In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 10 november 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een belanghebbende en de heffingsambtenaar van de gemeente Tilburg over een naheffingsaanslag parkeerbelasting. De heffingsambtenaar had op 29 november 2019 een naheffingsaanslag opgelegd aan de belanghebbende, omdat er geen parkeerbelasting was voldaan voor het parkeren van zijn auto aan de Hazelaarstraat in Tilburg. De belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen deze naheffingsaanslag, maar dit bezwaar werd ongegrond verklaard in de uitspraak op bezwaar van 19 februari 2020. Hierop heeft de belanghebbende beroep ingesteld bij de rechtbank.
Tijdens de zitting op 10 november 2021 is de zaak behandeld, waarbij de belanghebbende niet aanwezig was. De rechtbank oordeelde dat de uitnodiging voor de zitting op juiste wijze was verzonden en dat de belanghebbende op de hoogte was van de zitting. De belanghebbende voerde aan dat hij wel degelijk een bedrag van € 1,50 aan parkeerbelasting had betaald, maar dat dit bedrag door een fout in het systeem van de parkeerautomaat was teruggestort. De heffingsambtenaar betwistte dit en stelde dat er geen bewijs was van betaling in het systeem.
De rechtbank overwoog dat, hoewel de belanghebbende een parkeerbon had ontvangen, hij niet had gecontroleerd of de betaling daadwerkelijk was gelukt. De rechtbank concludeerde dat de verantwoordelijkheid voor het betalen van de parkeerbelasting bij de belanghebbende lag en dat hij had moeten inzien dat er geen betaling was gedaan. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en bevestigde de naheffingsaanslag, waarbij zij geen aanleiding zag voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 14 december 2021.