ECLI:NL:RBZWB:2021:5844

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
15 november 2021
Publicatiedatum
15 november 2021
Zaaknummer
AWB- 21_1090
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • K. Verschueren MSc
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen omgevingsvergunning voor kantoorruimte en terreinverharding

Op 15 november 2021 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke zaak betreffende een omgevingsvergunning die op 14 juli 2020 door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Halderberge was verleend. De vergunning betrof de realisatie van een kantoorruimte, gevelwijziging, aanleg van inritten, het plaatsen van afrastering en het aanbrengen van terreinverharding op een perceel. Eiser, die bezwaar had gemaakt tegen het primaire besluit, stelde dat hij als belanghebbende moest worden aangemerkt, ondanks dat verweerder betoogde dat eiser geen gevolgen van enige betekenis ondervond door de afstand tot de locatie van de vergunninghouder. De rechtbank oordeelde dat eiser wel degelijk belanghebbende was, omdat de activiteiten van de vergunninghouder invloed hadden op zijn woon- en leefsituatie door extra geluid en verkeersbewegingen.

De rechtbank behandelde ook de vraag of de activiteiten van de vergunninghouder in strijd waren met het bestemmingsplan. Eiser stelde dat de activiteiten onder een andere SBI-categorie vielen dan toegestaan. Verweerder betoogde dat de activiteiten binnen de toegestane categorieën vielen. De rechtbank concludeerde dat de vergunninghouder zich niet in strijd met het bestemmingsplan vestigde, omdat de activiteiten van de vergunninghouder het best pasten binnen de SBI-categorie voor goederen wegvervoerbedrijven. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond, waarmee de omgevingsvergunning in stand bleef. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 19 november 2021.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/1090 WABO

uitspraak van 15 november 2021 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] , te [naam woonplaats 1] , eiser,

gemachtigde: mr. L.A. Sluiter,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Halderberge, verweerder.
Als derde partij heeft aan het geding deelgenomen:
[naam derde partij]te [naam woonplaats 1] ,
gemachtigde: mr. J.C. Ozinga.

Procesverloop

Bij besluit van 14 juli 2020 (primair besluit) heeft verweerder een omgevingsvergunning verleend voor het realiseren van een kantoorruimte, gevelwijziging, aanleg van inritten, het plaatsen van afrastering en het aanbrengen van terreinverharding op het perceel [adres 1] .
Bij besluit van 27 januari 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder de bezwaren van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 20 oktober 2021. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [naam vertegenwoordiger verweerder] en [naam vertegenwoordiger verweerder] .
Derde partij is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Feiten

1. Op grond van de stukken en de behandeling ter zitting gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden. Eiser is woonachtig aan de [adres] . Ten noordoosten van zijn perceel ligt het bedrijf [naam vergunninghouder] (hierna: vergunninghouder).
Besluitvorming
2. Op 8 april 2020 heeft vergunninghouder een aanvraag ingediend voor het realiseren van een kantoorruimte, gevelwijziging, aanleg van inritten, het plaatsen van afrastering en het aanbrengen van terreinverharding op het perceel [adres 1] .
Het perceel heeft volgens het bestemmingsplan “ [naam bestemmingsplan] ” (hierna: het bestemmingsplan) de bestemming “bedrijventerrein”. Op grond van artikel 6.2.1 onder a van de planregels geldt dat uitsluitend bedrijven in de categorieën 2, 3.1 en 3.2 van de bijlage bij het bestemmingsplan opgenomen Staat van Bedrijfsactiviteiten zijn toegestaan.
Bij besluit van 14 juli 2020 heeft verweerder de omgevingsvergunning verleend. Tegen dit besluit heeft eiser bezwaar gemaakt. Eiser heeft om een voorlopige voorziening verzocht; deze is bij uitspraak van 19 november 2020 afgewezen. Het bezwaar tegen het primaire besluit is vervolgens ongegrond verklaard.
Wettelijk kader
3. Het relevante wettelijke kader is in de bijlage opgenomen.
Is eiser belanghebbende?
4.1
Voordat aan een inhoudelijke beoordeling van het geschil kan worden toegekomen, zal de rechtbank eerst de – hangende het beroep- door verweerder opgeworpen vraag moeten beantwoorden of eiser ontvankelijk is in zijn beroep. Verweerder stelt dat eiser niet als belanghebbende kan worden gezien nu hij geen gevolgen van enige betekenis ondervindt. Hij stelt dat eiser geen zicht heeft op de locatie en op ruime afstand van de locatie woont. Bovendien zou er geen sprake van ruimtelijke impact.
4.2
Belanghebbend is degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken. Als uitgangspunt geldt dat degene die rechtstreeks feitelijke gevolgen ondervindt van een activiteit die een besluit – zoals een omgevingsvergunning - toestaat, in beginsel belanghebbende is bij dat besluit. Het criterium “ gevolgen van enige betekenis” dient als correctie op dit uitgangspunt. Gevolgen van enige betekenis ontbreken indien de gevolgen wel zijn vast te stellen, maar de gevolgen van de activiteit voor de woon-, leef- of bedrijfssituatie van betrokkene dermate gering zijn dat een persoonlijk belang bij het besluit ontbreekt. Daarbij wordt acht geslagen op de factoren afstand tot, zicht op, planologische uitstraling van en milieugevolgen (onder andere geur, geluid, licht, trilling, emissie, risico) van de activiteit die het besluit toestaat, waarbij die factoren zo nodig in onderlinge samenhang worden bezien. Ook aard, intensiteit en frequentie van de feitelijke gevolgen kunnen van belang zijn. [1]
De rechtbank oordeelt dat eiser kan worden aangemerkt als belanghebbende. De woning van eiser is gelegen in de directe nabijheid van het perceel aan de [adres 1] . Ter zitting is gebleken dat door het aanleggen van de uitweg de vervoeractiviteiten van vergunninghouder op korte afstand van de woning van eiser zullen plaatsvinden waardoor hij meer vervoersbewegingen en geluid heeft te dulden. Het betoog van verweerder slaagt niet. In de door hem aangehaalde jurisprudentie blijkt dat er sprake was van een redelijke afstand, een gebrek aan zicht en was er geen sprake van ruimtelijke uitstraling. In deze zaak wordt het mogelijke gebrek aan zicht op het perceel en het feit dat eiser op redelijke afstand woont van de locatie gecompenseerd door de ruimtelijke uitstraling in de vorm van geluid en verkeersbewegingen [2] . Gelet op het voorgaande, acht de rechtbank eiser belanghebbende bij het bestreden besluit.
Strijd met het bestemmingsplan5.1 Eiser stelt dat het bedrijf van vergunninghouder op grond van het bestemmingsplan niet is toegestaan op het perceel. Volgens eiser vallen de activiteiten van het bedrijf in de SBI-categorie 52242 (laad-, los- en overslagactiviteiten niet voor zeevaart). Deze categorie is volgens de in het bestemmingsplan opgenomen Staat van Bedrijfsactiviteiten gekoppeld aan milieucategorie 4.2 (binnenvaart). Omdat volgens het bestemmingsplan uitsluitend categorieën 2, 3.1 of 3.2 zijn toegestaan, is het vestigen van het bedrijf op deze locatie volgens eiser in strijd met het bestemmingsplan. Hij onderbouwt dit door te stellen dat een aantal activiteiten van vergunninghouder worden genoemd onder categorie 52242, zoals het overslaan van lading, het laden en lossen en de tijdelijke opslag van ladingen.
5.2
Verweerder stelt dat het bedrijf onder milieucategorie 3.2 valt en dat hierdoor (het vestigen van) het bedrijf niet in strijd is met het bestemmingsplan. De bedrijfsactiviteiten van het bedrijf van vergunninghouder vallen volgens verweerder in SBI-categorie 4941: goederen wegvervoerbedrijven (zonder schoonmaken tanks) met een bedrijfsoppervlak groter dan 1000m2. Deze categorie is volgens de in het bestemmingsplan opgenomen Staat van Bedrijfsactiviteiten gekoppeld aan milieucategorie 3.2.
Het bedrijf van vergunninghouder valt volgens verweerder niet binnen de door eiser genoemde milieucategorie 4.2. Verweerder stelt dat activiteiten binnen deze categorieën onder meer het laden en lossen van zee- of binnenvaartscheepen en de daarbij behorende overslaghandelingen, zoals het op een vrachtwagen plaatsen van een container betreffen. Daarmee hebben die bedrijfsactiviteiten een directe relatie met scheepvaart en worden deze uitgeoefend binnen containerterminals en liggen deze aan watertransportroutes. De gehele inrichting van het bedrijf van vergunninghouder is echter ingericht voor het containervervoer over de weg en er is geen openbaar water aanwezig waar vanuit het bedrijf schepen geladen of gelost zouden kunnen worden.
5.3
Het perceel heeft volgens het bestemmingsplan de bestemming “bedrijventerrein”. Bedrijfsactiviteiten zijn gecategoriseerd aan de hand van de Staat van Bedrijfsactiviteiten, zoals opgenomen bij het bestemmingsplan. Op grond van artikel 6.2.1 onder a van de planregels geldt dat uitsluitend bedrijven in de categorieën 2, 3.1 en 3.2 van de bijlage bij het bestemmingsplan opgenomen Staat van Bedrijfsactiviteiten zijn toegestaan.
Vast staat dat het bedrijf [naam vergunninghouder] een bedrijf is dat zich bezig houdt met het vervoer van zeecontainers. Op de website van het bedrijf is te lezen dat zij zich bezighouden met het vervoer van containers van en naar havens. In de toelichting melding Activiteitenbesluit Milieubeheer van 28 april 2020 is bij de bedrijfsomschrijving onder meer het volgende opgenomen:
[naam derde partij] betreft een bedrijf dat zich heeft toegelegd op nationaal en internationaal vervoer van met name zeecontainers over het wegennet. Hierbij worden de goederen in diverse vormen vervoerd, zoals verschillende maten containers (chassis voor 20’, 30’, 40’en 45’ft containers, ook in High Cube), ADR vervoer (vervoer van gevaarlijke stoffen), rakvervoer (vervoer vloeistoffen, gassen en poeders) en keepcontainers (vervoer van los gestorte bulklading/voedingsmiddelen in liner bags). Voor wat betreft de te vervoeren goederen kan gedacht worden aan elektronica, meubilair, levensmiddelen, medicijnen, speelgoed e.d. maar ook ADR/CMR geclassificeerde stoffen. Binnen de inrichting aan de [adres 1] kunnen zowel beladen als onbeladen containers aanwezig zijn. De containers worden hierbij maximaal driehoog op buitenterrein gestald. Daarbij wordt de inhoud van containers waarin deze goederen aanwezig zijn, overgeslagen naar en verdeeld over andere containers.
Aangezien de primaire activiteit van vergunninghouder vervoer betreft, benaderen de activiteiten genoemd onder SBI 4941 het bedrijf zo goed mogelijk. Weliswaar staan sommige activiteiten van vergunninghouder ook genoemd onder SBI code 52242 (zoals het laden en lossen en de opslag van containers), bepalend is de categorie welke de activiteiten van vergunninghouder zo goed mogelijk benadert. Bovendien is het met het oog op de structurering van de SBI codes het aannemelijk dat voor SBI code 52242 een connectie met de binnenvaart nodig is. Dit betekent dat het (vestigen van het) transportbedrijf van vergunninghouder niet in strijd komt met het bestemmingsplan. De beroepsgrond slaagt niet.
Uitweg en kantoor
6 .1 Eiser heeft verder aangevoerd dat de omgevingsvergunning voor het maken van een uitweg en het realiseren van een niet-zelfstandig kantoor niet verleend had mogen worden omdat deze activiteiten worden gerealiseerd ten behoeve van een bedrijf dat in strijd met het bestemmingsplan is gevestigd.
6.2
Nu, zoals hiervoor is overwogen, het bedrijf van vergunninghouder ter plaatste is toegestaan, is ook het plaatsen van het niet-zelfstandige kantoor en de uitweg niet in strijd met het bestemmingsplan. Een niet-zelfstandig kantoor wordt in artikel 1.59 van het bestemmingsplan omschreven als een onderdeel van een bedrijf, dat andere bedrijfsactiviteiten als inkomstenbron heeft en waarvoor het kantoor uitsluitend een ondersteunende functie heeft. Hiervan is sprake nu uit de stukken blijkt dat het kantoor een ondersteunende functie heeft. Verder is niet gebleken dat de uitweg in strijd is met artikel 2.12 van de Algemene Plaatselijke Verordening van de gemeente Halderberge. De beroepsgrond slaagt niet.
Overlast
7. Tot slot heeft verzoeker aangegeven veel overlast te ondervinden van het bedrijf van vergunninghouder. Er vinden volgens hem gedurende de hele week laad- en losactiviteiten plaats op het terrein. Uit het dossier blijkt dat dit inmiddels een handhavingstraject is opgestart.
Conclusie
8. Het beroep zal ongegrond worden verklaard.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. K. Verschueren MSC, rechter, in aanwezigheid van M.H.A. de Graaf , griffier, op 15 november 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
M.H.A. de Graaf, griffier mr. drs. K. Verschueren, MSc., rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Bijlage: wettelijk kader

Algemene Wet Bestuursrecht (Awb)

Artikel 1:2, eerste lid, van de Awb bepaalt dat onder belanghebbende wordt verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.

Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (wabo)

Artikel 2.1, eerste lid, van de Wabo bepaalt dat het verboden is zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
a. het bouwen van een bouwwerk,
b. (…),
c. het gebruik van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan.
Artikel 2.2, eerste lid, onder e, van de Wabo bepaalt dat voor zover ingevolge een bepaling in een provinciale of gemeentelijke verordening een vergunning of ontheffing is vereist om een uitweg te maken, te hebben of te veranderen of het gebruik daarvan te veranderen, een zodanige bepaling geldt als een verbod om een project voor zover dat geheel of gedeeltelijk uit die activiteiten bestaat, uit te voeren zonder omgevingsvergunning.
Artikel 2.10, eerste lid, van de Wabo bepaalt -kort gezegd- dat voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, de omgevingsvergunning wordt geweigerd indien het bouwplan niet voldoet aan: (a) het bouwbesluit, (b) de bouwverordening (c) het bestemmingsplan of (d) de redelijke eisen van welstand.
Op grond van het tweede lid, wordt in gevallen als bedoeld in het eerste lid, onder c, de aanvraag mede aangemerkt als een aanvraag om een vergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, en wordt de vergunning slechts geweigerd indien vergunningverlening met toepassing van artikel 2.12 niet mogelijk is.
Op grond van artikel 2.12, eerste lid, onder a, van de Wabo kan de omgevingsvergunning, voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan:
1º met toepassing van de in het bestemmingsplan of beheersverordening opgenomen regels inzake afwijking,
2º in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen, of
3º in overige gevallen, indien de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat.

Bestemmingsplan ‘ [naam bestemmingsplan]

Op gronden waarop het kantoor wordt gebouwd hebben de bestemming ‘bedrijventerrein’.
De voor ‘bedrijventerrein’ aangewezen gronden zijn op grond van artikel 6.1.1 van de planregels onder meer bestemd voor (a) bedrijven en (b) niet-zelfstandige kantoren, één en ander met bijbehorende voorzieningen zoals tuinen, erven, groen, parkeervoorzieningen e.d. en overeenkomstig de in 6.1.2 opgenomen nadere detaillering van de bestemming.
Op grond van artikel 6.1.2 onder a van de planregels geldt dat uitsluitend bedrijven in de categorieën 2, 3.1 en 3.2 van de als bijlage bij deze regels opgenomen Staat van Bedrijfsactiviteiten met inachtneming van de opgenomen kleurarcering zijn toegestaan.
Op grond van artikel 6.1.2 onder g van de planregels zijn op deze gronden uitsluitend niet-zelfstandige kantoren toegestaan, behoudens het bepaald in artikel 6.1.2 sub f.
Op grond van artikel 6.2.1 van de planregels zijn uitsluitend toegestaan bouwwerken, die ten dienste staan van de bestemming.
Op grond van artikel 1.59 van de planregels wordt onder niet-zelfstandige kantoren verstaan: een onderdeel van een bedrijf, dat andere bedrijfsactiviteiten als inkomstenbron heeft en waarvoor het kantoor uitsluitend een ondersteunende functie heeft.

Algemene Plaatselijke Verordening gemeente Halderberge

Artikel 2.12 luidt als volgt:
Het is verboden zonder omgevingsvergunning van het bevoegd gezag een uitweg te maken naar de weg of verandering te brengen in een bestaande uitweg naar de weg.
In afwijking van het bepaalde in artikel 1:8 wordt de vergunning slechts geweigerd:
a. ter voorkoming van gevaar voor verkeer op de weg;
b. indien de uitweg zonder noodzaak ten koste gaat van een openbare parkeerplaats;
c. indien door de uitweg het openbaar groen op onaanvaardbare wijze wordt aangetast;
d. indien er sprake is van een uitweg van een perceel dat al door een andere uitweg wordt ontsloten, en de aanleg van deze tweede uitweg ten koste gaat van een openbare parkeerplaats of openbaar groen of de bruikbaarheid van de weg.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van Afdeling bestuursrechtspraak van 23 augustus 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:2271).
2.Zie hierover bijvoorbeeld de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van 3 juni 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:1328), 21 oktober 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:2485), 29 juli 2020 (ECLI:NL:RVS:1830) en 27 april 2011 (ECLI:NL:RVS:2011:BQ2614).