In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 9 november 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een belanghebbende en de heffingsambtenaar van de gemeente Tilburg over twee naheffingsaanslagen parkeerbelasting. De heffingsambtenaar had eerder de bezwaren van de belanghebbende tegen de naheffingsaanslagen ongegrond verklaard. De belanghebbende heeft hiertegen beroep ingesteld bij de rechtbank op 10 juni 2020. Tijdens de zitting op 9 november 2021 was de belanghebbende niet aanwezig, maar de heffingsambtenaar was vertegenwoordigd.
De rechtbank heeft in haar overwegingen vastgesteld dat het beroep van de belanghebbende tegen de naheffingsaanslag met aanslagnummer [aanslagnummer 1] te laat was ingediend, waardoor dit beroep niet-ontvankelijk werd verklaard. Voor de naheffingsaanslag met aanslagnummer [aanslagnummer 2] heeft de rechtbank echter geoordeeld dat de naheffingsaanslag ten onrechte was opgelegd. De rechtbank concludeerde dat de verschuldigde parkeerbelasting wel degelijk was betaald, ondanks dat er een fout was gemaakt bij het invoeren van het kenteken door een medewerker van [bedrijfsnaam].
De rechtbank heeft het beroep in de zaak met nummer 20/6914 gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar en de naheffingsaanslag vernietigd, en de heffingsambtenaar gelast het door de belanghebbende betaalde griffierecht van € 48 te vergoeden. Het beroep in de zaak met nummer 20/6915 werd niet-ontvankelijk verklaard. Deze uitspraak is openbaar gemaakt en partijen kunnen binnen zes weken hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch.