In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 17 november 2021, staat de verdachte terecht voor de poging tot doodslag op [Slachtoffer]. De zaak is inhoudelijk behandeld op 3 november 2021, waarbij de officier van justitie, mr. E. Verhoeven-Ivankovic, en de verdediging hun standpunten hebben gepresenteerd. De tenlastelegging houdt in dat de verdachte [Slachtoffer] in zijn nek heeft gestoken met een scherp voorwerp. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is en dat de rechtbank bevoegd is. De officier van justitie heeft betoogd dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot doodslag, terwijl de verdediging primair vrijspraak heeft bepleit, stellende dat niet bewezen kan worden dat er sprake was van een scherp voorwerp.
De rechtbank heeft de bewijsmiddelen beoordeeld, waaronder camerabeelden en letselrapporten. De rechtbank concludeert dat de verdachte [Slachtoffer] met een scherp voorwerp in de nek heeft gestoken, maar kan niet vaststellen welk voorwerp dit was. Hierdoor kan niet bewezen worden dat de verdachte de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat [Slachtoffer] zou komen te overlijden. De rechtbank spreekt de verdachte vrij van poging tot doodslag, maar acht wel bewezen dat hij [Slachtoffer] heeft mishandeld.
De rechtbank legt een gevangenisstraf van drie maanden op, rekening houdend met de ernst van het feit, de gevolgen voor [Slachtoffer] en de recidive van de verdachte. Daarnaast wordt de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding van € 1.200,= toegewezen, met wettelijke rente vanaf de datum van het feit. De rechtbank gelast ook de teruggave van een in beslag genomen schroevendraaier aan de verdachte, omdat dit voorwerp niet vatbaar is voor verbeurdverklaring.