ECLI:NL:RBZWB:2021:5840

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
12 november 2021
Publicatiedatum
15 november 2021
Zaaknummer
AWB- 20_6070
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit UWV over WIA-uitkering en arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen een besluit van het UWV van 20 maart 2020, waarin zijn WIA-uitkering werd vastgesteld op een mate van arbeidsongeschiktheid van 43,84%. Eiser, die als scheepsmetaalbewerker werkzaam was, was sinds 12 oktober 2017 wegens ziekte uitgevallen. Het UWV had eerder, op 7 november 2019, een WIA-uitkering toegekend, maar eiser maakte bezwaar tegen de vastgestelde mate van arbeidsongeschiktheid. De rechtbank heeft op 19 maart 2021 bepaald dat de werkgever van eiser geen kennis mag nemen van medische gegevens, wat van invloed was op de procedure.

Tijdens de zitting op 1 oktober 2021 is eiser niet verschenen, terwijl het UWV vertegenwoordigd was door M.S. van Zaane. De rechtbank heeft de medische rapportages van de verzekeringsartsen van het UWV beoordeeld, die concludeerden dat eiser niet volledig arbeidsongeschikt was. Eiser stelde dat zijn klachten ernstiger waren dan door het UWV werd aangenomen en dat de verzekeringsartsen onvoldoende rekening hadden gehouden met zijn medische situatie.

De rechtbank oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de verzekeringsartsen de relevante medische informatie hadden betrokken. De rechtbank concludeerde dat de mate van arbeidsongeschiktheid van 43,84% correct was vastgesteld en verklaarde het beroep ongegrond. Er werd geen proceskostenveroordeling uitgesproken. De uitspraak werd gedaan door mr. J.E.C. Vriends op 12 november 2021.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/6070 WIA

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 november 2021 in de zaak tussen

[naam eiser] , te [naam woonplaats 1] , eiser

gemachtigde: mr. B.H. Vader,
en
De Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV),verweerder.
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
[naam derde partij], te [naam woonplaats 2] (werkgever)
gemachtigde: [naam gemachtigde] .

Procesverloop

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 20 maart 2020 (bestreden besluit) van het UWV over de toekenning van een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA).
Eiser heeft geen toestemming verleend voor kennisneming van stukken die medische gegevens bevatten door zijn werkgever. Bij beslissing van 19 maart 2021 heeft de rechtbank, onder toepassing van artikel 8:32, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), bepaald dat de werkgever van die stukken geen kennis mag nemen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Middelburg op 1 oktober 2021. Eiser en zijn gemachtigde zijn, met voorafgaand bericht, niet verschenen. Het UWV heeft zich laten vertegenwoordigen door M.S. van Zaane. Derde partij heeft zich, met voorafgaand bericht, niet laten vertegenwoordigen.

Overwegingen

1.
Feiten
Eiser is bij de werkgever werkzaam geweest als scheepsmetaalbewerker. Voor dat werk is hij op 12 oktober 2017 wegens ziekte uitgevallen.
Bij besluit van 7 november 2019 (primair besluit) heeft het UWV aan eiser een WIA-uitkering toegekend met ingang van 10 oktober 2019 naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 43,84%. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
Bij het bestreden besluit is het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
2.
Omvang geschil
In geschil is of het UWV terecht de mate van arbeidsongeschiktheid per 10 oktober 2019 heeft vastgesteld op 43,84%
.
3.
Wettelijk kader
In artikel 4, eerste lid, van de Wet WIA is bepaald dat volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.
Volgens artikel 5 van de Wet WIA is gedeeltelijk arbeidsgeschikt degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, maar die niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Dit betekent dat pas recht op uitkering bestaat bij een mate van arbeidsongeschiktheid van 35% of meer.
Van belang is dan ook:
- of eiser medische beperkingen heeft en
- of hij daardoor geheel of gedeeltelijk niet meer in staat is met arbeid inkomsten te verwerven.
4.
Medische beoordeling
De rechtbank heeft eerder beslist dat de werkgever geen kennis mag nemen van de medische stukken van eiser. Daarom zullen geen medische gegevens van eiser in deze uitspraak worden vermeld.
Het bestreden besluit, voor zover dit ziet op de medische beoordeling, is gebaseerd op rapportages van een verzekeringsarts en een verzekeringsarts bezwaar en beroep (verzekeringsarts b&b) van het UWV.
De verzekeringsarts heeft eiser gezien op het spreekuur op 11 september 2019, heeft eiser onderzocht en het dossier met de daarin aanwezige medische informatie bestudeerd. De verzekeringsarts heeft kennis genomen van het verslag van 11 oktober 2018 van de medische expertise van [naam behandelaar] en van de onderzoekrapportage van 11 juni 2019 van een behandelaar van eiser. Ook heeft hij telefonisch contact opgenomen met bedrijfsarts [naam bedrijfsarts] . De verzekeringsarts concludeert dat eiser verminderde functionele mogelijkheden heeft. De verzekeringsarts acht de door de bedrijfsarts opgestelde functionele mogelijkhedenlijst (FML) van 25 september 2018 in grote lijnen nog actueel. Hij heeft de beperkingen en de belastbaarheid van eiser neergelegd in de FML van 19 september 2019.
De verzekeringsarts b&b heeft in haar rapport van 19 maart 2020 gerapporteerd dat zij niet afwijkt van de conclusie van de verzekeringsarts. Het onderzoek van de verzekeringsarts was volgens haar zorgvuldig en voldoende uitgebreid. Bij de beoordeling is de aanwezige medische informatie betrokken. De bevindingen van de medische expertise van 11 oktober 2018 en het rapport van 11 juni 2019 waren bekend en meegewogen. De verzekeringsarts b&b ziet geen reden om eiser op medische gronden volledig arbeidsongeschikt te beschouwen. Getoetst aan het Schattingsbesluit is er geen aanleiding om te stellen dat er geen benutbare mogelijkheden zijn. De verzekeringsarts b&b acht het niet verwonderlijk dat de verzekeringsarts na eigen onderzoek tot de conclusie is gekomen dat eisers belastbaarheid per einde wachttijd overeenkomt met die eerder in september 2018 door de bedrijfsarts werd vastgesteld, aangezien de medische toestand van eiser niet anders is dan toen.
De beperkingen en de belastbaarheid van eiser zijn neergelegd in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 19 september 2019.
4.1
Bespreking van de medische beroepsgronden
Eiser stelt dat hij voor 80 tot 100% arbeidsongeschikt is, althans meer dan 43,84%.
Eiser voert in dat verband aan dat het UWV zonder deugdelijke motivering is voorbij gegaan aan de ingediende gronden van bezwaar. Eiser wijst in het bijzonder op de uitgebrachte medische rapportage van 11 juni 2019, waaruit volgens hem volgt dat zijn klachten ernstiger zijn en klachtenreductie onzeker is. Eiser stelt dat de verzekeringsartsen met de in deze rapportage getrokken conclusie onvoldoende en op onjuiste wijze rekening hebben gehouden. Eiser wijst erop dat ook in de medische expertise van [naam behandelaar] van 28 augustus 2018 tot andere bevindingen wordt gekomen dan die van de verzekeringsartsen. Eiser stelt tenslotte dat het UWV niet kan vasthouden aan een FML die is opgesteld in september 2018 omdat zijn medische toestand daarna alleen maar ernstiger is geworden.
4.3
Oordeel rechtbank over beroepsgronden
De rechtbank is van oordeel dat het medisch onderzoek op een voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Uit de rapportages van de verzekeringsartsen blijkt dat zij op de hoogte waren van de door eiser gestelde klachten. Bij de opstelling van de FML is met het geobjectiveerde deel van de klachten rekening gehouden.
Eiser heeft in beroep geen nieuwe medische informatie overgelegd, zodat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de belastbaarheid die de verzekeringsartsen hebben aangenomen. Daarbij is in aanmerking genomen dat de verzekeringsarts b&b in haar heroverweging de aanwezige medische informatie heeft betrokken. Zij heeft de bevindingen uit de rapportage van 11 juni 2019 en de medische expertise van [naam behandelaar] kenbaar in haar onderzoek betrokken (onder paragraaf 6 en 8 van de rapportage), maar zij heeft daarin geen aanleiding gezien om meer beperkingen aan te nemen.
De verzekeringsarts heeft eiser gezien en onderzocht op 11 september 2019 en op die dag de belastbaarheid vastgesteld. Dat deze (nagenoeg) gelijk is aan de situatie in september 2018 maakt deze niet onjuist.
Niet gebleken is dat in de FML van 19 september 2019 de beperkingen van eiser zijn onderschat. Voor de verdere beoordeling gaat de rechtbank dan ook uit van de belastbaarheid die is neergelegd in die FML.
5.
Geschiktheid voor de functies
5.1
Een arbeidsdeskundige van het UWV heeft, rekening houdend met de vastgestelde FML de volgende functies ten grondslag gelegd aan de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid: productiemedewerker industrie (Sbc-code 111180), monteur printplaten (Sbc-code 267051) en wikkelaar (Sbc-code 267053).
5.2
De rechtbank ziet geen reden om te oordelen dat de voor eiser geselecteerde functies in medisch opzicht niet passend zijn. De rechtbank verwijst naar het rapport van de arbeidsdeskundige van 31 oktober 2019. Daarin is inzichtelijk gemotiveerd dat, uitgaande van de vastgestelde beperkingen, eiser de werkzaamheden kan verrichten die verbonden zijn aan deze functies. Eisers standpunt dat hij niet in staat is de geduide functies te verrichten, vloeit voort uit zijn opvatting dat zijn medische beperkingen zijn onderschat. Zoals de rechtbank in overweging 4.3 heeft geconcludeerd is die opvatting niet juist.
De hiervoor genoemde functies mochten worden gebruikt voor de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid.
6.
Mate van arbeidsongeschiktheid
Op basis van de inkomsten die eiser met de geduide functies kan verdienen, heeft het UWV een berekening gemaakt die leidt tot een mate van arbeidsongeschiktheid van 43,84%. Omdat eiser tegen deze berekening geen gronden naar voren heeft gebracht, gaat de rechtbank uit van deze mate van arbeidsongeschiktheid.
Dit betekent dat het UWV terecht de mate van arbeidsongeschiktheid per 10 oktober 2019 heeft vastgesteld op 43,84%
.
7.
Conclusie
Het beroep zal dan ook ongegrond worden verklaard.
Er is geen reden een proceskostenveroordeling uit te spreken.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.E.C. Vriends, rechter, in aanwezigheid van mr. T.B. Both, griffier, op 12 november 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid deze uitspraak mede te ondertekenen.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.