ECLI:NL:RBZWB:2021:5800

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
11 november 2021
Publicatiedatum
12 november 2021
Zaaknummer
AWB- 21_1804
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om proceskostenvergoeding na intrekking beroep tegen niet tijdig nemen besluit bijzondere bijstand

In deze zaak heeft verzoekster op 16 april 2021 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Schouwen-Duiveland op haar aanvraag om bijzondere bijstand voor de kosten van rechtsbijstand. Het college had op 8 februari 2021 op de aanvraag beslist, maar verzoekster trok haar beroep in en verzocht om vergoeding van de proceskosten. De rechtbank heeft het college in de gelegenheid gesteld om te reageren op dit verzoek. Het college stelde dat de beroepsprocedure overbodig was, omdat er al op de aanvraag was beslist en zag geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak gedaan op het verzoek om proceskostenveroordeling. De rechtbank overweegt dat de veroordeling in proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb. Indien een beroep wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan tegemoet is gekomen aan de indiener, kan de rechtbank het bestuursorgaan veroordelen in de proceskosten. De rechtbank moest eerst beoordelen of het beroepschrift voldeed aan de vereisten van artikel 6:12, tweede lid, van de Awb.

De rechtbank constateert dat verzoekster het college op 4 februari 2021 in gebreke heeft gesteld en dat het college binnen twee weken, op 8 februari 2021, op de aanvraag heeft beslist. Hoewel het besluit niet op de juiste wijze aan de gemachtigde van verzoekster is bekendgemaakt, was het besluit wel bekend bij verzoekster. De rechtbank oordeelt dat de gemachtigde had moeten navragen bij het college voordat beroep werd ingesteld. Bovendien is het beroepschrift onredelijk laat ingediend, aangezien er tien weken zijn verstreken na de ingebrekestelling voordat beroep werd ingesteld. De rechtbank concludeert dat het verzoek om proceskostenvergoeding kennelijk ongegrond is en wijst dit af.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/1804

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 november 2021 in de zaak tussen

[naam verzoekster] , te [plaatsnaam] , verzoekster

(gemachtigde: mr. F.R.G. Keijzer),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Schouwen-Duiveland, verweerder

Procesverloop

Verzoekster heeft bij brief van 16 april 2021 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit door verweerder op haar aanvraag om bijzondere bijstand voor de kosten van rechtsbijstand.
Bij besluit van 8 februari 2021 heeft verweerder op de aanvraag beslist.
Naar aanleiding hiervan heeft verzoekster het beroep ingetrokken met daarbij het verzoek verweerder te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten.
De rechtbank heeft verweerder in de gelegenheid gesteld te reageren op dat verzoek.
Verweerder heeft de rechtbank meegedeeld dat de gestarte beroepsprocedure overbodig was, omdat er reeds op de aanvraag was beslist. Verweerder ziet dan ook geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Overwegingen

De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak op het verzoek om proceskostenveroordeling.
De veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb en nader uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). Als een beroep wordt ingetrokken, omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoet gekomen, kan de rechtbank op verzoek van de indiener dat bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak veroordelen in de proceskosten. Dit is geregeld in artikel 8:75a van de Awb.
Voordat de rechtbank de vraag kan beantwoorden of er hier sprake is van geheel of gedeeltelijk tegemoetkomen aan verzoekster, dient de rechtbank eerst te beoordelen of het beroepschrift voldeed aan de vereisten als genoemd in artikel 6:12, tweede lid, van de Awb.
Tegen het niet tijdig nemen van een besluit kan beroep worden ingesteld (artikel 6:2, aanhef en onder b, in samenhang met artikel 7:1, eerste lid, aanhef en onder f, van de Awb). Het beroepschrift kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is om op tijd een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken nadat een schriftelijke ingebrekestelling door het bestuursorgaan is ontvangen (artikel 6:12, tweede lid, van de Awb).
De rechtbank stelt vast dat verzoekster verweerder op 4 februari 2021 in gebreke heeft gesteld en dat verweerder vervolgens binnen twee weken, namelijk bij besluit van 8 februari 2021, op de aanvraag van verzoekster heeft beslist. Weliswaar is het besluit ten onrechte niet aan de gemachtigde van verzoekster bekend gemaakt, maar de rechtbank is van oordeel dat, ondanks het feit dat het besluit niet op de voorgeschreven wijze aan de gemachtigde bekend is gemaakt, het besluit wel bij verzoekster bekend was en dat het besluit tijdig bij de gemachtigde bekend had kunnen zijn. Dit laatste omdat de betaling van de bijzondere bijstand op 10 februari 2021 heeft plaats gevonden op de rekening van de gemachtigde. Naar het oordeel van de rechtbank had de gemachtigde uit de betaling kunnen afleiden dat er op de aanvraag was beslist en had het op de weg van de gemachtigde gelegen om navraag bij verweerder te doen alvorens beroep in te stellen tegen het niet tijdig beslissen.
De rechtbank is verder van de oordeel dat het beroepschrift onredelijk laat is ingediend.
Een beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit is weliswaar niet aan een termijn gebonden, maar het beroep is niet-ontvankelijk als het beroepschrift onredelijk laat is ingediend (artikel 6:12, vierde lid, van de Awb). De rechtbank stelt vast dat het na de ingebrekestelling van 4 februari 2021 tien weken heeft geduurd voordat verzoekster bij brief van 16 april 2021 beroep heeft ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat op het moment van indienen van het beroepschrift op 16 april 2021 het beroepschrift niet voldeed aan de vereisten als genoemd in artikel 6:12, tweede en vierde lid, van de Awb.
Het verzoek om vergoeding van de proceskosten wordt daarom als kennelijk ongegrond afgewezen.

Beslissing

De rechtbank wijst het verzoek om vergoeding van de proceskosten af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.M.L. van de Sande, rechter, in aanwezigheid van D. Alblas, griffier, op 11 november 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid om de uitspraak te ondertekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.