Uitspraak
1.Onderzoek van de zaak
2.De tenlastelegging
3.De voorvragen
4.De beoordeling van het bewijs
5.De beslissing
spreekt verdachte vrijvan het tenlastegelegde feit;
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Op 16 november 2021 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van aanranding. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 2 november 2021, waarbij de officier van justitie, mr. E. van Aalst, en de verdediging hun standpunten presenteerden. De tenlastelegging hield in dat de verdachte de aangeefster zou hebben aangerand door haar meermalen te kussen en haar billen aan te raken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat de rechtbank bevoegd was om de zaak te behandelen.
De officier van justitie meende dat de aanranding wettig en overtuigend bewezen kon worden, vooral op basis van de verklaring van de aangeefster, die als geloofwaardig werd beschouwd. De verdediging daarentegen betwistte de beschuldigingen en stelde dat er geen sprake was van ontuchtig handelen. De raadsvrouw van de verdachte, mr. A.C.M. Tönis, voerde aan dat de verklaring van de aangeefster niet betrouwbaar was, mede omdat zij het syndroom van Asperger heeft, wat haar perceptie van de situatie zou kunnen beïnvloeden.
De rechtbank concludeerde dat er onvoldoende steunbewijs was voor de beschuldigingen. De emotionele reactie van de aangeefster, waargenomen door haar oma, werd als onvoldoende gewicht beschouwd om tot een bewezenverklaring te komen. Bovendien was er DNA van de verdachte aangetroffen, maar de rechtbank kon niet vaststellen dat dit DNA ook in de hals van de aangeefster aanwezig was. Gezien het gebrek aan wettig bewijs sprak de rechtbank de verdachte vrij van het tenlastegelegde feit.