ECLI:NL:RBZWB:2021:5799

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
12 november 2021
Publicatiedatum
12 november 2021
Zaaknummer
02/126357-21 en 02/154922-20 (TUL)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor poging tot afdreiging en afpersing met dreiging van publicatie van seksfilmpjes en lingeriefoto's

Op 12 november 2021 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van poging tot afdreiging en poging tot afpersing. De verdachte heeft zijn ex-vriendin's broer bedreigd met de publicatie van seksfilmpjes en lingeriefoto's van zijn ex-vriendin, tenzij hij een geldbedrag van 7500 euro zou betalen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte eerder was veroordeeld voor vergelijkbare feiten en dat deze eerdere veroordeling hem er niet van had weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 244 dagen, waarvan 60 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaar, en heeft bijzondere voorwaarden opgelegd. De rechtbank heeft ook de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerdere voorwaardelijke straf toegewezen, omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig had gemaakt aan nieuwe strafbare feiten. De rechtbank heeft de ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in de vervolging van een van de feiten afgewezen, omdat er geen formele klacht was ingediend door het slachtoffer. De uitspraak benadrukt de ernst van de bedreigingen en het gebrek aan verantwoordelijkheid van de verdachte voor zijn daden.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummers: 02/126357-21 en 02/154922-20 (TUL)
vonnis van de meervoudige kamer van 12 november 2021
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1993 te [geboorteplaats] ,
wonende te [adres 1] ,
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting te Vught,
raadsvrouw mr. A.D.M. Klein Selle, advocaat te Oisterwijk.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 29 oktober 2021, waarbij de officier van justitie, mr. M. Nieuwenhuis, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
Ter zitting is ook de vordering tot tenuitvoerlegging behandeld met bovenvermeld parketnummer.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering en als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte
feit 1:op 8 mei 2021 in Tilburg heeft geprobeerd [slachtoffer 1] te chanteren;
feit 2:op 9 mei 2021 in Tilburg heeft geprobeerd [slachtoffer 1] af te persen;
feit 3: op 8 mei 2021 in Tilburg [slachtoffer 2] in haar eer en goede naam heeft aangetast door twee seksfilmpjes en drie foto’s van haar in lingerie door te sturen naar haar broer.

3.De voorvragen

3.1
De geldigheid van de dagvaarding
De dagvaarding is geldig.
3.2
De bevoegdheid van de rechtbank
De rechtbank is bevoegd.
3.3
De ontvankelijkheid van de officier van justitie
De verdediging stelt zich op het standpunt dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vervolging van het onder feit 3 tenlastegelegde. Op grond van artikel 261, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) vindt vervolging voor smaad niet plaats dan op klacht van degene tegen wie het misdrijf is begaan. In het dossier bevindt zich geen klacht. Ook uit de aangifte blijkt niet van een uitdrukkelijke wens van [slachtoffer 2] tot vervolging.
De officier van justitie erkent dat een klacht in het dossier ontbreekt. In het dossier bevindt zich echter wel een aangifte van [slachtoffer 2] , waaruit genoegzaam blijkt dat het de uitdrukkelijke wens van [slachtoffer 2] is dat het Openbaar Ministerie vervolging instelt. Daarmee is volgens de officier van justitie voldaan aan het klachtvereiste.
De rechtbank stelt voorop dat het ontbreken van een formele klacht bij klachtdelicten zoals smaad niet zonder meer hoeft te leiden tot de niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie. Naar huidig recht kan worden vastgesteld dat het voldoende is als komt vast te staan dat vervolging van verdachte de instemming geniet van het slachtoffer. Daarbij is doorslaggevend of genoegzaam komt vast te staan dat het de uitdrukkelijke wens is van het slachtoffer dat het Openbaar Ministerie vervolging instelt.
De rechtbank is van oordeel dat hiervan geen sprake is. [slachtoffer 2] maakt in haar aangifte weliswaar melding van het feit dat verdachte seksfilmpjes en foto’s van haar in lingerie heeft verspreid, maar uit niets blijkt dat zij de uitdrukkelijke wens heeft (gehad) dat daarvoor vervolging wordt ingesteld. Gelet hierop acht de rechtbank het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk in de vervolging ten aanzien van het onder feit 3 tenlastegelegde.
Voor de overige feiten is de officier van justitie ontvankelijk in de vervolging.
3.4
Schorsing van de vervolging
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht de feiten wettig en overtuigend bewezen op basis van het dossier en de bekennende verklaring van verdachte.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging refereert zich ten aanzien van de bewezenverklaring van de feiten aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Feit 1
Op basis van de gebezigde bewijsmiddelen, waaronder de bekennende verklaring van verdachte, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 8 mei 2021 in Tilburg heeft geprobeerd [slachtoffer 1] te chanteren.
Feit 2
Op basis van de gebezigde bewijsmiddelen, waaronder de bekennende verklaring van verdachte, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 9 mei 2021 in Tilburg heeft geprobeerd [slachtoffer 1] af te persen.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1
op 8 mei 2021 te Tilburg, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met smaad, [slachtoffer 1] heeft gedwongen tot afgifte van een geldbedrag van 7500 euro, immers heeft hij, verdachte, die [slachtoffer 1] Whatsappberichten gestuurd inhoudende:
- ‘’Je moet nog door je mama opgehaald.Worden je bent toch strati boy je.gaat mensen dreigen toch ik doe.niet.aan morgen 12:00 meld.je.bij mij 20:00 je wilt.gangster spelen dan was.jelang aan me deur ga je.nu politie melden gooi ik alles van.je.zusje.online ik bluf je.krijgt een teaser van me’’
- ‘’Nog 1 optie 7.500 euro vandaag cash en jullie hebben.je.rust", "Aan jouw de.keuze zijn mannen ver weg met alle.beeld.materiaal zit ik binnen wordt het meteen online gegooid’’
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2
op 9 mei 2021 te Tilburg, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld, [slachtoffer 1] te dwingen tot de afgifte van 7500 euro, dat aan die [slachtoffer 1] toebehoorde, immers heeft verdachte die [slachtoffer 1] Whatsappberichten gestuurd inhoudende:
- ‘’Dus gisteren ben je niet gekomen. Zie geen geld. Dit is het moment om je je moeder en zusje trots te maken gooi vandaag het geld in de bus en het is eindelijk klaar’’
- een foto van een vuurwapen met de tekst eronder ‘’Kom je met nep geld dan moeten we meeten servi pippa’’, ‘’Vandaag in mijn brievenbus’’
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, nu niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 290 dagen met aftrek van het voorarrest, waarvan 60 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaar. Daarbij vordert de officier van justitie de bijzondere voorwaarden op te leggen zoals door de reclassering geadviseerd.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt om bij een veroordeling een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest op te leggen en daarnaast een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van drie maanden met een proeftijd van twee jaar met de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot afdreiging en een poging tot afpersing van [slachtoffer 1] , de broer van zijn ex-vriendin. Hij heeft gedreigd seksfilmpjes en lingeriefoto’s van zijn zus op internet te zetten als [slachtoffer 1] hem geen geld zou geven. Verdachte heeft als zogenoemde ‘teaser’ twee seksfilmpjes en drie lingeriefoto’s naar [slachtoffer 1] gestuurd. Toen betaling vervolgens uitbleef, heeft verdachte gedreigd met geweld. Hij heeft toen naar [slachtoffer 1] onder meer een foto van een vuurwapen gestuurd.
Verdachte heeft door zijn handelen op een intimiderende manier contact gezocht met de broer van zijn ex-vriendin. Hij heeft hem onder druk gezet om een aanzienlijk geldbedrag te betalen en hem geconfronteerd met beeldmateriaal van zijn zus. Hij heeft op geen enkele manier rekening gehouden met de angst en de stress die hij daardoor veroorzaakte. De rechtbank rekent dit verdachte zeer aan, te meer nu hij op geen enkele wijze verantwoordelijkheid neemt voor zijn daden.
Uit het strafblad van verdachte blijkt dat het niet de eerste keer is dat hij met justitie in aanraking komt. Verdachte is vijf maanden eerder veroordeeld voor mishandeling van hetzelfde slachtoffer en bedreiging van diens zus en liep daarvoor nog in een proeftijd. Deze veroordeling, waarbij toen tevens een contactverbod met het slachtoffer en zijn zus is opgelegd, heeft verdachte er niet van weerhouden opnieuw strafbare feiten jegens hetzelfde slachtoffer te plegen. De rechtbank rekent verdachte dit ook zeer zwaar aan.
Ook slaat de rechtbank acht op de inhoud van het rapport van GZ-psychologen [naam 1] en [naam 2] van 11 oktober 2021 dat over verdachte is opgesteld. Uit dit rapport blijkt dat verdachte niet heeft willen meewerken aan het psychologisch onderzoek, waardoor geen helder beeld is verkregen van het psychosociaal functioneren van verdachte en het recidiverisico. Wel worden er aanwijzingen voor problemen in de emotie- en agressieregulatie en problemen op interpersoonlijk gebied gezien, vermoedelijk voortkomend uit persoonlijkheidsproblematiek.
De rechtbank slaat verder acht op de inhoud van het rapport van de reclassering van 13 oktober 2021 dat over verdachte is opgesteld. Uit dit rapport blijkt dat sprake is van instabiliteit op verschillende leefgebieden. Verdachte heeft (mede vanwege de preventieve hechtenis) geen vaste woon- of verblijfplaats, geen werk en geen inkomen. Verdachte lijkt een steunend sociaal netwerk om zich heen te hebben en geen problemen met middelengebruik te ervaren. De reclassering heeft dit echter niet of in beperkte mate kunnen verifiëren. Het recidiverisico wordt vooralsnog ingeschat als gemiddeld-hoog, maar kan worden afgeschaald naar gemiddeld indien verdachte daadwerkelijk naar een andere regio zal verhuizen. Gelet hierop wordt ten behoeve van het bepalen van de straf geadviseerd een meldplicht, een ambulante behandelverplichting (met de mogelijkheid tot een kortdurende klinische opname), het meewerken aan begeleid wonen of maatschappelijke opvang, een contactverbod en een locatieverbod op te nemen als bijzondere voorwaarden bij een (deels) voorwaardelijk strafdeel. Verdachte heeft zich ter zitting bereid verklaard alle in het rapport gestelde voorwaarden na te komen.
Alles afwegend en gelet op de straffen die in vergelijkbare gevallen plegen te worden opgelegd, is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 224 dagen met aftrek van het voorarrest, waarvan 60 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaar passend en geboden is. Met dit voorwaardelijk strafdeel en deze langere proeftijd beoogt de rechtbank verdachte ervan te weerhouden in de toekomst nieuwe strafbare feiten te plegen en begeleiding en toezicht door de reclassering mogelijk te maken. Het opleggen van een langere proeftijd acht de rechtbank ook noodzakelijk omdat verdachte niet voldoende heeft meegewerkt aan het psychologisch onderzoek, waardoor er alsnog diagnostiek nodig is om tot een juiste inschatting van het recidiverisico te komen en een geschikte behandeling voor verdachte te kiezen. Aan het voorwaardelijk strafdeel zullen de door de reclassering geadviseerde voorwaarden worden gekoppeld.

7.Het beslag

7.1
De verbeurdverklaring van de notebook
De rechtbank zal de inbeslaggenomen notebook van het merk Acer Aspire verbeurdverklaren. Gebleken is dat dit voorwerp aan verdachte toebehoort en de bewezenverklaarde feiten met behulp van dit voorwerp zijn begaan.
7.2
De onttrekking aan het verkeer van de honkbalknuppel
De rechtbank zal de inbeslaggenomen honkbalknuppel, voor zover daarover nog een beslissing dient te worden genomen, onttrekken aan het verkeer. Gebleken is dat dit voorwerp aan verdachte toebehoort en van zodanige aard is dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet.
7.3
De teruggave aan verdachte van de iPhone
De rechtbank zal de teruggave gelasten van de inbeslaggenomen iPhone aan verdachte, aangezien dit voorwerp niet vatbaar is voor verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer en onder verdachte in beslag is genomen.

8.De vordering tot tenuitvoerlegging

De officier van justitie heeft gevorderd dat de voorwaardelijke gevangenisstraf van twee weken, die aan verdachte is opgelegd bij vonnis van de politierechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant van 3 december 2020 in de zaak onder parketnummer 02/154922-20, ten uitvoer zal worden gelegd.
De rechtbank stelt vast dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan nieuwe strafbare feiten en daarmee de algemene voorwaarde heeft overtreden. Gelet hierop zal de vordering tot tenuitvoerlegging worden toegewezen.
De rechtbank ziet geen aanleiding om te volstaan met een verlenging van de proeftijd met één jaar dan wel om de voorwaardelijke gevangenisstraf om te zetten in een taakstraf, zoals verzocht door de verdediging. Verdachte wist immers duidelijk waar hij aan toe was en is toch wederom de fout in gegaan.

9.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 33, 33a, 36b, 36d, 45, 57, 317 en 318 van het Wetboek van Strafrecht.

10.De beslissing

De rechtbank:
Niet-ontvankelijkheid- verklaart het Openbaar Ministerie
niet-ontvankelijkin de vervolging ten aanzien van het onder
feit 3tenlastegelegde;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1:poging tot afdreiging;
feit 2:poging tot afpersing;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 244 dagen, waarvan 60 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als
bijzondere voorwaarden:
* dat verdachte zich meldt op afspraken met de reclassering, zo vaak en zo lang de reclassering dat nodig vindt. De reclassering zal contact met verdachte opnemen voor de eerste afspraak;
* dat verdachte meewerkt aan diagnostiek en zich – indien geïndiceerd – laat behandelen door GGZ De Waag of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling start zo spoedig mogelijk na het ingaan van de proeftijd. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling, ook als dit het innemen van medicijnen inhoudt. Bij ernstige zorgen over het psychiatrisch toestandsbeeld ontstaat een grote kans op risicovolle situaties. De reclassering kan dan een indicatiestelling aanvragen voor een kortdurende klinische opname voor crisisbehandeling, stabilisatie, observatie of diagnostiek. Als de voor indicatie verantwoordelijke instantie een kortdurende klinische opname indiceert, dan laat verdachte zich opnemen in een zorginstelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. De kortdurende klinische opname duurt maximaal zeven weken of zoveel korter als de reclassering nodig vindt;
* dat verdachte verblijft bij Stichting Exodus of een andere instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Het verblijf duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Indien verblijf bij een instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang niet mogelijk dan wel door de reclassering nodig wordt bevonden, dan werkt verdachte mee aan ambulante woonbegeleiding, te bepalen door de reclassering. Verdachte houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld;
* dat verdachte op geen enkele wijze – direct of indirect – contact heeft of zoekt met [slachtoffer 2] , [slachtoffer 1] en/of [naam 3] , zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt. De politie ziet toe op handhaving van dit contactverbod;
* dat verdachte zich niet op het werk van [naam 3] ( [adres 2] ), het werk van [slachtoffer 2] ( [adres 3] ) en op of in de directe omgeving van het woonadres van [slachtoffer 2] bevindt, zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt. De politie ziet toe op handhaving van dit locatieverbod;
* dat verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit, medewerking verleent aan het nemen van vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage biedt;
* dat verdachte medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
- geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van dit vonnis in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Beslag
- verklaart verbeurd het inbeslaggenomen voorwerp, te weten een notebook van het merk Acer Aspire;
- verklaart onttrokken aan het verkeer het inbeslaggenomen voorwerp, te weten een honkbalknuppel;
- gelast de teruggave aan verdachte van het inbeslaggenomen voorwerp, te weten een iPhone;
Vordering tenuitvoerlegging
- gelast dat de voorwaardelijke straf die bij vonnis van de politierechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant van 3 december 2020 is opgelegd in de zaak onder parketnummer 02/154922-20
ten uitvoer zal worden gelegd, te weten
een gevangenisstraf voor de duur van twee weken.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.H.M. Collombon, voorzitter, mr. T.M. Brouwer en
mr. J.P.E. Mullers, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S.D.M. Bos, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 12 november 2021.
Mrs. Brouwer en Mullers zijn niet in staat om dit vonnis mede te ondertekenen.