ECLI:NL:RBZWB:2021:5823

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
9 november 2021
Publicatiedatum
12 november 2021
Zaaknummer
AWB - 20 _ 9055
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Mondelinge uitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen naheffingsaanslag parkeerbelasting in Breda

Op 9 november 2021 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak waarbij de belanghebbende, wonende te Breda, beroep had ingesteld tegen een naheffingsaanslag parkeerbelasting. De naheffingsaanslag was opgelegd door de heffingsambtenaar van de gemeente Breda, naar aanleiding van een controle op 23 juli 2020, waarbij was vastgesteld dat de belanghebbende geen parkeerbelasting had voldaan voor zijn auto, die geparkeerd stond op een parkeerplaats waar betaald parkeren gold. De belanghebbende was niet verschenen op de zitting, maar de heffingsambtenaar was vertegenwoordigd.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de belanghebbende op de hoogte had moeten zijn van de verplichting om parkeerbelasting te betalen, gezien de aanwezigheid van een bord en een parkeerautomaat in de nabijheid van de parkeerplaats. De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar terecht de naheffingsaanslag had opgelegd, ondanks de stelling van de belanghebbende dat hij een invalidekaart had en dat er geen bord aanwezig was dat de betalingsverplichting aangaf. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en bevestigde de beslissing van de heffingsambtenaar.

De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Belastingrecht
Locatie: Breda
Zaaknummer BRE 20/9055
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van 9 november 2021 van de enkelvoudige kamer in het geding tussen

[belanghebbende] , wonende te [woonplaats] , belanghebbende,

en
de heffingsambtenaar van de gemeente Breda (Belastingsamenwerking West-Brabant), de heffingsambtenaar.

Procesverloop

Belanghebbende heeft beroep ingediend tegen de uitspraak op bezwaar van 22 september 2020 van de heffingsambtenaar met betrekking tot de naheffingsaanslag parkeerbelasting met aanslagnummer [aanslagnummer] .
Belanghebbende heeft hiertegen beroep ingesteld. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is behandeld op de zitting in Breda op 9 november 2021. Belanghebbende is correct opgeroepen, maar niet verschenen. Namens de heffingsambtenaar is verschenen en gehoord [naam] via beeldbellen.
Na afloop van de behandeling van de zaak op de zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Overwegingen

1. Belanghebbende stond op 23 juli 2020 omstreeks 15:43 uur met een auto met kenteken [kenteken] op een parkeerplaats aan de [straatnaam 1] in Breda. Op deze locatie mag alleen tegen betaling van parkeerbelasting worden geparkeerd.
2. Tijdens een controle op voormelde datum en tijdstip is geconstateerd dat voor de auto geen parkeerbelasting is voldaan. Daarom is aan belanghebbende de onderhavige naheffingsaanslag opgelegd ter grootte van € 2,30, vermeerderd met € 64,50 aan kosten.
3. Tussen partijen is in geschil of de heffingsambtenaar terecht de naheffingsaanslag heeft opgelegd.
4. Belanghebbende bestrijdt niet dat hij op het moment van de controle geen parkeerbelasting heeft betaald. Belanghebbende heeft gesteld dat hij naar de tandarts aan de [straatnaam 2] ging. Omdat de [straatnaam 2] echter afgesloten was, heeft hij de auto geparkeerd aan de [straatnaam 1] . Volgens belanghebbende stond in de straat geen bord waaruit hij zou kunnen opmaken dat in de straat betaald parkeren gold. Hij heeft een paar foto’s meegezonden. Belanghebbende wijst er daarnaast op dat hij achter de voorruit een invalidekaart had liggen.
5. De rechtbank stelt allereerst vast dat de [straatnaam 1] in de parkeerverordening en het daarbij horende aanwijzingsbesluit is aangewezen als een straat waarvoor betaald parkeren geldt. Dat alleen is echter nog onvoldoende om de parkeerbelasting te mogen naheffen. De gemeente is namelijk ook verplicht om aan parkeerders voldoende duidelijk te maken dat voor een bepaald gebied betaald parkeren geldt.
6. Naar het oordeel van de rechtbank had het belanghebbende inderdaad kenbaar moeten zijn dat in de [straatnaam 1] parkeerbelasting moet worden voldaan. Dit maakt de rechtbank op uit de foto’s die de heffingsambtenaar heeft ingestuurd. Uit die foto’s volgt dat belanghebbende langs een bord moet zijn gekomen waarop is aangegeven dat in het gebied na het bord een betaaldparkeerzone begint. Bovendien staat in de [straatnaam 1] een parkeerautomaat. Deze parkeerautomaat is zichtbaar op de tweede foto van belanghebbende.
Op basis van het bord en de parkeerautomaat had het belanghebbende voldoende duidelijk moeten zijn dat hij voor het parkeren parkeerbelasting moest betalen. Ook de stelling van belanghebbende dat hij de invalidekaart achter de voorruit had liggen, maakt dat niet anders. Met een invalidekaart kan in Breda immers alleen gratis geparkeerd worden op de daarvoor aangewezen invalideparkeerplaatsen en daarvan was hier geen sprake.
7. De heffingsambtenaar heeft daarom terecht een naheffingsaanslag opgelegd. De rechtbank zal het beroep ongegrond verklaren.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.P. Hertsig, rechter, in aanwezigheid van mr. S.A. van Beijsterveldt, griffier, op 9 november 2021 en openbaar gemaakt door geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier, De rechter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch.