ECLI:NL:RBZWB:2021:5843

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
15 november 2021
Publicatiedatum
15 november 2021
Zaaknummer
AWB- 21_1100
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen afwijzing verzoek om tegemoetkoming in planschade na bouw van woning en bomenkap

In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 15 november 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiseres en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Bergen op Zoom. Eiseres had een verzoek ingediend om een tegemoetkoming in de planschade die zij zou hebben geleden door de bouw van een woning op een naastgelegen perceel en de kap van bomen. Het primaire besluit van 6 maart 2020, waarin het verzoek werd afgewezen, werd door verweerder in het bestreden besluit van 27 januari 2021 bevestigd. Eiseres stelde dat zij schade had geleden door waardevermindering van haar woning, beperking van het woongenot, uitzicht en privacy, en dat de bomenkap een schadeveroorzakend besluit was. Tijdens de zitting op 20 oktober 2021 heeft de rechtbank de feiten en omstandigheden van de zaak besproken, waarbij eiseres en een vertegenwoordiger van verweerder aanwezig waren.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de omgevingsvergunning voor de bouw van de woning op het naastgelegen perceel en de wijziging van het bestemmingsplan als schadeveroorzakende besluiten moeten worden beschouwd. Eiseres heeft echter niet kunnen aantonen dat zij in een nadeligere positie is komen te verkeren door de planologische wijziging, aangezien de bouw van de woning en de bomenkap voorzienbaar waren ten tijde van de aankoop van haar woning in 2009. De rechtbank concludeert dat de schade voor eiseres voorzienbaar was en dat verweerder terecht heeft besloten om geen schadevergoeding te verlenen. Het beroep van eiseres wordt ongegrond verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/1100 WET

uitspraak van 15 november 2021 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiseres] , te [naam woonplaats] , eiseres,

en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Bergen op Zoom, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 6 maart 2020 (primaire besluit) heeft verweerder het verzoek van eiseres om een tegemoetkoming in de planschade ten gevolge van onder andere het bestemmingsplan “ [naam bestemmingsplan 1] ” (hierna: [naam bestemmingsplan 1] ) afgewezen.
Bij besluit van 27 januari 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder de bezwaren van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 20 oktober 2021. Eiseres is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [naam vertegenwoordiger verweerder] .

Overwegingen

Feiten

1. Op grond van de stukken en de behandeling ter zitting gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden. Eiseres woont aan de [adres 1] . Zij heeft deze woning gekocht in 2009. Op 12 maart 2015 heeft verweerder een omgevingsvergunning verleend voor de bouw van een woning op het naastgelegen perceel aan de [adres 2] . Eiseres stelt hiervan schade te hebben geleden in de vorm van waardevermindering van haar woning door beperking van het woongenot, beperking van het uitzicht, beperking van de privacy, schaduwwerking door nabije bebouwing en verstening in de omgeving. Daarnaast stelt eiseres schade te hebben geleden door het vellen van houtopstanden ten dienste van de bouw van de woning.
Besluitvorming
2. Het perceel aan de [adres 2] heeft volgens [naam bestemmingsplan 1] de bestemmingen “wonen”, “waarde-landschap” en “waarde-archeologie”. Uit de bestemmingsregels blijkt dat op dit perceel een woning mag worden gebouwd tot maximaal 9 meter hoog.
Voorheen gold het bestemmingsplan “ [naam bestemmingsplan 2] ” (hierna: [naam bestemmingsplan 2] ). In dat bestemmingsplan had het perceel de bestemming “waarde landschap”. Over deze bestemming was opgenomen dat deze gronden mede bestemd zijn voor bescherming van waardevolle houtopstanden. Op gronden met deze dubbelbestemming mocht niet worden gebouwd.
Het bestemmingsplan op het moment van aankoop van de woning door eiseres was “ [naam bestemmingsplan 3] ” (hierna: [naam bestemmingsplan 3] ). Volgens dit plan had het perceel de bestemming “overwegend wonen” en “houtopstanden”.
Eiseres heeft op 21 juli 2018 verzocht om een tegemoetkoming in de (plan)schade. Verweerder heeft het verzoek van eiseres ter beoordeling voorgelegd aan de [naam bedrijf] (hierna: [naam bedrijf] ). Dit heeft geresulteerd in een rapport van 15 januari 2020.
Bij primair besluit heeft verweerder de aanvraag onder verwijzing naar en met overneming van het advies van [naam bedrijf] afgewezen. Verweerder heeft daaraan ten grondslag gelegd dat de planologische wijziging voorzienbaar was. Niet in geschil is dat eiseres in een planologisch nadeligere positie is gekomen.
Wettelijk kader
3. Het relevante wettelijke kader is in de bijlage opgenomen.
Schadeveroorzakend besluit
4.1
Eiseres stelt dat het deskundigenrapport onterecht het kappen van houtopstanden niet heeft aangewezen als schadeveroorzakend besluit. Eiseres stelt dat de bomenkap mogelijk is gemaakt door de wijziging in het bestemmingsplan, welke een schadeveroorzakend besluit is als bedoeld in artikel 6, tweede lid van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro). Door de bomenkap is zij in een nadeligere situatie terecht gekomen.
Eiseres stelt tevens dat de omgevingsvergunning als schadeveroorzakend besluit had moeten worden meegenomen in het onderzoek. In artikel 6.2, lid 2 van de Wro staat immers dat een vergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid onder b van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo) een schadeveroorzakend besluit is.
4.2
Met betrekking tot het kappen van de bomen stelt verweerder dat deze wel zijn meegenomen als schadeveroorzakend besluit, via de vergelijking van de bestemmingsplannen. Ter zitting heeft verweerder erkend dat de omgevingsvergunning inderdaad als schadeveroorzakend besluit had moeten worden meegenomen in het onderzoek. Dit wijzigt echter niets aan de conclusie van het rapport.
4.3
Met betrekking tot het vellen van de houtopstanden stelt de rechtbank vast dat dit bij de planologische vergelijking is betrokken door middel van de bepalingen hierover in de bestemmingsplannen. Het rapport is hier niet heel duidelijk over, maar de beslissing op bezwaar wel en deze ligt ter toetsing voor.
De rechtbank stelt verder vast dat de omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid onder b van de Wabo is aan te merken als een schadeveroorzakend besluit conform artikel 6.1 tweede lid Wro. Deze is in het onderzoek van [naam bedrijf] onterecht niet meegenomen. De rechtbank constateert echter dat indien de vergunning wel als schadeveroorzakend besluit was aangemerkt, de conclusie van het rapport (namelijk dat eiseres in een planologisch gezien nadeligere situatie is terecht gekomen) niet zou zijn gewijzigd. De beroepsgrond slaagt niet.
Onzorgvuldig onderzoek
5.1
Eiseres stelt dat het onderzoek onvolledig is uitgevoerd. Zij stelt dat het draaien van het perceel heeft geleid tot schade en dat dit onvoldoende is meegenomen in het onderzoek. Door het draaien is de kap van 13 bomen mogelijk gemaakt, is de privacy van eiseres verstoord en is de schaduwwerking toegenomen. [naam bestemmingsplan 1] heeft het draaien mogelijk gemaakt. Ook stelt zij dat het vellen van de houtopstanden onvoldoende is meegenomen in het onderzoek. Eiseres verwijst tevens naar een notariële akte die zij bij aankoop van de woning zou hebben getekend waaruit blijkt dat het kappen van bomen verboden zou zijn.
5.2
Met betrekking tot het draaien van het perceel stelt verweerder dat het perceel verder af is komen te liggen van perceel van eiseres. Hierdoor is zij niet in een nadeligere positie terecht gekomen. Met betrekking tot het kappen van de bomen stelt verweerder het advies van [naam bedrijf] op dit punt slordig is geredigeerd. In het bestreden besluit heeft hij toegelicht dat [naam bestemmingsplan 1] en het bestemmingsplan 2011 een soortgelijke regeling hebben voor het kappen van bomen. Beide plannen staan kappen van houtopstanden alleen toe als er een vergunning is verleend. Deze kan pas worden verleend na toetsing of er een onevenredige aantasting van de belangen van de houtopstanden ontstaat. Met betrekking tot de notariële akte merkt verweerder op dat dit een privaatrechtelijk argument is dat niet wordt meegenomen bij de planologische vergelijking.
5.3
De rechtbank stelt ten eerste vast dat niet in geschil is dat eiseres in een planologisch nadeligere positie is komen te verkeren. In geschil is of het rapport hierbij ten onterecht geen rekening gehouden heeft met het draaien van het perceel en het kappen van de houtopstanden. Uit het onderzoek van [naam bedrijf] blijkt dat het draaien van het perceel in het onderzoek is meegenomen. Omdat het bouwvlak verder van eiseres is komen te liggen concludeert [naam bedrijf] dat eiseres niet in een nadeligere positie is gekomen door het draaien van het perceel. De rechtbank volgt deze redenering. Daarnaast stelt de rechtbank vast dat verweerder in het bestreden besluit duidelijk uiteen heeft gezet dat de bestemmingsplannen wat betreft het vellen van houtsopstanden aan elkaar gelijk zijn en dat eiseres hierdoor niet in een nadeligere positie komt te verkeren. De notariële akte vormt geen grondslag voor de planologische vergelijking omdat dit een privaatrechtelijk argument betreft. De beroepsgrond slaagt niet.
Voorzienbaarheid
6.1
Tot slot stelt eiseres dat ten tijde van de koop van de woning de nieuwe bebouwing alsmede de bomenkap niet voorzienbaar was. Ze stelt dat voorzienbaar was dat de woning op [perceelnummer] een opknapbeurt zou krijgen maar niet het slopen en de bouw van een nieuwe woning. Als eiseres had geweten dat gebouwd kon worden en bomenkap mogelijk zou zijn, had zij de woning niet gekocht.
6.2
Verweerder stelt dat de schade voorzienbaar was. Hij stelt ten eerste dat ten tijde van de aanschaf van de woning van eiseres in 2009 reeds een woning op het perceel aanwezig was op het naastgelegen perceel. Daarnaast stelt hij dat het [naam bestemmingsplan 3] , welke gold ten tijde van de aankoop van de woning, de bouw van de woning toestond. De maximale maatvoering van de woning is in dit bestemmingplan gelijk aan [naam bestemmingsplan 1] (goothoogte maximaal 6 meter en bouwhoogte maximaal 9 meter).
6.3
Verweerder heeft zijn besluit gebaseerd op het advies van [naam bedrijf] . Indien in een advies van een door een bestuursorgaan benoemde onafhankelijke en onpartijdige deskundige op objectieve wijze verslag is gedaan van het door deze deskundige verrichte onderzoek en daarin op inzichtelijke wijze is aangegeven welke feiten en omstandigheden aan de conclusies daarvan ten grondslag liggen en deze conclusies niet onbegrijpelijk zijn, is het uitgangspunt dat het bestuursorgaan bij het nemen van een besluit op een verzoek om tegemoetkoming in planschade van dat advies kan uitgaan, tenzij concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de juistheid en volledigheid ervan naar voren zijn gebracht. De toetsing van de voorzienbaarheid is echter anders. Het antwoord op de vraag of de planologische verandering ten tijde van de aankoop van de woning voor de koper voorzienbaar was, vereist geen specialistische kennis of ervaring waarover slechts een deskundige, zoals [naam bedrijf] beschikt. Dat betekent dat de rechtbank het door verweerder in navolging van [naam bedrijf] gegeven antwoord op die vraag zonder terughoudendheid toetst. [1]
Volgens vaste rechtspraak [2] blijft, wanneer de planschade voorzienbaar is, de planschade voor rekening van de aanvrager, omdat de aanvrager in dat geval wordt geacht de mogelijkheid van verwezenlijking van de negatieve ontwikkeling ten tijde van de aankoop van de woning te hebben aanvaard.
Of een planologische wijziging voorzienbaar was dient volgens vaste rechtspraak te worden beoordeeld aan de hand van de vraag of ten tijde van de investeringsbeslissing - in dit geval het moment van aankoop van de woning - voor een redelijk denkend en handelend koper, aanleiding bestond om rekening te houden met de kans dat de planologische situatie ter plaatse in ongunstige zin zou veranderen. Beslissend is of op het moment van aankoop van de woning de mogelijkheid van de schadeveroorzakende overheidsmaatregel zodanig kenbaar was, dat hiermee bij de beslissing tot investering rekening kon worden gehouden.
De rechtbank stelt vast dat ten tijde van de aankoop van de woning van eiseres de bouw van de woning op het naastgelegen perceel mogelijk was, met dezelfde afmetingen als thans het geval. Voor de voorzienbaarheid is het moment van aankoop van de woning bepalend. Eiseres had als redelijk denken en handelende koper in 2009 rekening kunnen houden met de ruimtelijke ontwikkeling waarvoor eiseres nu planschade vraagt. Hiermee is de schade voor eiseres voorzienbaar geweest. Verweerder heeft daarom terecht besloten om geen schade te vergoeden. De beroepsgrond slaagt niet.
Conclusie
7. Het beroep zal ongegrond worden verklaard.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. K. Verschueren Msc., rechter, in aanwezigheid van M.H.A. de Graaf, griffier, op 15 november en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
M.H.A. de Graaf, griffier mr. drs. K. Verschueren, MSc., rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Bijlage: wettelijk kader

Wet ruimtelijke ordening

Artikel 6.1

Burgemeester en wethouders kennen degene die in de vorm van een inkomensderving of een vermindering van de waarde van een onroerende zaak schade lijdt of zal lijden als gevolg van een in het tweede lid genoemde oorzaak, op aanvraag een tegemoetkoming toe, voor zover de schade redelijkerwijs niet voor rekening van de aanvrager behoord te blijven en voor zover de tegemoetkoming niet voldoende anderszins is verzekerd.
Een oorzaak als bedoeld in het eerste lid is:
a. een bepaling van een bestemmingsplan, beheersverordening of inpassingsplan, niet zijnde een bepaling als bedoeld in artikel 3.3, artikel 3.6, eerste lid, of artikel 3.38, derde of vierde lid;
b. een bepaling van een wijziging krachtens artikel 3.6, eerste lid, onder a, niet zijnde een bepaling als bedoeld in artikel 3.6, tweede lid, of van een uitwerking krachtens artikel 3.6, eerste lid, onder b, of een nadere eis krachtens artikel 3.6, eerste lid, onder d;
c. een besluit omtrent een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder b, c of g van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;
d. de aanhouding van een besluit omtrent het verlenen van een omgevingsvergunning ingevolge artikel 3.3, eerste lid, of 3.4 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;
e. een bepaling van een provinciale verordening als bedoeld in artikel 4.1, derde lid, of van een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 4.3, derde lid, voor zover die bepaling een weigeringsgrond bevat als bedoeld in artikel 2.10, eerste lid, onder c, of 2.11, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
f. een bepaling van een exploitatieplan als bedoeld in artikel 6.12, eerste lid, voor zover die bepaling een weigeringsgrond bevat als bedoeld in artikel 2.10, eerste lid, onder c, 2.11, eerste lid, of 2.12, eerste lid, onder b, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;
g. een koninklijk besluit als bedoeld in artikel 10.4.
3. De aanvraag bevat een motivering, alsmede een onderbouwing van de hoogte van de gevraagde tegemoetkoming.
4. Een aanvraag voor een tegemoetkoming in schade ten gevolge van een oorzaak als bedoeld in het tweede lid, onder a, b, c, e, f of g, moet worden ingediend binnen vijf jaar na het moment waarop die oorzaak onherroepelijk is geworden.
5. Een aanvraag voor een tegemoetkoming in schade ten gevolge van een aanhouding als bedoeld in het tweede lid, onder d, kan eerst, en moet worden ingediend binnen vijf jaar na terinzagelegging van het vastgestelde bestemmingsplan.
6. Schade als gevolg van een bepaling als bedoeld in
artikel 3.3of
artikel 3.6, eerste lid, onder c, of
artikel 3.38, derde of vierde lid, wordt eerst vastgesteld op grond van een krachtens die bepalingen genomen besluit.

Artikel 6.2

Binnen het normale maatschappelijke risico vallende schade blijft voor rekening van de aanvrager.
In ieder geval blijft voor rekening van de aanvrager:
a. van schade in de vorm van een inkomensderving: een gedeelte gelijk aan twee procent van het inkomen onmiddellijk voor het ontstaan van de schade;
b. van schade in de vorm van een vermindering van de waarde van een onroerende zaak: een gedeelte gelijk aan twee procent van de waarde van de onroerende zaak onmiddellijk voor het ontstaan van de schade, tenzij de vermindering het gevolg is:
1°. van de bestemming van de tot de onroerende zaak behorende grond, of
2°. van op de onroerende zaak betrekking hebbende regels als bedoeld in
artikel 3.1.
Artikel 6.3Met betrekking tot de voor tegemoetkoming in aanmerking komende schade betrekken burgemeester en wethouders bij hun beslissing op de aanvraag in ieder geval:
a. de voorzienbaarheid van de schadeoorzaak;
b. de mogelijkheden van de aanvrager om de schade te voorkomen of te beperken.

Besluit ruimtelijke ordening

Artikel 6.1.3.2.
Het bestuursorgaan wijst een adviseur aan die een advies uitbrengt over de op de aanvraag te nemen beslissing, tenzij toepassing wordt gegeven aan artikel 6.1.3.1 of aan artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht.
Bestemmingsplan Daansbergen- Den Berg
Artikel 6 Waarde en Landschap
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde-Landschap' aangewezen gronden, zijn behalve voor de ander daar vookomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming van waardevolle houtopstanden.
6.2 Bouwregels
Op de in lid 6.1 bedoelde gronden zijn bouwwerken ten behoeve van de overige voor deze gronden geldende bestemmingen toegestaan. Een en ander volgens de voor deze bestemmingen geldende regels.
6.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
6.3.1 Werken en werkzaamheden
Het is verboden om zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning (omgevingsvergunning voor werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden) op de in lid 6.1 bedoelde gronden de volgende andere werken en/of werkzaamheden uit te voeren:
a. het vellen of rooien van bomen;
b. het aanbrengen van oppervlakteverhardingen;
c. het verrichten van overige handelingen die tot ernstige schade van de houtopstanden kunnen leiden.
6.3.2 Uitzonderingen op artikel 6.3.1
Het onder lid 6.3.1 vervatte verbod is niet van toepassing op:
a. werken of werkzaamheden die in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan of uitgevoerd kunnen worden op grond van een voor dat tijdstip aangevraagde of verleende vergunning.
b. het uitvoeren van werken of werkzaamheden die het reguliere onderhoud en beheer betreffen.
Onder regulier onderhoud en beheer wordt in ieder geval verstaan:
1. het verwijderen van dode bomen;
2. het verwijderen van bomen met een verhoogd risico, bijvoorbeeld door instabiliteit en/of slecht aangehechte takken;
3. het verwijderen van bomen in het kader van een dunning.
Onder regulier onderhoud en beheer wordt in ieder geval niet verstaan:
1. het verwijderen van bomen ter uitvoering van een bouwplan dan wel verhardingsplan;
2. het verwijderen van bomen vanwege overlast in de vorm van vallend blad, takjes en dergelijke, schaduwwerking en andere met de natuur gerelateerde zaken zoals vogels en insecten.
6.3.3 Toelaatbaarheid
Een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 6.3.1 mag alleen en moet worden geweigerd indien door het uitvoeren van de werken of werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen een onevenredige aantasting van de landschappelijke waarden ontstaat of kan ontstaan en dit door het stellen van voorwaarden niet of onvoldoende kan worden voorkomen.
Bestemmingsplan [naam bestemmingsplan 2]
Artikel 24 Waarde-Landschap
4.1
Het is verboden op of in de gronden als bedoeld in lid 1 zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (aanlegvergunning), de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren of te doen voeren;
a. het vellen of rooien van houstopstanden;
b. het aanbrengen van oppervlakteverhardingen;
c. het verrichten van handelingen die tot ernstige schade van de houtopstanden kunnen leiden.
4.2
Het verbod als bedoeld in lid 4.1 geldt niet voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden gericht op het normale onderhoud en beheer ten behoeve van de andere bestemmingen dan wel werken en werkzaamheden die ten tijde van het van kracht worden van het plan in uitvoering waren.
4.3
De werken en werkzaamheden, als bedoeld in lid 4.1, zijn slechts toelaatbaar, indien door die werken en/of werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indrect te verwachten gevolgen geen onevenredige aantasting van de belangen van de houtopstanden ontstaat of kan ontstaan.

Bestemmingsplan [naam bestemmingsplan 3]

Artikel 5 Overwegend Wonen

C. Bebouwingsregeling
1. Op de onderhavige gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de onder A. genoemde doeleinden worden gebouwd, welke in overeenstemming zijn met de onder B. gegeven regeling en tevens voldoen aan de navolgende bepalingen;
b. met betrekking tot de hoofdgebouwen:
2. de goothoogte van een hoofdgebouw mag maximaal 6 meter bedragen, tenzij blijken een aanduiding op de bestemmingenkaart een andere maximale goothoogte is toegestaan, in welk geval voor het hoofdgebouw op dat bouwperceel die goothoogte zal worden aangehouden;
3. de hoogte van een hoofdgebouw mag maximaal 9 meter bedragen, tenzij blijken een aanduiding op de bestemmingenkaart een andere maximale goothoogte dan 6 meter is toegestaan, in welk geval voor het hoofdgebouw op dat bouwperceel als maximale hoogte zal worden aangehouden de goothoogte vermeerder met 3 meter.

Voetnoten

1.zie de uitspraak van de Afdeling van 28 september 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2582
2.zie de uitspraak van 28 september 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2582