ECLI:NL:RBZWB:2021:5870

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
17 november 2021
Publicatiedatum
16 november 2021
Zaaknummer
02-198598-21
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging doodslag of niet, onduidelijkheid over de aard van het gebruikte wapen, voorwaardelijk opzet

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 17 november 2021, staat de verdachte terecht voor de poging tot doodslag op [Slachtoffer]. De zaak is inhoudelijk behandeld op 3 november 2021, waarbij de officier van justitie, mr. E. Verhoeven-Ivankovic, en de verdediging hun standpunten hebben gepresenteerd. De tenlastelegging houdt in dat de verdachte [Slachtoffer] in zijn nek heeft gestoken met een scherp voorwerp. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is en dat de rechtbank bevoegd is. De officier van justitie heeft betoogd dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot doodslag, terwijl de verdediging primair vrijspraak heeft bepleit, stellende dat niet bewezen kan worden dat er sprake was van een scherp voorwerp.

De rechtbank heeft de bewijsmiddelen beoordeeld, waaronder camerabeelden en letselrapporten. De rechtbank concludeert dat de verdachte [Slachtoffer] met een scherp voorwerp in de nek heeft gestoken, maar kan niet vaststellen welk voorwerp dit was. Hierdoor kan niet bewezen worden dat de verdachte de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat [Slachtoffer] zou komen te overlijden. De rechtbank spreekt de verdachte vrij van poging tot doodslag, maar acht wel bewezen dat hij [Slachtoffer] heeft mishandeld.

De rechtbank legt een gevangenisstraf van drie maanden op, rekening houdend met de ernst van het feit, de gevolgen voor [Slachtoffer] en de recidive van de verdachte. Daarnaast wordt de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding van € 1.200,= toegewezen, met wettelijke rente vanaf de datum van het feit. De rechtbank gelast ook de teruggave van een in beslag genomen schroevendraaier aan de verdachte, omdat dit voorwerp niet vatbaar is voor verbeurdverklaring.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummers: 02/198598-21, 02/225044-20 (tul) en 20/001512-19 (tul)
vonnis van de meervoudige kamer van 17 november 2021
in de strafzaak tegen
[Verdachte]
geboren op [Geboortedag] 1980 te [Geboorteplaats]
wonende te [Adres]
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting te Dordrecht
raadsman mr. K.R. Verkaart, advocaat te Breda.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 3 november 2021, waarbij de officier van justitie, mr. E. Verhoeven-Ivankovic, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
Ter zitting zijn ook de vorderingen tot tenuitvoerlegging met voornoemde parketnummers behandeld.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte [Slachtoffer] in zijn nek heeft gestoken.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
In de optiek van de officier van justitie kan het voorwerp, dat verdachte heeft gebruikt niet onomstotelijk worden vastgesteld. Wel acht de officier van justitie wettig en overtuigend bewezen dat hij [Slachtoffer] met een scherp voorwerp in de nek heeft gestoken. De officier van justitie wijst hierbij op de aangifte van [Slachtoffer] , de camerabeelden, het letselrapport en de verklaring van verdachte. Door [Slachtoffer] op een korte afstand van achteren in de nek te steken met een scherp voorwerp, heeft verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat [Slachtoffer] zou kunnen komen te overlijden. Derhalve heeft hij zich schuldig gemaakt aan de ten laste gelegde poging tot doodslag.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging stelt primair dat verdachte integraal moet worden vrijgesproken van het ten laste gelegde feit, omdat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat sprake was van een schroevendraaier of van een scherp voorwerp.
Subsidiair stelt de verdediging dat verdachte moet worden vrijgesproken van de ten laste gelegde poging tot doodslag en poging tot zware mishandeling, omdat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte opzet had op de dood van [Slachtoffer] of op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, ook niet in voorwaardelijke zin.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Op basis van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat verdachte op 23 juli 2021 in de [Naam] aan de Willemstraat in Breda met grote kracht met zijn rechtervuist een slaande beweging heeft gemaakt tegen [Slachtoffer] . Op de camerabeelden van het incident is te zien dat verdachte, voordat hij uithaalt, een langwerpig voorwerp in zijn rechterhand heeft Voorts staat vast dat [Slachtoffer] in zijn nek letsel heeft opgelopen, te weten een horizontaal lopende wond van 7 millimeter lang en 1 millimeter breed, geheel door de huid heen en gedeeltelijk tot in onderhuids vet. Uit de letselverklaring blijkt dat deze verwonding past bij een eenmalige steek met een scherp voorwerp. Op basis van deze feiten en omstandigheden concludeert de rechtbank dat verdachte [Slachtoffer] met een scherp voorwerp in zijn nek heeft gestoken.
Onder verdachte is na het incident een kruiskopschroevendraaier aangetroffen met een lengte van ongeveer 15 centimeter. De rechtbank overweegt dat een steek met een kruiskop-schroevendraaier die recht op het oppervlak wordt gegeven op het eerste gezicht niet past bij een horizontale streepvormige verwonding. Er is daarnaast geen bloed aangetroffen op deze schroevendraaier. Van nader onderzoek naar het letsel of aan de schroevendraaier is de rechtbank niet gebleken. Gelet op deze omstandigheden is de rechtbank er in onvoldoende mate van overtuigd dat de schroevendraaier die onder verdachte is aangetroffen, het scherpe voorwerp is waarmee verdachte [Slachtoffer] in zijn nek heeft geraakt.
Verdachte heeft verklaard een ring in zijn rechterhand te hebben gehad. Voor zover verdachte hiermee heeft bedoeld te zeggen dat hij [Slachtoffer] met een ring heeft geslagen, acht de rechtbank deze verklaring niet geloofwaardig. Een ring is doorgaans geen scherp voorwerp en verdachte wil niet verklaren hoe de ring er uitzag. Als het al zo is dat verdachte een ring in of aan zijn hand heeft gehad dan kan hij - gelet op de manier waarop verdachte de slaande beweging met de vuist maakte - onmogelijk [Slachtoffer] met de ring hebben geraakt, laat staan dat daardoor het onderhavige letsel is ontstaan.
Primair: poging doodslag/ zware mishandeling
Nu onduidelijk blijft met wat voor scherp voorwerp verdachte heeft gestoken, kan niet worden bewezen dat door het handelen van verdachte de aanmerkelijke kans is ontstaan dat [Slachtoffer] zou komen te overlijden dan wel zwaar lichamelijk letsel zou oplopen. Voor een dergelijke conclusie is naar het oordeel van de rechtbank noodzakelijk dat meer bekend is over de aard van het gebruikte voorwerp, zoals het materiaal waarvan het is gemaakt en de precieze lengte van het scherpe deel. De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van het primair tenlastegelegde.
Subsidiair: mishandeling
De rechtbank acht wel wettig en overtuigend bewezen dat verdachte [Slachtoffer] heeft mishandeld door met een scherp voorwerp in zijn nek te steken ten gevolge waarvan het slachtoffer letsel heeft opgelopen.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
Subsidiairop 23 juli 2021 te Breda [Slachtoffer] heeft mishandeld door die [Slachtoffer] met een scherp voorwerp in zijn nek te steken.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert dat verdachte ter zake van het door haar bewezen geachte feit wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, met aftrek van de tijd die hij in voorarrest heeft doorgebracht. De officier van justitie heeft bij haar strafeis onder meer acht geslagen op de richtlijnen van het Openbaar Ministerie en het strafblad van verdachte.
6.2
Het standpunt van de verdediging
Indien de rechtbank tot een veroordeling van verdachte komt, stelt de verdediging dat aan verdachte een lagere straf moet worden opgelegd dan door de officier van justitie is geëist, waarvan een gedeelte voorwaardelijk. Voorts dient rekening te worden gehouden met de aard van het letsel en de motivatie van verdachte voor hulp.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een mishandeling van [Slachtoffer] door hem met een scherp voorwerp in de nek te steken. Hij heeft in een supermarkt zonder enige aanleiding fors uitgehaald naar [Slachtoffer] , waar winkelend publiek en personeel getuige van zijn geweest. Uit de toelichting op het verzoek tot schadevergoeding van [Slachtoffer] blijkt dat hij in paniek raakte, een aantal dagen na de gebeurtenis niet kon slapen, werd geplaagd door het besef dat het anders had kunnen aflopen en dat hij nog steeds last heeft van angstgevoelens. Daarnaast heeft [Slachtoffer] een blijvend litteken in zijn nek opgelopen. De rechtbank neemt verdachte dit alles zeer kwalijk. De straf die de rechtbank aan verdachte zal opleggen is echter aanzienlijk lager dan de eis van de officier van justitie, omdat de rechtbank tot een andere bewezenverklaring komt, namelijk mishandeling in plaats van een poging tot doodslag.
Uit het uitgebreide strafblad van verdachte van 24 september 2021 blijkt dat hij eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten. De rechtbank weegt dit mee in strafverzwarende zin.
Bij de bepaling van de strafmaat slaat de rechtbank acht op de landelijk vastgestelde oriëntatiepunten van het LOVS. Voor een mishandeling met een slagwapen is daarin, bij een first offender, een taakstraf van 120 uur opgenomen. Verdachte liep echter in twee proeftijden van voorwaardelijke gevangenisstraffen voor geweldsdelicten en wist dus dat hij geen strafbare feiten mocht plegen. Naar het oordeel van de rechtbank kan, gelet op de recidive, de ernst van de feit en de gevolgen voor [Slachtoffer] , niet anders worden gereageerd dan met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
De rechtbank houdt ook rekening met het reclasseringsadvies van 7 september 2021 dat over verdachte is uitgebracht. Hierin komt naar voren dat verdachte kampt met een langdurige verslaving aan cocaïne en heroïne. Daarnaast is bij hem vermoedelijk sprake van ernstige psychische problematiek. Een eerder opgelegde ISD-maatregel en andere vormen van behandeling en begeleiding zijn niet goed afgerond omdat verdachte niet meewerkte. Anders dan de verdediging, ziet de rechtbank geen aanleiding om verdachte een deels voorwaardelijk strafdeel op te leggen. Weliswaar stel verdachte gemotiveerd te zijn voor hulp, maar heeft hij dat niet nader kunnen toelichten of uitleggen. Hij heeft geweigerd mee te werken aan het reclasseringsrapport. Verdachte heeft zich overigens vrijwel volledig op zijn zwijgrecht beroepen en geen inzicht gegeven in hoe hij terugkijkt op zijn gedrag.
Alles afwegend, is de rechtbank van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden passend en geboden is.

7.De benadeelde partij

De benadeelde partij [Slachtoffer] heeft een vordering tot schadevergoeding ingediend van
€ 1.200,= aan immateriële schade.
Uit het bewezenverklaarde strafbare feit volgt dat benadeelde door toedoen van verdachte lichamelijk letsel heeft opgelopen. Hierdoor heeft benadeelde recht op immateriële schadevergoeding. Gelet op de onderbouwing van de vordering, die niet gemotiveerd is betwist en gelet op wat in vergelijkbare zaken wordt toegekend, zal de rechtbank de vordering toewijzen.
De rechtbank zal eveneens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag van € 1.200,=. Dit betekent dat het Centraal Justitieel Incasso Bureau de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel. Daarnaast zal de rechtbank de gevorderde wettelijke rente over dat bedrag toewijzen vanaf het tijdstip waarop het feit is gepleegd, te weten 23 juli 2021.

8.Het beslag

8.1
De teruggave aan verdachte
De rechtbank zal de teruggave gelasten aan verdachte van het volgende in beslag genomen voorwerp, omdat dit voorwerp niet vatbaar is voor verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer en onder verdachte in beslag is genomen:
- Schroevendraaier met zwart handvat, goednummer G2358291.

9.De vorderingen tot tenuitvoerlegging

De officier van justitie heeft gevorderd dat de voorwaardelijke gevangenisstraf van vier weken, die aan verdachte is opgelegd bij vonnis van de politierechter van deze rechtbank van 17 september 2020 onder parketnummer 02/224044-20 ten uitvoer zal worden gelegd.
Ook heeft de officier van justitie gevorderd dat de voorwaardelijke gevangenisstraf van één maand, die aan verdachte is opgelegd bij arrest van het gerechtshof in ’s-Hertogenbosch van 11 maart 2020 onder parketnummer 20/001512-19 ten uitvoer zal worden gelegd.
De rechtbank stelt vast dat verdachte zich voor het einde van de proeftijden schuldig heeft gemaakt aan een nieuw strafbaar feit en daarmee de algemene voorwaarde heeft overtreden. Gelet hierop zullen de vorderingen tot tenuitvoerlegging worden toegewezen.

10.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 36f en 300 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

11.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan zowel het primair impliciet primair als het primair impliciet subsidiair ten laste gelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
subsidiair: mishandeling;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 3 maanden;
- bepaalt dat
de tijddie verdachte voor de tenuitvoerlegging van de uitspraak
in voorarrestheeft doorgebracht
in minderingwordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Beslag
- gelast de teruggave aan verdachte van het in beslag genomen voorwerp, te weten
- Schroevendraaier met zwart handvat, goednummer G2358291;
Vorderingen tenuitvoerlegging
- gelast dat de voorwaardelijke straf die bij vonnis d.d. 17 september 2020 is opgelegd in de zaak onder parketnummer 02/225044-20
ten uitvoer zal worden gelegd, te weten
4 weken gevangenisstraf;
- gelast dat de voorwaardelijke straf die bij arrest d.d. 11 maart 2020 is opgelegd in de zaak onder parketnummer 20/001512-19
ten uitvoer zal worden gelegd, te weten
1 maand gevangenisstraf;
Benadeelde partij
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [Slachtoffer] van € 1.200,=. aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover, vanaf 23 juli 2021 tot aan de dag der voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
Schadevergoedingsmaatregel
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij,
€ 1.200,= te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover, vanaf 23 juli 2021 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 22 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.A.S.E. Maandag, voorzitter, mr. E.B. Prenger en mr. M. Diepenhorst, rechters, in tegenwoordigheid van M.C.C. Joosen, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 17 november 2021.
De griffier is niet in de gelegenheid om dit vonnis mede te ondertekenen.