ECLI:NL:RBZWB:2021:5828

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
9 november 2021
Publicatiedatum
12 november 2021
Zaaknummer
AWB - 20 _ 8800
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Mondelinge uitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen naheffingsaanslag parkeerbelasting in Breda

Op 9 november 2021 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak waarbij belanghebbende beroep had ingesteld tegen een naheffingsaanslag parkeerbelasting van de gemeente Breda. De naheffingsaanslag was opgelegd omdat belanghebbende op 28 augustus 2020 omstreeks 16:42 uur met zijn auto op een parkeerplaats aan de [straatnaam] in Breda stond, waar betaald parkeren geldt, zonder dat hij hiervoor parkeerbelasting had voldaan. Belanghebbende betwistte de naheffingsaanslag en stelde dat hij niet op de hoogte was van de betalingsverplichting, omdat hij de bebording en parkeerautomaten niet had gezien door de aanwezigheid van grote voertuigen en werklui.

De rechtbank heeft vastgesteld dat belanghebbende inderdaad geparkeerd stond zonder te betalen, maar dat de gemeente ook verplicht is om voldoende duidelijk te maken dat voor een bepaald gebied betaald parkeren geldt. De rechtbank concludeerde dat belanghebbende had moeten begrijpen dat hij parkeerbelasting moest betalen, gezien de plattegrond en foto’s die door de heffingsambtenaar waren ingediend. De rechtbank oordeelde dat het feit dat belanghebbende geen bebording bij het parkeerterrein had gezien, niet relevant was, omdat hij langs een parkeerzonebord was gereden dat hem op de betalingsverplichting had moeten wijzen.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en bevestigde de rechtmatigheid van de naheffingsaanslag. De uitspraak werd gedaan door mr. L.P. Hertsig, rechter, in aanwezigheid van mr. S.A. van Beijsterveldt, griffier, en werd openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl. Partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Belastingrecht
Locatie: Breda
Zaaknummer BRE 20/8800
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van 9 november 2021 van de enkelvoudige kamer in het geding tussen

[belanghebbende], wonende te [woonplaats], belanghebbende,

en
de heffingsambtenaar van de gemeente Breda (Belastingsamenwerking West-Brabant), de heffingsambtenaar.

Procesverloop

Belanghebbende heeft beroep ingesteld tegen de uitspraak op bezwaar van 6 oktober 2020 van de heffingsambtenaar met betrekking tot de naheffingsaanslag parkeerbelasting met aanslagnummer [aanslagnummer].
Belanghebbende heeft hiertegen beroep ingesteld. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend. Belanghebbende heeft zijn beroepsschrift aangevuld met een situatieschets.
Het beroep is behandeld op de zitting in Breda op 9 november 2021 op het in de uitnodiging voor de zitting genoemde tijdstip. Daar is verschenen en gehoord namens de heffingsambtenaar [naam] via beeldbellen.
Na de behandeling van de zaak op de zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.
Na afloop van de zitting is belanghebbende alsnog verschenen. De rechtbank heeft hem toen mededeling gedaan van de mondelinge uitspraak.

Overwegingen

1. Belanghebbende stond op 28 augustus 2020 omstreeks 16:42 uur met een auto met kenteken [kenteken] op een parkeerplaats aan het [straatnaam] in Breda. Op deze locatie mag alleen tegen betaling van parkeerbelasting worden geparkeerd.
2. Tijdens een controle op voormelde datum en tijdstip is geconstateerd dat voor de auto geen parkeerbelasting is voldaan. Daarom is aan belanghebbende de onderhavige naheffingsaanslag opgelegd ter grootte van € 2,30, vermeerderd met € 64,50 aan kosten.
3. Tussen partijen is in geschil of de heffingsambtenaar terecht de naheffingsaanslag heeft opgelegd.
4. Belanghebbende bestrijdt niet dat hij op het moment van de controle geen parkeerbelasting heeft betaald. Belanghebbende stelt dat hij Breda heeft bezocht zonder hier goed bekend te zijn. Hij kwam naar Breda om in de buurt van het parkeerterrein een pakketje af te geven en heeft geparkeerd op het parkeerterrein. Hij was zich er niet van bewust dat het een parkeerterrein betrof waar betaald parkeren geldt. Hij stelt dat hij geen bebording of parkeerautomaten heeft gezien en dat deze wellicht aan het zicht werden onttrokken door de aanwezigheid van vele grote voertuigen en werklui.
5. De rechtbank stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat belanghebbende geparkeerd stond en dat geen sprake was van laden en lossen. De rechtbank stelt daarnaast vast dat in de parkeerverordening en het daarbij horende aanwijzingsbesluit het parkeerterrein aan het [straatnaam] is aangewezen als een straat waarvoor betaald parkeren geldt. Dat alleen is echter nog onvoldoende om de parkeerbelasting te mogen naheffen. De gemeente is namelijk ook verplicht om aan parkeerders voldoende duidelijk te maken dat voor een bepaald gebied betaald parkeren geldt.
6. Naar het oordeel van de rechtbank had het belanghebbende inderdaad kenbaar moeten zijn dat op het parkeerterrein aan het [straatnaam] parkeerbelasting moet worden voldaan. Dit maakt de rechtbank op uit de plattegrond en foto’s die de heffingsambtenaar heeft ingestuurd. Uit die plattegrond volgt dat belanghebbende onderweg naar het parkeerterrein langs een parkeerzonebord is gereden. Dat belanghebbende bij het parkeerterrein zelf geen bebording heeft gezien maakt dan geen verschil. Uit het parkeerzonebord volgt dat vanaf dat bord voor parkeren betaald moet worden totdat een eindeparkeerzonebord wordt gepasseerd. De gemeente is vervolgens niet gehouden om op elke straathoek een herhalingsbord te plaatsen waarop de verschuldigdheid van de parkeerbelasting is vermeld.
Uit de foto’s van de parkeercontrole is bovendien zonder belemmering op de achtergrond een parkeerautomaat te zien, zodat het belanghebbende ook zonder het parkeerzonebord duidelijk had moeten zijn dat op het parkeerterrein parkeerbelasting moet worden voldaan.
De heffingsambtenaar heeft terecht een naheffingsaanslag opgelegd.
7. De rechtbank zal het beroep daarom ongegrond verklaren.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.P. Hertsig, rechter, in aanwezigheid van mr. S.A. van Beijsterveldt, griffier, op 9 november 2011 en openbaar gemaakt door geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier, De rechter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch.