ECLI:NL:RBZWB:2021:5841

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
15 november 2021
Publicatiedatum
15 november 2021
Zaaknummer
AWB- 21_2740
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op Wob-verzoek

In deze zaak hebben eisers, [naam eiser 1] en [naam eiser 2], een beroep ingesteld tegen het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Sluis. Dit beroep is voortgekomen uit de stelling dat verweerder niet tijdig heeft beslist op hun aanvraag van 19 april 2021, zoals bedoeld in de Wet openbaarheid van bestuur (Wob). De rechtbank heeft in overweging genomen dat partijen niet voor een zitting zijn uitgenodigd, omdat dit op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet nodig was. De rechtbank heeft vastgesteld dat de beslistermijn voor het Wob-verzoek was verstreken voordat eisers op 28 juni 2021 beroep hebben ingesteld. Het beroepschrift voldoet aan de vereisten van artikel 6:12, tweede lid, van de Awb, waardoor het beroep rechtsgeldig is ingesteld.

Verweerder heeft op 6 augustus 2021 alsnog beslist op het Wob-verzoek. De rechtbank heeft geoordeeld dat het beroep van eisers tegen het niet tijdig beslissen mede geacht wordt te zijn gericht tegen dit besluit. Echter, de rechtbank heeft ook vastgesteld dat eisers geen belang meer hebben bij een inhoudelijke beoordeling van het niet tijdig nemen van een besluit door verweerder. Daarom is het beroep tegen het niet tijdig beslissen niet-ontvankelijk verklaard. Eisers hebben vervolgens aangegeven het niet eens te zijn met de beslissing van verweerder van 6 augustus 2021. De rechtbank heeft besloten om het beroep tegen dit besluit door te verwijzen naar verweerder ter behandeling als bezwaar.

De rechtbank heeft bepaald dat verweerder het door eisers betaalde griffierecht van € 181,- dient te vergoeden en dat verweerder in de proceskosten van eisers wordt veroordeeld tot een bedrag van € 374,-. De rechtbank heeft geconcludeerd dat deze zaak van licht gewicht is, aangezien het enkel gaat om de vraag of de beslistermijn is overschreden. De uitspraak is gedaan door mr. S.A.M.L. van de Sande op 15 november 2021 en openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/2740

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 november 2021 in de zaak tussen

[naam eiser 1] en [naam eiser 2] , uit [naam woonplaats] , eisers

(gemachtigde: mr. A.M.F. van Rooy-de Rooij),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Sluis, verweerder.

Inleiding

Deze uitspraak gaat over het beroep dat eisers hebben ingesteld omdat verweerder volgens hen niet op tijd heeft beslist op hun aanvraag van 19 april 2021 als bedoeld in artikel 3 van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob).

Overwegingen

De rechtbank nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat dat op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in deze zaak niet nodig is.
Als een bestuursorgaan niet op tijd beslist op een aanvraag of bezwaarschrift, kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Voordat hij beroep kan instellen, moet de betrokkene per brief aan het bestuursorgaan laten weten dat binnen twee weken alsnog beslist moet worden op zijn aanvraag of bezwaar (de zogenoemde ingebrekestelling). Als er na die twee weken nog steeds geen besluit is, dan kan de betrokkene beroep instellen. Dit staat (onder andere) in artikel 6:12 van de Awb.
Partijen zijn het erover eens dat de beslistermijn voor het Wob-verzoek was verstreken voordat eisers op 28 juni 2021 beroep hebben ingesteld bij de rechtbank. De rechtbank stelt vast dat het beroepschrift tegen het niet tijdig beslissen op het Wob-verzoek voldoet aan de vereisten zoals gesteld in artikel 6:12, tweede lid, van de Awb. Dit brengt mee dat eisers rechtsgeldig beroep hebben ingesteld tegen het niet tijdig beslissen.
Verweerder heeft op 6 augustus 2021 alsnog beslist op het Wob-verzoek. Met toepassing van artikel 6:20, derde lid, van de Awb wordt het beroep van eisers tegen het niet tijdig beslissen mede geacht te zijn gericht tegen dit besluit.
Niet gebleken is dat eisers nog belang hebben bij een inhoudelijke beoordeling van het niet tijdig nemen van een besluit door verweerder. Het beroep tegen het niet tijdig beslissen op het Wob-verzoek zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard.
Eisers hebben bij brief van 8 september 2021 aangegeven het niet eens te zijn met de beslissing van verweerder van 6 augustus 2021. Nu de inhoudelijke standpunten ten aanzien van het Wob-verzoek nog onvoldoende tussen verweerder en eisers zijn uitgesproken en besproken, ziet de rechtbank aanleiding het beroep voor zover gericht tegen het alsnog genomen besluit van 6 augustus 2021 te verwijzen naar verweerder ter behandeling als bezwaar (artikel 6:20, vierde lid, van de Awb).
Dit betekent dat de rechtbank het (aanvullend) beroepschrift ingevolge artikel 6:15 van de Awb als bezwaarschrift zal doorzenden aan verweerder onder gelijktijdige mededeling hiervan aan de afzender. Nu dit beroepschrift reeds in bezit is van verweerder zal de rechtbank dit niet opnieuw toezenden en volstaan met deze mededeling.
Omdat eisers terecht beroep hebben ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op hun Wob-verzoek bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eisers het door hun betaalde griffierecht dient te vergoeden.
Daarnaast zal de rechtbank verweerder veroordelen in de door eisers gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 374,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 748,‑ en wegingsfactor 0,5). De rechtbank is van oordeel dat deze zaak van licht gewicht is, omdat de zaak alleen gaat over de vraag of de beslistermijn is overschreden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep tegen het niet tijdig beslissen niet-ontvankelijk;
  • verwijst het beroep tegen het besluit van 6 augustus 2021 naar verweerder ter behandeling als bezwaar;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 181,- aan eisers te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 374,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.M.L. van de Sande, rechter, in aanwezigheid van D. Alblas, griffier, op 15 november 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid om de uitspraak te ondertekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.