ECLI:NL:RBZWB:2021:5842

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
10 november 2021
Publicatiedatum
15 november 2021
Zaaknummer
C/02/390341/JE RK 21-2052
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van minderjarige met ontbrekend advies

In deze zaak heeft de kinderrechter op 10 november 2021 uitspraak gedaan over de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, hierna te noemen [minderjarige]. De zaak werd behandeld in het kader van het gezag van de ouders, die gezamenlijk de vader en moeder zijn van [minderjarige]. De gecertificeerde instelling (GI), vertegenwoordigd door WILLIAM SCHRIKKER STICHTING JEUGDBESCHERMING & JEUGDRECLASSERING, had verzocht om verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing, die beide al geruime tijd van kracht waren. De ouders stelden dat het verzoek niet-ontvankelijk was omdat er een advies van de Raad voor de Kinderbescherming ontbrak, zoals vereist door artikel 1:265j BW. De GI erkende het ontbreken van dit advies, maar de kinderrechter oordeelde dat dit niet automatisch leidde tot niet-ontvankelijkheid van het verzoek. De kinderrechter benadrukte dat de wet geen ruimte biedt voor het achterwege laten van het advies, zelfs niet als er een onderzoek naar een gezagsbeëindigende maatregel op handen is. De kinderrechter besloot om de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing voorlopig te verlengen tot 15 december 2021, in afwachting van het advies van de Raad, dat uiterlijk een week voor de volgende mondelinge behandeling op 10 december 2021 moet worden overgelegd. De kinderrechter verklaarde de GI ontvankelijk in haar verzoek en hield de behandeling van het resterende deel van de verzoeken aan.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Middelburg
Zaaknummer: C/02/390341 / JE RK 21-2052
Datum uitspraak: 10 november 2021
Beschikking verlenging ondertoezichtstelling en verlenging machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
WILLIAM SCHRIKKER STICHTING JEUGDBESCHERMING & JEUGDRECLASSERING, hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (de GI),
locatie Amsterdam,
betreffende
[minderjarige], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] , hierna te noemen [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:

[moeder] , hierna te noemen de moeder,

en
[vader], hierna te noemen de vader,
gezamenlijk hierna ook te noemen de ouders,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. A. van ’t Hek te Dordrecht,

[pleegouders] , hierna te noemen de pleegouders van [minderjarige] ,

wonende op een bij de rechtbank bekend adres.

Het procesverloop

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoek met bijlagen van de GI van 24 september 2021, ingekomen bij de griffie op 1 oktober 2021;
- de brief met bijlage van de ouders aan de kinderrechter van 11 oktober 2021, ingekomen bij de griffie op 13 oktober 2021.
Op 10 november 2021 heeft de kinderrechter de zaak tijdens de mondelinge behandeling met gesloten deuren behandeld.
Verschenen zijn:
- de ouders, bijgestaan door mr. Van ’t Hek;
- een vertegenwoordigster van de GI.
Niet verschenen zijn:
- de pleegouders.

De feiten

Het ouderlijk gezag over [minderjarige] wordt uitgeoefend door de ouders.
Bij beschikking van 15 augustus 2019 is de (destijds ongeboren) [minderjarige] voorlopig onder toezicht gesteld met ingang van 15 augustus 2019 tot 15 november 2019.
Bij beschikking van 23 september 2019 is een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg verleend, met ingang van 23 september 2019 tot 7 oktober 2019. Bij beschikking van 4 oktober 2019 is voornoemde machtiging verlengd tot 15 november 2019.
Bij beschikking van 6 november 2019 is [minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI, met ingang van 15 november 2019 tot 15 november 2020.
Deze maatregelen zijn daarna steeds verlengd, beiden voor het laatst tot 15 november 2021.
[minderjarige] verblijft op basis van voornoemde machtiging in een pleeggezin.

Het verzoek

De GI verzoekt de ondertoezichtstelling van [minderjarige] te verlengen met een jaar.
Tevens wordt verzocht de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg te verlengen voor de duur van een jaar. De GI verzoekt de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.

Het standpunt van de belanghebbenden

Bij aanvang van de mondelinge behandeling is namens de ouders naar voren gebracht dat het verzoek van de GI niet voldoet aan de formele ontvankelijkheidsvereisten, nu een advies van de Raad op grond van artikel 1:265j Burgerlijk Wetboek (BW) ontbreekt. Namens de ouders wordt de kinderrechter dan ook verzocht om zich eerst uit te spreken over de ontvankelijkheid van het onderhavige verzoek alvorens het verzoek inhoudelijk te behandelen. Hierbij wordt verwezen naar de toelichting op voornoemd wetsartikel zoals gegeven in de kamerstukken 32015, memorie van toelichting, pagina 33, en de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland, bekend onder ECLI:NL:RBNNE:2020:71.
De GI erkent dat het advies van de Raad ontbreekt bij het verzoek. De Raad zal deze maand starten met het onderzoek naar de noodzaak voor een gezagsbeëindigende maatregel en in dit onderzoek zal het advies met betrekking tot verlenging van de ondertoezichtstelling worden meegenomen, aldus de vertegenwoordigster van de GI ter zitting.

De beoordeling

De kinderrechter stelt vast dat [minderjarige] direct na de geboorte uit huis is geplaatst en dat de ondertoezichtstelling met een uithuisplaatsing inmiddels langer dan twee jaar duurt. Op grond van artikel 1:265j lid 3 BW dient in zo een geval het verzoek van de GI tot verlenging van de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing vergezeld te zijn van een advies van de Raad voor de Kinderbescherming met betrekking tot de verlenging van die ondertoezichtstelling. Vaststaat dat dit advies thans ontbreekt. De conclusie die namens de ouders wordt getrokken, namelijk dat het verzoek in dat geval niet-ontvankelijk is, deelt de kinderrechter niet. Uit de tekst van de wet volgt niet dat aan het ontbreken van dit advies de sanctie van niet-ontvankelijkheid is verbonden en ook de wetsgeschiedenis biedt daarvoor geen aanknopingspunten. Uit de wetsgeschiedenis volgt wel dat met het advies wordt beoogd om na ommekomst van genoemde twee jaren de kinderrechter goed voor te lichten over de vraag of verlenging van de ondertoezichtstelling nog steeds is aangewezen of dat deze maatregel wellicht kan vervallen omdat de ouders de zorg aanvaarden dan wel dat een gezagsbeëindigende maatregel meer voor de hand ligt. Deze adviserende rol van de Raad fungeert daarbij tevens als een toets op de voortvarendheid bij de uitvoering van de ondertoezichtstelling door de GI.
De Raad heeft bij monde van de GI laten weten dat het advies over de verlenging van de ondertoezichtstelling zal worden gegeven wanneer het onderzoek naar de noodzaak van een gezagsbeëindigende maatregel is afgerond. Dit onderzoek, dat volgens de GI al in februari jl. bij de Raad is aangevraagd, zal deze maand starten. Dit voornemen van de Raad om zijn advies in afwachting van genoemd onderzoek nu niet te geven, is voor de kinderrechter niet aanvaardbaar. Immers, de ondertoezichtstelling met uithuisplaatsing loopt nu ruim twee jaar en de ervaring leert dat een raadsonderzoek als hiervoor bedoeld al snel enkele maanden in beslag neemt, terwijl nu over de verlenging van de ondertoezichtstelling met uithuisplaatsing moet worden beslist. Bovendien laat de wet geen ruimte voor de opvatting dat een advies achterwege kan blijven als een onderzoek naar een gezagsbeëindigende maatregel op handen is. Dit betekent dat van de Raad wordt verlangd om op basis van de huidige stand van zaken alsnog op korte termijn te adviseren over de verlenging van de ondertoezichtstelling met uithuisplaatsing als bedoeld in artikel 1:265j BW. De GI zal daarom in de gelegenheid worden gesteld om het verzuim van het ontbrekende advies te herstellen.
De kinderrechter zal in afwachting van het raadsadvies slechts ter overbrugging beslissen op de onderhavige verzoeken. Louter op grond van de overgelegde stukken is de kinderrechter van oordeel dat vooralsnog lijkt te zijn voldaan aan de wettelijke criteria zoals genoemd in artikel 1:255 en 1:265b BW. Daarom zullen deze maatregelen worden verlengd voor een korte duur, te weten tot 15 december 2021, onder aanhouding van het resterende deel van de verzoeken. De onderhavige verzoeken zullen dan inhoudelijk worden behandeld tijdens de mondelinge behandeling van 10 december 2021, gelijktijdig met het verzoek van de GI strekkende tot vaststellen c.q. wijziging van de omgang, bekend onder rekestnr. C/02/391355 / JE RK 21-2257. De GI wordt verzocht om uiterlijk een week voorafgaand aan de hierna te noemen mondelinge behandeling het advies van de Raad te overleggen.
Dit leidt tot de volgende beslissing.

De beslissing

De kinderrechter
verklaart de GI ontvankelijk in haar verzoek;
verlengt de ondertoezichtstelling van [minderjarige] met ingang van 15 november 2021 en tot 15 december 2021;
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg met ingang van 15 november 2021 en tot 15 december 2021;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
houdt de behandeling van het resterende deel van de verzoeken aan
tot de mondelinge behandeling van 10 december 2021 te 10.15 uur;
bepaalt dat een afschrift van deze beschikking geldt als oproeping voor die mondelinge behandeling voor de ouders, hun advocaat, de pleegouders en de GI.
Deze beslissing is op 10 november 2021 gegeven door mr. M.J.L. Holierhoek, kinderrechter, en in tegenwoordigheid van W. Bakker-Maljers als griffier vastgelegd in deze beschikking op 12 november 2021.
(WB).
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.