ECLI:NL:RBZWB:2021:5811

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
12 november 2021
Publicatiedatum
12 november 2021
Zaaknummer
AWB- 20_8655
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen het uitblijven van een beslissing op een Wob-verzoek door de gemeente Breda

In deze zaak heeft eiseres op 23 september 2020 beroep ingesteld tegen het uitblijven van een beslissing van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda op haar verzoek op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob). Eiseres had op 22 juni 2020 een Wob-verzoek ingediend om inzage te krijgen in een document dat volgens haar door de gemeente Breda aan huurders was afgegeven. Het college heeft op 9 november 2020 een besluit genomen waarin diverse documenten zijn verstrekt, maar eiseres was het niet eens met dit besluit en heeft de rechtbank verzocht de zaak in behandeling te nemen.

De rechtbank heeft op 14 september 2021 de zaak behandeld, waarbij eiseres en een vertegenwoordiger van het college aanwezig waren. De rechtbank heeft vastgesteld dat het college bij het besluit van 9 november 2020 alsnog heeft beslist op het bezwaar van eiseres. Hierdoor was er geen procesbelang meer bij het beroep gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit, en heeft de rechtbank dit beroep niet-ontvankelijk verklaard. Voor het overige heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard, omdat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat het document waar zij om vroeg, onder het bestuursorgaan berustte.

De rechtbank heeft geoordeeld dat het college voldoende heeft aangetoond dat er geen andere documenten aanwezig zijn dan reeds zijn verstrekt. Eiseres heeft geen bewijs geleverd dat er een expliciete schriftelijke toestemming van de gemeente aanwezig is, en haar stellingen over een mogelijke verborgen agenda zijn onvoldoende om het tegendeel aan te tonen. De rechtbank heeft bepaald dat het griffierecht aan eiseres dient te worden vergoed, omdat zij op goede gronden beroep heeft ingesteld tegen het uitblijven van een beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/8655 WOB

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 november 2021 in de zaak tussen

[naam eiseres] , te [plaatsnaam] , eiseres

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda, verweerder.

Procesverloop

Eiseres heeft op 23 september 2020 beroep ingesteld tegen het uitblijven van een beslissing van het college op het door haar ingediende verzoek op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob).
Met het besluit van 9 november 2020 (bestreden besluit) heeft het college eiseres diverse stukken verstrekt.
In de brief van 12 november 2020 heeft eiseres aangegeven zich niet te kunnen vinden in het besluit van 9 november 2020. Zij verzoekt de rechtbank de zaak in behandeling te houden.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank op 14 september 2021.
Hierbij waren aanwezig eiseres en namens het college mr. S.E.A. Groeneveld en [naam vertegenwoordiger] .
De rechtbank heeft de termijn voor het doen van uitspraak verlengd.

Overwegingen

1.
Feiten
Op 22 juni 2020 heeft eiseres zich tot het college gewend met het volgende verzoek op grond van de Wob:
“Graag ontvang ik, of krijg ik inzage in de schriftelijke toestemming die door de gemeente Breda is afgegeven aan huurders [naam bedrijf] [adres] [plaatsnaam] , waarin vermeld staat dat de gedaante, ’t uiterlijk of inrichting van het gehuurde [naam bedrijf] is toegestaan. Zoals verplicht beschreven in de erfpachtovereenkomst tussen gemeente Breda en verhuurder art 21 lid b punt 2”.
Op 21 juli 2020 heeft het college de ontvangst van het Wob-verzoek bevestigd en aangegeven dat de beslistermijn met vier weken is verdaagd. Uiterlijk 18 augustus 2020 zal eiseres een antwoord kunnen verwachten van het college.
Op 8 september 2020 heeft eiseres het college er op gewezen dat de wettelijke beslistermijn is verstreken. Zij ontvangt graag binnen twee weken na dagtekening van de ingebrekestelling de gevraagde informatie, anders zal zij zich tot de bestuursrechter wenden.
Op 23 september 2020 heeft eiseres beroep ingesteld tegen het uitblijven van een beslissing van het college.
Bij besluit van 9 november 2020 heeft het college inhoudelijk gereageerd op het Wob-verzoek en een aantal documenten openbaar gemaakt, waaronder een verleende vergunning op grond van de Drank- en Horecawet, een verleende terrasvergunning en emailberichten van 5 en 11 juni 2020 met daarin opgenomen een verslag van een bijeenkomst en gemaakte afspraken.
In de brief van 12 november 2020 heeft eiseres aangegeven zich niet te kunnen vinden in het besluit van 9 november 2020. Zij verzoekt de rechtbank de zaak in behandeling te houden.
Op 24 november 2020 heeft eiseres bezwaar gemaakt tegen het besluit van 9 november 2020.
2.
Het geschil
Aan de orde is de vraag of het college met het bestreden besluit van 9 november 2020 (volledig) heeft voldaan aan het Wob-verzoek van eiseres.
Tegen het besluit van 9 november 2020 heeft eiseres op 24 november 2020 (ook) een bezwaarschrift ingediend. Ter zitting is met partijen afgesproken om het ingediende bezwaar aan te merken als rechtstreeks beroep en als zodanig in deze procedure te betrekken. Het college hoeft dus geen beslissing meer te nemen op het bezwaar van eiseres van 24 november 2020.
3.
Standpunt eiseres
Eiseres stelt zich op het standpunt dat het document waar zij om heeft gevraagd ten onrechte niet is verstrekt. Het is van belang openheid van zaken te krijgen omdat een verborgen agenda gekoppeld aan het dossier [naam bedrijf] niet kan worden uitgesloten. Eiseres heeft aangifte gedaan van twee economische delicten. Het object [naam bedrijf] [adres] is opgeleverd als kunstobject en met subsidiegelden betaald. Als burger meent eiseres recht te hebben op inzage.
Het document waar eiseres om verzoekt dient volgens haar aanwezig te zijn. Het document is door de gemeente Breda opgenomen in de erfpachtovereenkomst onder artikel 21 lid b punt 2. Het niet kunnen overleggen van dit document is in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel. Een deugdelijke motivering ontbreekt.
Het college staat op alternatieve wijze toe dat er veranderingen aan het kunstobject [naam bedrijf] worden aangebracht. De veranderingen zijn in strijd met het persoonlijkheidsrecht. De schijn dat er andere belangen dienen is voldoende reden om schending van het verbod op vooringenomenheid te constateren.
4.
Beroep tegen niet tijdig beslissen
Tegen het niet tijdig beslissen op een bezwaar kan beroep worden ingesteld bij de rechtbank (artikel 6:2, aanhef en onder b, in samenhang met artikel 7:1, eerste lid, aanhef en onder f, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)). Het beroepschrift kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is om op tijd een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken nadat een schriftelijke ingebrekestelling door het bestuursorgaan is ontvangen, tenzij van een belanghebbende in redelijkheid niet kan worden gevergd dat hij het bestuursorgaan in gebreke stelt (artikel 6:12, tweede en derde lid, van de Awb).
Vaststaat dat ten tijde van het indienen van het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit door het college nog geen besluit was genomen en dat, los van de vraag of de ingebrekestelling in dit geval ook vereist was, twee weken zijn verstreken sinds de ingebrekestelling door het college is ontvangen. Ten tijde van het indienen van het beroep tegen het niet tijdig beslissen, was het beroep dan ook ontvankelijk.
De rechtbank stelt vast dat het college bij besluit van 9 november 2020 alsnog heeft beslist op het bezwaar. Gelet hierop is er geen procesbelang meer bij het beroep gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit. De rechtbank zal daarom het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit niet-ontvankelijk verklaren.
5
. Wob-verzoek
5.1
Op grond van artikel 1, eerste lid, van de Wob wordt in deze wet en de daarop berustende bepalingen verstaan onder:
a. document: een bij een bestuursorgaan berustend schriftelijk stuk of ander materiaal dat gegevens bevat;
b. bestuurlijke aangelegenheid: een aangelegenheid die betrekking heeft op beleid van een bestuursorgaan, daaronder begrepen de voorbereiding en de uitvoering ervan.
Op grond van artikel 3, eerste lid, van de Wob kan een ieder een verzoek om informatie neergelegd in documenten over een bestuurlijke aangelegenheid richten tot een bestuursorgaan of een onder verantwoordelijkheid van een bestuursorgaan werkzame instelling, dienst of bedrijf.
Op grond van het vijfde lid wordt een verzoek om informatie ingewilligd met inachtneming van de artikelen 10 en 11.
5.2
Eiseres heeft een Wob-verzoek ingediend met de volgende inhoud:
“Graag ontvang ik, of krijg ik inzage in de schriftelijke toestemming die door de gemeente Breda is afgegeven aan huurders [naam bedrijf] [adres] [plaatsnaam] , waarin vermeld staat dat de gedaante, ’t uiterlijk of inrichting van het gehuurde [naam bedrijf] is toegestaan. Zoals verplicht beschreven in de erfpachtovereenkomst tussen gemeente Breda en verhuurder art 21 lid b punt 2”.
5.3
Het college heeft uiteindelijk met het bestreden besluit een aantal documenten overgelegd, waaronder de verleende drank- en horecawet vergunning, terrasvergunning en emails over de meeting over het [naam bedrijf] en de gemaakte afspraken. Volgens het college zijn hiermee alle aanwezige documenten overgelegd.
Het college stelt dat eiseres kennelijk doelt op een expliciete schriftelijke privaatrechtelijke toestemming van de gemeente vanuit de rol als erfverpachter. Deze privaatrechtelijke instemming van de gemeente zit volgens het college echter besloten in de afspraken die tijdens de gesprekken van 4 juni 2020 zijn gemaakt en schriftelijk zijn bevestigd. Eiseres heeft een afschrift van de mailwisseling ontvangen waarin de afspraken schriftelijk zijn vastgelegd en bevestigd. De door eiseres bedoelde toestemming in de zin van de erfpachtovereenkomst volgt daar impliciet uit. Er is volgens het college géén sprake van een separate brief waar die toestemming expliciet in staat, zodat het college ook niet over een dergelijk stuk beschikt dat aan eiseres overgelegd zou kunnen worden.
5.4
Op grond van vaste jurisprudentie van de AbRS (onder meer in de uitspraak van 25 februari 2015, ECLI:NL:RVS:2015:550) is het, wanneer een bestuursorgaan stelt dat na onderzoek is gebleken dat een bepaald document niet of niet meer onder hem berust en een dergelijke mededeling niet ongeloofwaardig voorkomt, in beginsel aan degene die om informatie verzoekt om aannemelijk te maken dat, in tegenstelling tot de uitkomsten van het onderzoek door het bestuursorgaan, het document in kwestie toch onder het bestuursorgaan berust.
Naar het oordeel van de rechtbank is de mededeling van het college dat er niet meer documenten aanwezig zijn dan reeds zijn verstrekt, niet ongeloofwaardig. Het college heeft aangegeven dat de gemaakte afspraken tussen de gemeente als erfverpachter en de betrokken partijen (erfpachter en huidige huurder) zijn vastgelegd in een e-mailwisseling. Eiseres heeft hiervan een afschrift ontvangen. Het college meent dat daarmee is voldaan aan de voorwaarde van “voorafgaande schriftelijke toestemming” zoals bedoeld in artikel 21, onder b, van de erfpachtovereenkomst. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat er daarnaast een expliciete schriftelijke privaatrechtelijke toestemming aanwezig is. De stellingen dat dit wel zou moeten en dat een verborgen agenda ten aanzien van het dossier [naam bedrijf] niet kan worden uitgesloten, zijn daartoe onvoldoende.
6. Conclusie
Het beroep voor zover gericht tegen het niet tijdig nemen van een beslissing zal niet-ontvankelijk worden verklaard. Voor het overige zal het beroep ongegrond worden verklaard.
Er is geen reden voor een proceskostenveroordeling. De rechtbank ziet aanleiding te bepalen dat het griffierecht aan eiseres dient te worden vergoed, omdat eisers op goede gronden beroep heeft ingesteld tegen het uitblijven van een beslissing.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep tegen het niet tijdig beslissen niet-ontvankelijk;
  • verklaart het beroep voor het overige ongegrond;
  • draagt het college op het griffierecht van € 178,- te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.M.J. Kok, rechter, in aanwezigheid van mr. E.A. Vermunt, griffier, op 12 november 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.