In deze zaak heeft eiseres op 23 september 2020 beroep ingesteld tegen het uitblijven van een beslissing van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda op haar verzoek op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob). Eiseres had op 22 juni 2020 een Wob-verzoek ingediend om inzage te krijgen in een document dat volgens haar door de gemeente Breda aan huurders was afgegeven. Het college heeft op 9 november 2020 een besluit genomen waarin diverse documenten zijn verstrekt, maar eiseres was het niet eens met dit besluit en heeft de rechtbank verzocht de zaak in behandeling te nemen.
De rechtbank heeft op 14 september 2021 de zaak behandeld, waarbij eiseres en een vertegenwoordiger van het college aanwezig waren. De rechtbank heeft vastgesteld dat het college bij het besluit van 9 november 2020 alsnog heeft beslist op het bezwaar van eiseres. Hierdoor was er geen procesbelang meer bij het beroep gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit, en heeft de rechtbank dit beroep niet-ontvankelijk verklaard. Voor het overige heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard, omdat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat het document waar zij om vroeg, onder het bestuursorgaan berustte.
De rechtbank heeft geoordeeld dat het college voldoende heeft aangetoond dat er geen andere documenten aanwezig zijn dan reeds zijn verstrekt. Eiseres heeft geen bewijs geleverd dat er een expliciete schriftelijke toestemming van de gemeente aanwezig is, en haar stellingen over een mogelijke verborgen agenda zijn onvoldoende om het tegendeel aan te tonen. De rechtbank heeft bepaald dat het griffierecht aan eiseres dient te worden vergoed, omdat zij op goede gronden beroep heeft ingesteld tegen het uitblijven van een beslissing.