In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen een besluit van het UWV van 20 maart 2020, waarin zijn WIA-uitkering werd vastgesteld op een mate van arbeidsongeschiktheid van 43,84%. Eiser, die als scheepsmetaalbewerker werkzaam was, was sinds 12 oktober 2017 wegens ziekte uitgevallen. Het UWV had eerder, op 7 november 2019, een WIA-uitkering toegekend, maar eiser maakte bezwaar tegen de vastgestelde mate van arbeidsongeschiktheid. De rechtbank heeft op 19 maart 2021 bepaald dat de werkgever van eiser geen kennis mag nemen van medische gegevens, wat van invloed was op de procedure.
Tijdens de zitting op 1 oktober 2021 is eiser niet verschenen, terwijl het UWV vertegenwoordigd was door M.S. van Zaane. De rechtbank heeft de medische rapportages van de verzekeringsartsen van het UWV beoordeeld, die concludeerden dat eiser niet volledig arbeidsongeschikt was. Eiser stelde dat zijn klachten ernstiger waren dan door het UWV werd aangenomen en dat de verzekeringsartsen onvoldoende rekening hadden gehouden met zijn medische situatie.
De rechtbank oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de verzekeringsartsen de relevante medische informatie hadden betrokken. De rechtbank concludeerde dat de mate van arbeidsongeschiktheid van 43,84% correct was vastgesteld en verklaarde het beroep ongegrond. Er werd geen proceskostenveroordeling uitgesproken. De uitspraak werd gedaan door mr. J.E.C. Vriends op 12 november 2021.