ECLI:NL:RBZWB:2021:5825

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
9 november 2021
Publicatiedatum
12 november 2021
Zaaknummer
AWB - 20 _ 9200
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Mondelinge uitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen naheffingsaanslag parkeerbelasting en bewijsvoering

In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 9 november 2021 uitspraak gedaan in een beroep tegen een naheffingsaanslag parkeerbelasting. De heffingsambtenaar van de gemeente Breda had op 15 september 2020 het bezwaar van de belanghebbende tegen de opgelegde naheffingsaanslag ongegrond verklaard. De belanghebbende, die niet op de zitting verscheen, stelde dat zijn zoon de parkeerbelasting had voldaan, maar kon geen bewijs overleggen. De heffingsambtenaar voerde aan dat er geen aanmelding van het kenteken bij het parkeerautomaat was geconstateerd, wat door de rechtbank werd bevestigd. De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar voldoende bewijs had geleverd dat de verschuldigde parkeerbelasting niet was voldaan. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd openbaar gemaakt en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Belastingrecht
Locatie: Breda
Zaaknummer BRE 20/9200
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van 9 november 2021 van de enkelvoudige kamer in het geding tussen

[belanghebbende] , wonende te [woonplaats] , belanghebbende,

en
de heffingsambtenaar van de gemeente Breda (Belastingsamenwerking West-Brabant), de heffingsambtenaar.

Procesverloop

De heffingsambtenaar heeft bij uitspraak op bezwaar van 15 september 2020 het bezwaar van belanghebbende tegen de opgelegde naheffingsaanslag parkeerbelasting met aanslagnummer [aanslagnummer] ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft hiertegen beroep ingesteld. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
De zitting heeft plaatsgevonden op 9 november 2021. Belanghebbende is correct uitgenodigd voor de zitting, maar niet verschenen. Namens de heffingsambtenaar is verschenen en gehoord [naam 1] via beeldbellen.
Na afloop van de behandeling van de zaak op de zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Overwegingen

1. Op 27 augustus 2020 omstreeks 14:26 uur stond een auto met kenteken [kenteken] op een parkeerplaats aan de [straatnaam] in Breda. Op deze locatie mag alleen tegen betaling van parkeerbelasting worden geparkeerd.
2. Tijdens een controle op voormelde datum en tijdstip is geconstateerd dat voor de auto geen parkeerbelasting op aangifte is voldaan. Daarom is aan belanghebbende als degene op wiens naam de auto staat, de onderhavige naheffingsaanslag opgelegd ter grootte van
€ 2,30, vermeerderd met € 64,50 aan kosten.
3. Tussen partijen is in geschil of de heffingsambtenaar terecht de naheffingsaanslag heeft opgelegd.
4. Belanghebbende stelt dat zijn zoon [naam 2] de parkeerbelasting omstreeks 14:05 uur heeft voldaan door een contante betaling bij het parkeerautomaat op de kruising van de [straatnaam1/straatnaam 2] . Het bonnetje heeft zijn zoon achter de ruit gelegd en daarna weggegooid. Belanghebbende vraagt zich af waarom hij een naheffing krijgt en stelt daarbij de vraag of misschien het kenteken onjuist is ingevoerd.
5. De heffingsambtenaar voert aan dat in de gemeente Breda de controle plaatsvindt door een scanauto waarbij de kentekens van de voertuigen worden gescand. Volgens de heffingsambtenaar is zowel bij de behandeling van het bezwaarschrift als bij de behandeling van het beroepschrift gecontroleerd of het kenteken van belanghebbende of een soortgelijk kenteken aangemeld stond bij het parkeerautomaat aan de [straatnaam] . Hierbij is geen aanmelding geconstateerd, waarbij ook rekening is gehouden met eventuele tikfouten.
6. De rechtbank heeft geen aanleiding om te twijfelen aan de verklaring van de heffingsambtenaar dat is nagegaan of het kenteken of een soortgelijk kenteken was aangemeld. De heffingsambtenaar heeft daarmee voldaan aan de op hem rustende bewijslast dat belanghebbende de verschuldigde parkeerbelasting niet heeft voldaan. Het ligt vervolgens op de weg van belanghebbende om bewijs aan te dragen voor zijn stelling dat hij de verschuldigde parkeerbelasting wel degelijk heeft voldaan. Belanghebbende heeft geen bewijs van betaling overgelegd.
7. Gelet op het vorenstaande is het beroep ongegrond. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.P. Hertsig, rechter, in aanwezigheid van mr. S.A. van Beijsterveldt, griffier, op 9 november 2021 en openbaar gemaakt door geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier, De rechter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch.