ECLI:NL:RBZWB:2021:5859

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
12 november 2021
Publicatiedatum
16 november 2021
Zaaknummer
AWB - 21 _ 169
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Mondelinge uitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen naheffingsaanslag parkeerbelasting in Breda

Op 12 november 2021 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak waarbij belanghebbende in beroep ging tegen een naheffingsaanslag parkeerbelasting. De naheffingsaanslag was opgelegd omdat belanghebbende op 28 december 2020 omstreeks 13:13 uur met haar auto op een parkeerplaats in Breda stond zonder parkeerbelasting te betalen. De heffingsambtenaar van de gemeente Breda had de aanslag opgelegd ter grootte van € 66,00, bestaande uit € 1,50 aan parkeerbelasting en € 64,50 aan kosten. Belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen deze aanslag, maar dit bezwaar was ongegrond verklaard.

Tijdens de zitting op 12 november 2021 was belanghebbende niet verschenen, ondanks dat zij tijdig was uitgenodigd. De rechtbank oordeelde dat de uitnodiging op juiste wijze was verzonden en dat belanghebbende op de hoogte was van de zitting. De rechtbank heeft de zaak behandeld en onmiddellijk uitspraak gedaan na de zitting.

Belanghebbende stelde dat zij haar auto slechts kort had geparkeerd om te wachten tot de poort open ging, maar de rechtbank oordeelde dat dit niet voldeed aan de definitie van 'parkeren' volgens de Verordening parkeerbelastingen Breda 2020. De rechtbank concludeerde dat de naheffingsaanslag terecht was opgelegd, omdat er geen parkeerbelasting was betaald en het belastbare feit had plaatsgevonden. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Belastingrecht
Locatie: Breda
Zaaknummer BRE 21/169
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van 12 november 2021 van de enkelvoudige kamer in het geding tussen

[belanghebbende] , wonende te [woonplaats] ,

belanghebbende,
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Breda (Belastingsamenwerking West-Brabant),
de heffingsambtenaar.

Procesverloop

Belanghebbende heeft beroep ingesteld tegen de uitspraak op bezwaar van 13 januari 2021 van de heffingsambtenaar met betrekking tot de naheffingsaanslag parkeerbelasting met aanslagnummer [aanslagnummer] .
Het beroep is behandeld op de zitting in Breda op 12 november 2021. Namens de heffingsambtenaar heeft [heffingsambtenaar] via beeldbellen aan de zitting deelgenomen.
Belanghebbende is door de griffier bij aangetekende brief, verzonden op 27 augustus 2021 aan belanghebbende op het adres [adres] te [woonplaats] , onder vermelding van plaats en tijdstip, uitgenodigd om op de zitting te verschijnen. Belanghebbende is, zonder kennisgeving aan de rechtbank, niet verschenen. Nu genoemde brief niet ter griffie is terugontvangen en uit informatie van PostNL is gebleken dat de brief op 28 augustus 2021 aan belanghebbende op genoemd adres is uitgereikt, is de rechtbank van oordeel dat de uitnodiging om op de zitting te verschijnen op juiste wijze, tijdig op het juiste adres is aangeboden.
Na afloop van de behandeling van de zaak op de zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Overwegingen

1. Belanghebbende stond op 28 december 2020 omstreeks 13:13 uur met een auto met kenteken [kenteken] op een parkeerplaats aan de [straat] in Breda. Op deze locatie mag alleen tegen betaling van parkeerbelasting worden geparkeerd.
2. Tijdens een controle op voormelde datum en tijdstip is voor de auto geen parkeerbelasting op aangifte voldaan. Daarom is aan belanghebbende de onderhavige naheffingsaanslag opgelegd ter grootte van € 66,00 (€ 1,50 aan parkeerbelasting en € 64,50 aan kosten).
3. Het daartegen door belanghebbende gemaakte bezwaar is ongegrond verklaard.
4. Tussen partijen is in geschil of de heffingsambtenaar terecht de naheffingsaanslag heeft opgelegd.
5. Belanghebbende bestrijdt niet dat zij geen parkeerbelasting heeft betaald. Zij stelt dat zij haar auto even aan de kant had gezet om te wachten totdat de poort open was zodat zij naar binnen kon rijden. Zij heeft daar nog geen anderhalve minuut gestaan, aldus belanghebbende.
6. De rechtbank overweegt dat onder parkeren in de zin van de Verordening parkeerbelastingen Breda 2020 moet worden verstaan: het gedurende een aaneengesloten periode doen laten staan van een motorrijtuig, anders dan gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt tot het onmiddellijk in- of uitstappen van personen dan wel het onmiddellijk laden of lossen van goederen. Tussen partijen is niet in geschil dat belanghebbende enkel stond te wachten en dat van voornoemde handelingen geen sprake was. Hetgeen belanghebbende heeft gesteld doet niet af aan de omstandigheid dat geen parkeerbelasting was betaald en dat het belastbare feit heeft plaatsgevonden. De naheffingsaanslag is daarom terecht aan belanghebbende opgelegd.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.P. Hertsig, rechter, in aanwezigheid van mr. R.J.M. de Fouw, griffier, op 12 november 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier, De rechter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch.