ECLI:NL:RBZWB:2021:5853

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
15 november 2021
Publicatiedatum
15 november 2021
Zaaknummer
AWB- 21_1971
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen omgevingsvergunning voor scheepswerf met betrekking tot geluidsvoorschriften en milieuactiviteit

In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 15 november 2021 uitspraak gedaan in een beroep tegen een omgevingsvergunning die door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Terneuzen was verleend aan eiseres, een scheepswerf. De vergunning betrof onder andere voorschriften met betrekking tot geluidsemissies. Eiseres had beroep ingesteld tegen het bestreden besluit, dat voorschriften bevatte voor de activiteit milieu, waaronder geluidsvoorschriften die aan de omgevingsvergunning waren verbonden. De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in detail onderzocht, waaronder de aanvraag van eiseres voor een omgevingsvergunning, de ingediende zienswijzen, en de motivering van het college voor de opgelegde voorschriften. De rechtbank heeft vastgesteld dat het college in redelijkheid tot het stellen van de geluidsvoorschriften heeft kunnen besluiten, maar heeft ook enkele voorschriften vernietigd en gewijzigd. De rechtbank oordeelde dat de aan eiseres opgelegde geluidsvoorschriften niet onredelijk waren, maar dat er ruimte was voor aanpassingen in de voorschriften met betrekking tot het pneumatisch bikken en het gebruik van hellingmotoren. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd voor de betreffende voorschriften, en het college opgedragen het griffierecht aan eiseres te vergoeden. De proceskosten zijn vastgesteld op € 1.496,00.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/1971 WABOA
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 november 2021 in de zaak tussen
[naam eiseres 1] en [naam eiseres 2],
te [naam woonplaats] , eiseres,
gemachtigde: mr. J.M. Smits,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Terneuzen,verweerder.
Procesverloop
In het besluit van 23 maart 2021 (bestreden besluit) heeft het college onder het stellen van voorschriften een omgevingsvergunning aan eiseres verleend, onder meer voor de activiteit “milieu”
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank op 6 oktober 2021.
Hierbij waren namens eiseres aanwezig [naam vertegenwoordiger eiseres] en haar gemachtigde. Namens het college waren aanwezig [naam vertegenwoordiger college] , [naam vertegenwoordiger college] , [naam vertegenwoordiger college] en [naam vertegenwoordiger college] , allen werkzaam bij de Regionale Uitvoeringsdienst Zeeland (RUD).
Overwegingen

1.Feiten en omstandigheden

Eiseres exploiteert aan de [adres] scheepswerf “ [naam eiseres 2] ”. Deze inrichting is gericht op reparatie en onderhoud van binnenvaart- en zeeschepen. De werf ligt op een gezoneerd industrieterrein. Voor deze inrichting is op 3 juli 2001 een revisievergunning verleend, waaraan bij besluit van 14 juni 2013 ambtshalve een aantal voorschriften is toegevoegd.
Op 9 september 2016 heeft eiseres bij het college een aanvraag gedaan voor een omgevingsvergunning, onder meer voor de activiteit milieu. Met de aanvraag voor de activiteit milieu is beoogd een revisievergunning aan te vragen. Bij de aanvraag heeft eiseres een rapport van akoestisch onderzoek door [naam bedrijf] ( [naam bedrijf] ) van 8 juli 2016 overgelegd.
Bij brief van 2 november 2016 heeft het college aanvullende gegevens van eiseres gevraagd en vragen gesteld over het door eiseres overgelegde rapport.
Naar aanleiding daarvan heeft eiseres een rapport van akoestisch onderzoek door [naam bedrijf] van 28 maart 2017 overgelegd.
Het college heeft daarna een ontwerpvergunning, strekkende tot verlening van de omgevingsvergunning voor de activiteit milieu, ter inzage gelegd. Onder meer eiseres heeft haar zienswijze op dit ontwerp naar voren gebracht, gericht tegen een aantal van de aan de ontwerpvergunning verbonden voorschriften.
Naar aanleiding van de ingediende zienswijzen heeft het college een aangepast ontwerpbesluit ter inzage gelegd. Ook op dit ontwerpbesluit heeft eiseres haar zienswijze naar voren gebracht.
Bij het bestreden besluit heeft de RUD namens het college vervolgens de omgevingsvergunning voor onder meer de activiteit milieu verleend, onder het stellen van voorschriften.
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Haar beroep richt zich tegen een aantal van de aan de omgevingsvergunning verbonden voorschriften.

2.Kader

Het opleggen van de voorschriften is gebaseerd op artikel 2.22, tweede lid, van de Wabo. Daarin is bepaald dat aan een omgevingsvergunning de voorschriften worden verbonden, die nodig zijn met het oog op het belang dat voor de betrokken activiteit is aangegeven in het bepaalde bij of krachtens de artikelen 2.10 tot en met 2.20. De aan de omgevingsvergunning verbonden voorschriften zijn op elkaar afgestemd.
In artikel 2.14 van de Wabo zijn de toetsingsgronden voor de aanvraag om een omgevingsvergunning voor de activiteit milieu opgenomen. Het belang dat artikel 2.14 van de Wabo beoogt te beschermen is het belang van de bescherming van het milieu.

3.Beoordeling

Eiseres is in beroep opgekomen tegen aan de omgevingsvergunning verbonden voorschriften. Ten aanzien van een aantal voorschriften heeft eiseres aangevoerd dat een andere invulling daarvan denkbaar was geweest.
De rechtbank merkt op dat het enkele feit dat een andere invulling denkbaar was geweest, niet betekent dat de gronden van eiseres daarom slagen. De rechtbank dient in beroep te beoordelen of het college met het oog op het belang van de bescherming van het milieu in redelijkheid tot het stellen van het voorschrift heeft kunnen besluiten. Het is aan eiseres om te onderbouwen dat de door het college gegeven invulling onredelijk is. De enkele stelling dat een andere invulling van een voorschrift denkbaar zou zijn geweest, maakt de door het college daaraan gegeven invulling niet onredelijk.
3.1
Aantal meetpunten (voorschrift 7.1.1 tot en met 7.1.3)
In de geluidsvoorschriften 7.1.1 tot en met 7.1.3 bij het bestreden besluit zijn 30 meetpunten opgenomen. Van deze 30 meetpunten zijn 29 meetpunten gerelateerd aan (clusters van) nabij de werf gelegen woningen. Daarnaast is er één meetpunt opgenomen dat niet aan een woning gerelateerd is.
Eiseres heeft in beroep aangevoerd dat zij de motivering die het college aan het besluit om in de geluidsvoorschriften 30 meetpunten op te nemen ten grondslag heeft gelegd onvoldoende acht. Het is inherent aan geluid dat op verschillende afstanden van de bron verschillende geluidsniveaus ontstaan. Dit aantal meetpunten leidt echter niet tot een beter beeld van de lokale geluidseffecten en evenmin tot aanvullende bescherming voor omwonenden. Volgens eiseres had volstaan kunnen worden met 10 goed gekozen meetpunten.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college de keuze voor dit aantal meetpunten in het bestreden besluit voldoende gemotiveerd. Het college heeft daarbij gewezen op het feit dat de locatie van de werf langgerekt van vorm is en zich uitstrekt over een afstand van circa 500 meter. Parallel aan de werf liggen woningen op een afstand van circa 70 à 80 meter tot de werf. Vanwege het feit dat de werkzaamheden steeds op een andere locatie binnen de werf plaatsvinden, terwijl de woningen op relatief korte afstand van de werf liggen, heeft het college besloten 30 meetpunten op te nemen voor verschillende (clusters van) woningen.
Omdat de werkzaamheden steeds op een andere locatie binnen de werf plaatsvinden, terwijl de woningen parallel aan de werf en op relatief korte afstand van de werf liggen, acht de rechtbank het aantal meetpunten in het licht van de controleerbaarheid ook geenszins onredelijk. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat uit de voorschriften 7.1.1 tot en met 7.1.3 volgt dat voor ieder van de dertig meetpunten ook een andere geluidsnorm geldt, zodat daarin geen aanknopingspunt ligt voor het oordeel dat het college met 10 meetpunten had kunnen en moeten volstaan. Overigens staat, anders dan eiseres veronderstelt, het aantal meetpunten los van de vraag of eiseres in het verleden ter plaatse van de woningen de voor haar geldende geluidsnormen heeft overschreden. De stelling van eiseres dat het aantal van 30 meetpunten ertoe zal leiden dat zij hoge(re) kosten moet maken om na te gaan of in de praktijk aan de normen wordt voldaan of om eventueel meetresultaten van de RUD te controleren, maakt naar het oordeel van de rechtbank niet dat het aantal meetpunten onredelijk moet worden geacht. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat het college heeft toegelicht dat wanneer er een klacht ontvangen wordt, dáár zal worden gemeten waar het meeste geluid is. Als er op dat maatgevende meetpunt geen sprake is van een overschrijding van de normen, is er ook geen overschrijding op andere meetpunten. Anders dan eiseres meent, betekent het feit dat er 30 meetpunten in de geluidsvoorschriften zijn opgenomen, dus niet dat voor een betrouwbaar onderzoeksresultaat het geluid steeds op alle 30 punten moet worden gemeten. Voor zover met een computermodel berekeningen worden gemaakt, valt naar het oordeel van de rechtbank niet in te zien dat het laten uitvoeren van een berekening op 30 meetpunten zodanig hogere kosten met zich brengt, dat het aantal meetpunten daarom onredelijk zou zijn.
3.2
Pneumatisch bikken en gebruik hellingmotoren (voorschrift 7.1.2 en 7.1.3)
In het bestreden besluit is in voorschrift 7.1.2 voor zover nu relevant het volgende bepaald:
Van de in voorschrift 7.1.1 aangegeven geluidsniveaus mag maximaal één dag per maand en acht dagen per kalenderjaar, in de uren tussen 07.00 uur en 19.00 uur, worden afgeweken voor het pneumatisch bikken van de randen van de dekluiken en/of de hoeken ter plaatse van spanten.
In voorschrift 7.1.3. is voor zover thans relevant het volgende bepaald:
Van de in voorschrift 7.1.1 aangegeven geluidsniveaus mag maximaal één nacht per maand en maximaal twee nachten per kalenderjaar, in de uren tussen 23.00 uur en
7
uur, worden afgeweken voor het in bedrijf zijn van de hellingmotoren.
In beroep heeft het college verzocht voormelde onderdelen van de voorschriften 7.1.2 en 7.1.3 aan te passen, zodat deze onderdelen als volgt komen te luiden:
Voorschrift 7.1.2: Van de in voorschrift 7.1.1 aangegeven geluidsniveaus mag acht dagen per kalenderjaar, in de uren tussen 07.00 uur en 19.00 uur, worden afgeweken voor het pneumatisch bikken van de randen van de dekluiken en/of de hoeken ter plaatse van spanten. Het pneumatisch bikken mag echter nooit meerdere dagen aaneengesloten worden uitgevoerd.
Voorschrift 7.1.3: Van de in voorschrift 7.1.1 aangegeven geluidsniveaus mag maximaal twee nachten per kalenderjaar, in de uren tussen 23.00 uur en 07.00 uur, worden afgeweken voor het in bedrijf zijn van de hellingmotoren. Deze activiteit mag niet meerdere nachten aaneengesloten worden uitgevoerd.
In reactie op deze aanpassingen heeft eiseres naar voren gebracht dat deze wijzigingen voor haar weliswaar een verbetering vormen, maar dat de voorschriften desalniettemin onredelijk zijn, omdat de activiteiten niet meerdere dagen, onderscheidenlijk nachten achter elkaar mogen worden uitgevoerd. Ten aanzien van het pneumatisch bikken heeft eiseres gesteld dat deze invulling van het voorschrift leidt tot planningsproblemen en vertraging van werkzaamheden. Dat is niet goed voor de concurrentiepositie van de werf. Ten aanzien van het gebruik van hellingmotoren heeft eiseres erop gewezen dat het voorschrift ziet op situaties waarin er een noodreparatie nodig is. Deze invulling van het voorschrift leidt ertoe dat wanneer er twee nachten achter elkaar een noodreparatie nodig is, de werf een schipper in de tweede nacht niet kan helpen.
De rechtbank ziet in hetgeen eiseres heeft aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat de (aangepaste) voorschriften 7.1.2 en 7.1.3 onredelijk zouden zijn. De voorschriften zien op incidentele bedrijfssituaties waarin tijdelijk mag worden afgeweken van de in voorschrift 7.1.1 opgenomen geluidsnormen voor de representatieve bedrijfssituatie. Omdat sprake is van een afwijking van de geluidsnormen, moet het college een belangenafweging maken. Het college heeft daarbij groot gewicht mogen toekennen aan het belang van omwonenden om niet meerdere dagen, danwel nachten achter elkaar geconfronteerd te worden met het hogere geluidsniveau door pneumatisch bikken of het gebruik van hellingmotoren. Het college heeft aan hetgeen eiseres heeft aangevoerd niet het gewicht hoeven toekennen dat eiseres daaraan toekent. Daarbij overweegt de rechtbank dat ter zitting namens eiseres is verklaard dat zij nog nooit twee nachten achter elkaar een noodreparatie heeft hoeven uitvoeren. Bovendien is aan de rechtbank gebleken dat de werf van eiseres niet de enige werf is in de omgeving. Ten aanzien van het pneumatisch bikken merkt de rechtbank tot slot op dat pneumatisch bikken op grond van het voorschrift 7.1.2 gedurende 12 uur per dag is toegestaan, terwijl in het rapport van [naam bedrijf] van 28 maart 2017 (dat onderdeel uitmaakt van de aanvraag) is uitgegaan van een periode van 6 uur. Er kan dan ook niet worden gesteld dat het college in het geheel geen rekening heeft gehouden met het belang van eiseres bij een vlotte afronding van werkzaamheden.
3.3
Ontbreken verplichting tot bronmeting (voorschrift 7.1.19)
Voorschrift 7.1.19 bepaalt dat meting en beoordeling van de in de voorschriften opgenomen geluidsniveaus geschiedt volgens de "Handleiding Meten en Rekenen Industrielawaai", uitgave 1999.
Eiseres heeft aangevoerd dat daarbij, net zoals in de vergunning uit 2001, een aanvullend voorschrift moet worden opgenomen, inhoudende dat controle van de in de voorschriften 7.1.1 tot en met 7.1.5 opgenomen geluidsniveaus niet alleen zal plaatsvinden door middel van immissiemetingen, maar ook door middel van metingen op bronniveau aangevuld met overdrachtsberekeningen. Volgens eiseres is een verplichte bronmeting noodzakelijk om te kunnen vaststellen of, en zo ja in welke mate andere bedrijven op het industrieterrein bijdragen aan het resultaat van de immissiemeting.
Het college heeft in reactie daarop naar voren gebracht dat het uitvoeren van een bronmeting bijna nooit nodig is, omdat een toezichthouder in geval van klachten eenvoudig kan vaststellen of het geluid waarover wordt geklaagd afkomstig is van de werf. Hoewel andere bedrijven op het industrieterrein ook geluid veroorzaken, vormt dat geluid achtergrondgeluid. Dergelijk geluid is eenvoudig auditief te onderscheiden van geluid van de werf. Ook wanneer het geluid afkomstig zou zijn van een schip dat op de openbare aanlegplaats ligt, is voor een toezichthouder eenvoudig auditief vast te stellen dat het geluid daarvan afkomstig is. In situaties waarin het als gevolg van stoorgeluid van omliggende bronnen niet mogelijk is om het geluidsniveau op een meetpunt te meten, kunnen alsnog metingen op bronniveau met overdrachtsberekeningen plaatsvinden, aldus het college.
Eiseres heeft de feiten en omstandigheden die het college aan de motivering ten grondslag heeft gelegd, niet weersproken en de rechtbank ziet geen aanleiding om aan de juistheid van die feiten te twijfelen. De rechtbank neemt daarom aan dat de stelling dat een bronmeting voor een betrouwbare meting vrijwel nooit nodig is, juist is. In dat licht valt niet in te zien dat het college in redelijkheid niet heeft kunnen besluiten bronmeting niet verplicht te stellen. Dat de vergunning uit 2001 bronmeting wel verplicht stelde, maakt dat niet anders. De rechtbank benadrukt dat eiseres in situaties waarin zij behoefte heeft aan een bronmeting, zelf een bronmeting door een derde partij kan laten verrichten, of de toezichthouder kan vragen om een bronmeting uit te voeren. ***
3.4
Maximale geluidsniveaus (voorschrift 7.1.4)
Voorschrift 7.1.4 van het betreden besluit luidt als volgt:
Maximale geluidsniveaus (Lamax = Li-Cm) gemeten in de meterstand “fast”, (…) zijn, op de gevels van buiten de inrichting gelegen woningen die op het moment van het van kracht worden van deze vergunning aanwezig zijn niet hoger dan:
  • 64 dB(A) in de periode tussen 07.00 en 19.00 uur;
  • 61 dB(A) in de periode tussen 19.00 en 23.00 uur, en;
  • 40 dB(A) in de periode tussen 23.00 en 07.00 uur.
Eiseres heeft over dit voorschrift aangevoerd dat het bepalen van maximale geluidsniveaus op basis van de representatieve bedrijfssituatie een simplificatie van de werkelijkheid is. Gelet op de diversiteit aan piekbronnen is het noodzakelijk om de maximale geluidsniveaus vast te stellen overeenkomstig de in de Handreiking industrielawaai en vergunningverlening 1998 opgenomen waarden van 70, 65 en 60 dB(A), voor de dag-, avond- en nachtperiode.
In het bestreden besluit heeft het college hierover opgemerkt dat de maximale geluidsniveaus overeen komen met het bij de aanvraag horende rapport van akoestisch onderzoek door [naam bedrijf] van 28 maart 2017. In het rapport heeft [naam bedrijf] het college in overweging gegeven om voor de piekniveaus de berekende waarden in tabel 5.3 te vergunnen. Ter zitting heeft het college toegelicht dat in tabel 5.3 de controlepunten uit de vergunning uit 2001 zijn opgenomen. De berekende waarden uit tabel 5.3 zijn vervolgens herberekend naar de meetpunten uit het bestreden besluit. De normen die in voorschrift 7.1.4 zijn opgenomen voor de maximale geluidswaarden zijn het resultaat van die herberekening. De invulling van dit vergunningvoorschrift is dan ook conform de aanvraag, aldus het college.
Eiseres heeft zich op het standpunt gesteld dat niet duidelijk is of de herberekening juist heeft plaatsgevonden. Deze stelling leidt niet tot het oordeel dat het besluit niet zorgvuldig tot stand zou zijn gekomen of onvoldoende zou zijn gemotiveerd. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat eiseres dit standpunt voor het eerst ter zitting in beroep heeft ingenomen. In het licht van het feit dat het college al bij het ontwerpbesluit heeft gewezen op tabel 5.3, heeft eiseres niet kunnen volstaan met de enkele stelling dat niet duidelijk is of de herberekening juist is, maar had zij haar stelling moeten onderbouwen. Eiseres was daartoe ook in de gelegenheid, gelet op het feit dat haar adviseur [naam bedrijf] de beschikking heeft gekregen over het rekenmodel dat het college heeft gebruikt.
De rechtbank neemt gelet op het voorgaande aan dat de invulling van voorschrift 7.1.4 conform de aanvraag heeft plaatsgevonden. De rechtbank ziet geen aanleiding voor het oordeel dat het college in redelijkheid niet tot deze invulling heeft kunnen besluiten.
3.5
Gebruik van walspanning (voorschrift 7.1.8, 7.1.10, 7.1.12 en 7.1.13)
In de voorschriften 7.1.8, 7.1.10, 7.1.12 en 7.1.13 is de verplichting neergelegd om afgemeerd liggende zee- en binnenvaartschepen aan te sluiten op walspanning.
Het college heeft daarover in het bestreden besluit opgemerkt dat deze middelvoorschriften aanvullend zijn op de doelvoorschriften. De doelvoorschriften bleken in de praktijk te weinig handvatten te geven om op een adequate wijze handhavend op te kunnen treden bij klachten over geluidsoverlast als gevolg van schepen die niet zijn aangesloten op walstroomaggregaten. Deze middelvoorschriften zijn eerder in 2013 door middel van een ambtshalve wijziging toegevoegd aan de toen vigerende vergunning uit 2001.
Eiseres heeft aangevoerd dat deze middelvoorschriften voor haar onevenredig bezwarend zijn. Anders dan zeeschepen, kunnen binnenvaartschepen meestal ook wanneer zij hun eigen aggregaten gebruiken aan de geluidsnormen voldoen. De voorschriften zijn daarom strenger dan nodig, terwijl het college niet heeft onderbouwd dat er te weinig handvatten zouden zijn om handhavend op te treden. Wanneer een geluidsmeting in het concrete geval lastig is, zouden er ook berekeningen kunnen worden gemaakt. Daar komt bij dat deze voorschriften voor eiseres leiden tot onevenredig hoge kosten. Omdat eisers deze kosten doorberekent aan de schipper heeft de verplichte aansluiting op walstroom nadelige invloed op de concurrentiepositie van eiseres. De voorschriften zijn tot slot in strijd met het gelijkheidsbeginsel. Voor een andere werf in de omgeving gelden dergelijke voorschriften niet. Ook voor de openbare aanlegplaatsen voor binnenvaartschepen in zijkanaal B is het aansluiten op walspanning geen verplichting.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college de keuze voor deze voorschriften voldoende gemotiveerd. Daarnaast acht de rechtbank de voorschriften niet onevenredig. Hoewel niet kan worden uitgesloten dat sommige binnenvaartschepen ook met gebruik van hun boordaggregaat aan de geluidsnormen kunnen voldoen en bij overschrijdingen ook op grond van de doelvoorschriften handhavend zou kunnen worden opgetreden, heeft het college in deze situatie waarin woningen relatief dicht bij de werf gelegen zijn en er in het verleden klachten waren over geluid van boordaggregaten, omwille van effectieve handhaving naar het oordeel van de rechtbank in redelijkheid kunnen kiezen voor het stellen van deze middelvoorschriften. Dat het gebruik van walstroom kosten met zich brengt voor eiseres, maakt deze middelvoorschriften niet onevenredig. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat eiseres haar stelling dat de kosten daarvan onevenredig hoog zouden zijn, niet heeft onderbouwd. Dat deze voorschriften op een andere werf niet gelden, betekent tot slot niet dat het stellen van deze middelvoorschriften in strijd is met het gelijkheidsbeginsel. Nog los van het feit dat het college niet het bevoegd gezag is ten aanzien van die werf, is niet onderbouwd dat sprake is van een situatie die gelijk is aan de situatie van eiseres. Voor zover eiseres heeft gewezen op de openbare aanlegplaatsen, geldt dat dat geen gelijke situatie vormt. Overigens heeft het college naar voren gebracht dat voor de openbare kade in de toekomst ook de verplichting tot het aansluiten op een walstroom gaat gelden.
De rechtbank merkt op dat eiseres ter zitting haar gronden gericht tegen voorschrift 1.6.1, waarin bij het aan- en ontmeren van vaartuigen de aanwezigheid van een medewerker met kennis van het elektrische schakelen verplicht is gesteld, ingetrokken.
3.6
Hydrojetten (voorschrift 7.1.7)
In het bestreden besluit is in voorschrift 7.1.7 het volgende bepaald:
Hydrojetten (hogedruk waterstralen bij een waterdruk van 1000 bar of hoger) en
gritstralen mag alleen plaatsvinden:
• in de uren tussen 07:00 uur en 19:00 uur;
• in dok A of in dok B en;
• niet tegelijkertijd in dok A en in dok B.
Eiseres is in beroep opgekomen tegen het feit dat hydrojetten op grond van dit voorschrift niet tegelijkertijd in dok A en dok B kan plaatsvinden.
In beroep heeft het college vervolgens verzocht het voorschrift 7.1.7 aan te passen, zodat het voorschrift als volgt komen te luiden:
Hydrojetten (hogedruk waterstralen bij een waterdruk van 1000 bar of hoger) en
gritstralen mag alleen plaatsvinden:
• in dok A of in dok B in de uren tussen 07:00 uur en 19.00 uur of,
• tegelijkertijd in dok A en dok B voor ten hoogste 3 uren in de uren tussen 07.00 en
19:00 uur.
Eiseres heeft daarna verklaard zich te kunnen vinden in het gewijzigde voorschrift. De rechtbank zal de beroepsgronden van eiseres daarom niet bespreken.
3.7
Meten en registreren van windkracht (voorschrift 8.3.12 en 8.4.10)
Voorschrift 8.3.12 luidt als volgt:
De vergunninghouder meet en registreert de windkracht continue tijdens straal- en/of
hydrojetwerkzaamheden met een, tweejaarlijks, gekalibreerde windmeter, die geplaatst is
boven op het kantoor. De vergunninghouder bewaart de geregistreerde gegevens
gedurende twee jaar binnen de inrichting.
Voorschrift 8.4.10 is gelijkluidend voor de activiteit “verfspuiten”.
Eiseres heeft aangevoerd dat het opstellen van een vaste windmeter in haar inrichting onredelijk bezwarend is, omdat daarvoor ook de gegevens van KNMI weerstation Westdorpe kunnen worden gebruikt. Het is aan eiseres om te bepalen hoe zij de windkracht raadpleegt, mits de bron maar betrouwbaar is. Eiseres acht een bewaartermijn van één maand en dagelijkse registratie daarnaast voldoende.
Het voorschrift is gesteld om verontreiniging van de omgeving te beperken. Informatie over de windkracht moet dus zien op de situatie ter plaatse van de werf. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de informatie van KNMI weerstation Westdorpe vanwege de afstand van dat station tot de werf daarvoor onvoldoende betrouwbaar is. De enkele stelling dat eiseres een bewaartermijn van één maand en dagelijks registratie, in plaats van continu registreren voldoende acht, betekent niet dat het voorschrift daarom onevenredig moet worden geacht.
3.8
Aanrijbeveiliging (voorschrift 8.4.8)
Voorschrift 8.4.8. luidt als volgt
Opslag van de werkvoorraad verf en oplosmiddelen moet zodanig zijn uitgevoerd dat de
werkvoorraad zich niet bevindt in een rijroute van rijdend materieel en zijn voorzien van
een aanrijbeveiliging.
Eiseres heeft aangevoerd dat de voorraad in theorie wel van een aanrijbeveiliging kan worden voorzien, maar dat de verplichting om een aanrijbeveiliging te hebben niet praktisch is, omdat de werkvoorraad steeds in de buurt van werkzaamheden wordt opgesteld, en dus niet op een vaste plaats staat. Werkvoorraden worden verplaatst met een heftruck, zodat ook daarom geen aanrijbeveiliging kan worden toegepast.
De rechtbank ziet hierin onvoldoende aanleiding voor het oordeel dat het college met het oog op het belang van de bescherming van het milieu in redelijkheid niet tot het stellen van het voorschrift heeft kunnen besluiten. Niet valt in te waarom een aanrijbeveiliging niet (met de heftruck) kan worden verplaatst, wanneer de werkvoorraden worden verplaatst.
3.9
Onderzoeks- en rapportageverplichting (voorschrift 8.5.1 en 8.5.2)
Voorschrift 8.5.1 bepaalt (samengevat) dat vergunninghouder vijfjaarlijks onderzoek verricht naar beperken dan wel voorkomen van emissies van lucht verontreinigde stoffen. De vergunninghouder rapporteert hierover periodiek, maar tenminste éénmaal per twee
jaar aan het bevoegd gezag. In deze rapportage geeft de vergunninghouder
beargumenteerd aan welke maatregelen hij wel en welke maatregelen hij niet
implementeert.
Voorschrift 8.5.2 kent een onderzoeksverplichting voor verbeteringsmogelijkheden op het gebied van afvalreductie. De vergunninghouder rapporteert hierover periodiek, maar ten minste eenmaal per vijf jaar aan het bevoegd gezag.
Eiseres heeft aangevoerd dat de ontwikkelingen op deze gebieden langzaam gaan, zodat de onderzoeks- en rapportageverplichting onevenredig belastend zijn. Ook de frequentie waarmee moet worden gerapporteerd is onevenredig belastend.
Het college heeft erkend dat in het verleden weinig ontwikkelingen hebben plaatsgevonden op het gebied van afvalreductie en het beperken en voorkomen van uitstoot van verontreinigde stoffen. De onderzoeks- en rapportageverplichting is gesteld om te verzekeren dat eiseres in het belang van het milieu aandacht blijft houden voor deze onderwerpen. Voor de rapporteringsverplichting geldt geen goedkeuringsclausule en de rapportage is vormvrij. Als er in de periode waarover gerapporteerd wordt geen relevante ontwikkelingen zijn, kan eiseres met die (onderbouwde) mededeling volstaan.
Gelet op deze toelichting ziet de rechtbank geen aanleiding eiseres te volgen in haar stelling dat het college in redelijkheid niet heeft kunnen besluiten tot de onderzoeks- en rapportage verplichting.
3.1
Meet- en registratiesysteem (voorschrift 9.2.1)
Voorschrift 9.2.1 luidt als volgt:
Ter bepaling van de feitelijk door de inrichting veroorzaakte nadelige gevolgen voor het
milieu is een volledig, transparant, functionerend en gedocumenteerd meet- en
registratiesysteem in werking. Dit systeem bevat tenminste de volgende elementen: (…)
Het meet- en registratiesysteem is binnen de inrichting aanwezig en kan te allen tijde op
verzoek van de toezichthouder worden getoond.
De vergunninghouder legt de beschrijving van het meet- en registratiesysteem uiterlijk drie maanden na het van kracht worden van deze beschikking, ter goedkeuring voor aan het bevoegd gezag.
Dit systeem is volledig operationeel uiterlijk zes maanden na het van kracht worden van
deze beschikking.
Eiseres heeft aangevoerd dat dit voorschrift geen toegevoegde waarde heeft boven het jaarlijkse elektronische milieujaarverslag (e-MJV). Het is daarnaast praktisch gezien niet mogelijk voortdurend over actuele gegevens te beschikken. De termijnen voor het aanleveren van de beschrijving en het operationeel zijn van het systeem zijn tot slot te kort.
Het college heeft in reactie daarop in het bestreden besluit naar voren gebracht dat in de vergunning uit 2001 een vergelijkbaar voorschrift is opgenomen. Op grond van dat voorschrift dient eiseres onder andere voor de jaarlijkse e-MJV al een administratie bij te houden en te bewaren. Met dit voorschrift is beoogd dat eiseres in de inrichting op systematische wijze invulling geeft aan meting en registratie. Het systeem moet daarom ter goedkeuring worden voorgelegd.
Gelet op deze toelichting ziet de rechtbank geen aanleiding eiseres te volgen in haar stelling dat het college in redelijkheid met het oog op het belang van de bescherming van het milieu niet heeft kunnen besluiten tot het verplichten van een meet- en registratiesysteem. Omdat het systeem feitelijk al (grotendeels) aanwezig is, valt zonder nadere toelichting niet in te zien dat de termijnen voor het aanleveren van de beschrijving en het operationeel zijn van het systeem te kort zouden zijn.
3.11
Bewaartermijn onredelijk (voorschrift 9.2.3)
Voorschrift 9.2.3 luidt als volgt
De documenten genoemd in voorschrift 9.2.2, onder c, moeten ten minste vijf jaar binnen
de inrichting worden bewaard.
In voorschrift 9.2.2 onder c zijn genoemd de bewijzen, resultaten en/of bevindingen van de in deze vergunning voorgeschreven inspecties, onderzoeken, keuringen, onderhoudsbeurten en/of metingen.
Eiseres heeft aangevoerd dat een bewaartermijn van één jaar voldoende is.
Deze grond slaagt niet. De enkele stelling dat een andere invulling van een voorschrift denkbaar zou zijn geweest, maakt de door het college daaraan gegeven invulling niet onredelijk.

4.Conclusie

Vanwege de door het college voorgestelde wijzigingen van delen van de voorschriften 7.1.2, 7.1.3, en 7.1.7, zal de rechtbank het beroep gegrond verklaren, het bestreden besluit vernietigen en zelf in de zaak voorzien door te bepalen dat (delen van) de voorschriften 7.1.2, 7.1.3, en 7.1.7 worden gewijzigd overeenkomstig de door het college voorgestelde wijzigingen.
Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet het college aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoeden.
De rechtbank veroordeelt het college in de door eiseres gemaakte proceskosten. De proceskosten worden berekend volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht. Het college wordt veroordeeld om de kosten van rechtsbijstand te vergoeden. Deze kosten stelt de rechtbank vast op € 1.496,00 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen op de zitting, met een waarde per punt van € 748,00 en een wegingsfactor 1).
Beslissing
De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit voor zover daarbij in voorschrift 7.1.2, 7.1.3 en 7.1.7 de volgende voorschriften zijn gesteld;
Voorschrift 7.1.2: Van de in voorschrift 7.1.1 aangegeven geluidsniveaus mag maximaal één dag per maand en acht dagen per kalenderjaar, in de uren tussen 07.00 uur en 19.00 uur, worden afgeweken voor het pneumatisch bikken van de randen van de dekluiken en/of de hoeken ter plaatse van spanten.
Voorschrift 7.1.3: Van de in voorschrift 7.1.1 aangegeven geluidsniveaus mag maximaal één nacht per maand en maximaal twee nachten per kalenderjaar, in de uren tussen 23.00 uur en 07.00 uur, worden afgeweken voor het in bedrijf zijn van de hellingmotoren.
Voorschrift 7.1.7: Hydrojetten (hogedruk waterstralen bij een waterdruk van 1000 bar of hoger) en gritstralen mag alleen plaatsvinden:
• in de uren tussen 07:00 uur en 19:00 uur;
• in dok A of in dok B en;
• niet tegelijkertijd in dok A en in dok B.
- bepaalt dat voorschrift 7.1.2, 7.1.3 en 7.1.7, voor zover die voorschriften zijn vernietigd, worden vervangen door de volgende voorschriften;
Voorschrift 7.1.2: Van de in voorschrift 7.1.1 aangegeven geluidsniveaus mag acht dagen per kalenderjaar, in de uren tussen 07.00 uur en 19.00 uur, worden afgeweken voor het pneumatisch bikken van de randen van de dekluiken en/of de hoeken ter plaatse van spanten. Het pneumatisch bikken mag echter nooit meerdere dagen aaneengesloten worden uitgevoerd.
Voorschrift 7.1.3: Van de in voorschrift 7.1.1 aangegeven geluidsniveaus mag maximaal twee nachten per kalenderjaar, in de uren tussen 23.00 uur en 07.00 uur, worden afgeweken voor het in bedrijf zijn van de hellingmotoren. Deze activiteit mag niet meerdere nachten aaneengesloten worden uitgevoerd.
Voorschrift 7.1.1: Hydrojetten (hogedruk waterstralen bij een waterdruk van 1000 bar of hoger) en gritstralen mag alleen plaatsvinden:
• in dok A of in dok B in de uren tussen 07:00 uur en 19:00 uur of,
• tegelijkertijd in dok A en dok B voor ten hoogste 3 uren in de uren tussen 07:00 en
19:00 uur.
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde gedeelte van het bestreden besluit;
  • draagt het college op het betaalde griffierecht van € 360,00 aan eiseres te vergoeden;
  • veroordeelt het college in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.496,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.P. Hertsig, rechter, in aanwezigheid van
mr. W.J.C. Goorden, griffier, op 15 november 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid om de uitspraak te tekenen.
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.