Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.Procesverloop
2.Gronden
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Op 19 november 2021 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tussen een chemische dienstverlener, hierna belanghebbende genoemd, en de heffingsambtenaar van een gemeente. De zaak betreft een beroep tegen een aanslag voor de zuiveringsheffing bedrijfsruimten voor het jaar 2017. De heffingsambtenaar had de aanslag opgelegd op basis van metingen aan de hand van steekmonsters, welke volgens belanghebbende niet representatief zouden zijn. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de aanslag, maar dit werd ongegrond verklaard in de uitspraak op bezwaar van 21 november 2019. Hierop heeft belanghebbende beroep ingesteld.
De rechtbank heeft de zaak inhoudelijk behandeld op een zitting op 8 oktober 2021. Tijdens deze zitting waren vertegenwoordigers van belanghebbende en de heffingsambtenaar aanwezig. De rechtbank oordeelde dat de aanslag terecht was opgelegd, omdat de metingen en de berekening van de vervuilingswaarde conform de meetbeschikking waren uitgevoerd. Belanghebbende had geen bezwaar gemaakt tegen de meetbeschikking, waardoor de wijze van meting niet meer ter discussie kon worden gesteld. De rechtbank verwierp ook het betoog van belanghebbende dat bepaalde steekmonsters onterecht in de berekening waren meegenomen.
De rechtbank concludeerde dat het beroep ongegrond was en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt en partijen kregen de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.