ECLI:NL:RBZWB:2021:5855

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
16 november 2021
Publicatiedatum
16 november 2021
Zaaknummer
02-258365-20
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van aanranding door gebrek aan steunbewijs en bewijswaarde van verklaringen

Op 16 november 2021 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van aanranding. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 2 november 2021, waarbij de officier van justitie, mr. E. van Aalst, en de verdediging hun standpunten presenteerden. De tenlastelegging hield in dat de verdachte de aangeefster zou hebben aangerand door haar meermalen te kussen en haar billen aan te raken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat de rechtbank bevoegd was om de zaak te behandelen.

De officier van justitie meende dat de aanranding wettig en overtuigend bewezen kon worden, vooral op basis van de verklaring van de aangeefster, die als geloofwaardig werd beschouwd. De verdediging daarentegen betwistte de beschuldigingen en stelde dat er geen sprake was van ontuchtig handelen. De raadsvrouw van de verdachte, mr. A.C.M. Tönis, voerde aan dat de verklaring van de aangeefster niet betrouwbaar was, mede omdat zij het syndroom van Asperger heeft, wat haar perceptie van de situatie zou kunnen beïnvloeden.

De rechtbank concludeerde dat er onvoldoende steunbewijs was voor de beschuldigingen. De emotionele reactie van de aangeefster, waargenomen door haar oma, werd als onvoldoende gewicht beschouwd om tot een bewezenverklaring te komen. Bovendien was er DNA van de verdachte aangetroffen, maar de rechtbank kon niet vaststellen dat dit DNA ook in de hals van de aangeefster aanwezig was. Gezien het gebrek aan wettig bewijs sprak de rechtbank de verdachte vrij van het tenlastegelegde feit.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-258365-20
vonnis van de meervoudige kamer van 16 november 2021
in de strafzaak tegen
[Verdachte]
geboren op [Geboortedag] 1969 te [Geboorteplaats- en Land]
wonende te [Adres]
raadsvrouw mr. A.C.M. Tönis, advocaat te Breda

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 2 november 2021, waarbij de officier van justitie, mr. E. van Aalst, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte [Aangever] zou hebben aangerand door haar onverhoeds meermalen te kussen en haar billen vast te pakken of aan te raken.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht de tenlastegelegde aanranding wettig en overtuigend bewezen en baseert zich daarbij met name op de gedetailleerdere verklaring van aangeefster. Die verklaring acht de officier van justitie geloofwaardig omdat aangeefster ook heeft verklaard over haar twijfels en omdat ze de feiten niet erger heeft gemaakt dan ze in feite zijn. Als steunbewijs is er volgens de officier van justitie de verklaring van de oma van aangeefster, waarin zij heeft verklaard dat zij aangeefster compleet overstuur heeft aangetroffen. Daartegenover staat de verklaring van verdachte die in de visie van de officier van justitie als raar en niet gangbaar moet worden aangemerkt en daarom ook niet betrouwbaar is.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen bij gebrek aan wettig en overtuigend bewijs.
De raadsvrouw is allereerst van mening dat er geen sprake is geweest van ontuchtig handelen. De door verdachte aan aangeefster op de wang gegeven kussen waren vriendschappelijk en hadden volgens de raadsvrouw geen enkele seksuele strekking.
Voor het kussen in de nek en het betasten van de billen van aangeefster is naar de mening van de raadsvrouw geen steunbewijs in het dossier aanwezig. In dit kader heeft de verdediging aangevoerd dat de bewijswaarde van de verklaring van aangeefster gering is.
Ter onderbouwing voert de verdediging aan dat aangeefster een meisje is met het syndroom van Asperger en dat zij daardoor het contact met verdachte op een geheel andere manier kan hebben ervaren. Daarnaast is de verdediging van mening dat de aangifte op een belangrijk onderdeel, namelijk het betasten van de billen van aangeefster, niet strookt met hetgeen ze tegen haar oma zou hebben gezegd. De verdediging is daarom van mening dat de verklaring van aangeefster met uiterste behoedzaamheid moet worden beoordeeld.
Voorts heeft de verdediging aangevoerd dat niet aan het dwangvereiste wordt voldaan omdat aangeefster niet op het moment zelf maar pas naderhand het besef kreeg dat zij wat er was gebeurd niet wilde. Bovendien wordt betwist dat er sprake zou zijn van dwang van voldoende gewicht omdat verdachte enkel zijn armen om haar schouders heeft gelegd waarna aangeefster vervolgens ook haar armen om cliënt heen heeft geslagen. Verdachte heeft niet het opzet gehad om over de grenzen van aangeefster te gaan. Zij heeft niet duidelijk gemaakt dat ze iets niet wilde.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Door aangeefster is op 12 augustus 2018 aangifte gedaan van aanranding, bestaande uit het kussen van aangeefster op de wangen en in de hals en het vastpakken van de billen. Naar aanleiding van die aangifte is verdachte op 24 maart 2020 gehoord. De rechtbank heeft geconstateerd dat beide verklaringen voor een groot deel gelijkluidend zijn en dat verdachte ook meerdere onderdelen van de aangifte heeft bevestigd. Verdachte heeft tijdens het onderzoek ter terechtzitting verklaard dat hij aangeefster 2 à 3 keer heeft gekust en dat hij haar ook een knuffel heeft gegeven, waarbij verdachte zijn armen om aangeefster had en aangeefster ook verdachte onder zijn armen door vast had. Verdachte heeft echter uitdrukkelijk ontkend dat hij aangeefster in haar hals heeft gekust en haar billen heeft aangeraakt. Uit de verklaring van aangeefster maakt de rechtbank op dat zij aanvankelijk de situatie waarin zij verzeild was geraakt wel vreemd vond, maar dat zij daar in zeker opzicht ook wel in is meegegaan. Voorts constateert de rechtbank dat in de verklaring van aangeefster ook verschillen zitten voor wat betreft de gedragingen van verdachte die tegen haar wil hebben plaatsgevonden en dat aangeefster aan verdachte ook niet steeds duidelijk heeft aangegeven dat zij zijn gedrag op dat moment niet goedkeurde of wilde. Wel heeft aangeefster verklaard dat zij uiteindelijk aan verdachte heeft gevraagd: “mag ik nu gaan?” waarna zij haar fiets heeft gepakt en is vertrokken. Pas op dat moment is zij, zo heeft zij verklaard, tot de conclusie gekomen dat zij eigenlijk was aangerand. Zij heeft vervolgens haar oma gebeld en heeft tegen haar verteld dat zij was aangerand, waarbij zij overigens niet heeft verteld dat de dader ook haar billen heeft betast. Verdachte heeft steeds ontkend dat hij aangeefster heeft betast of heeft gekust met een seksuele intentie. Hij heeft steeds volgehouden dat hij aangeefster leuk vond en dat wat hij deed puur vriendschappelijk was.
Het is dan de vraag of er, naast de aangifte voldoende steunbewijs voorhanden is om tot een bewezenverklaring te komen van die onderdelen uit de verklaring van aangeefster, die als ontuchtige handelingen zouden kunnen worden aangemerkt, te weten het kussen in de nek/hals en het vastpakken van de billen.
Het enige steunbewijs daarvoor is gelegen in de emotionele reactie van aangeefster die door haar oma, de getuige [Getuige] , werd waargenomen. De rechtbank is van oordeel dat enkel deze waarneming van onvoldoende gewicht is om tot een bewezenverklaring te komen van het tenlastegelegde. Bij aangeefster zijn nog wel DNA-sporen van verdachte aangetroffen, maar door de wijze van bemonstering is naar het oordeel van de rechtbank niet vast komen te staan dat dat DNA-spoor ook in de hals van aangeefster aanwezig was. Niet kan worden uitgesloten dat het DNA-spoor alleen op de wang van aangeefster aanwezig is geweest en dat sluit ook aan bij de verklaring van verdachte dat hij aangeefster alleen op haar wangen heeft gekust.
Op grond van het vorenstaande komt de rechtbank tot de conclusie dat niet wettig bewezen kan worden dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, zodat verdachte daarvan zal worden vrijgesproken.

5.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan het tenlastegelegde feit;
Dit vonnis is gewezen door mr. D. van Kralingen, voorzitter, mr. E.G.F. Vliegenberg en mr. A.L. Hoekstra, rechters, in tegenwoordigheid van F.J.M. Nouws, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 16 november 2021.