ECLI:NL:RBZWB:2021:579

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
11 februari 2021
Publicatiedatum
12 februari 2021
Zaaknummer
AWB- 20_250
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake WIA-uitkering en arbeidsongeschiktheidsevaluatie

In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedateerd 11 februari 2021, wordt het beroep van eiser tegen het besluit van het UWV inzake de WIA-uitkering behandeld. Eiser, die als storingsmonteur werkzaam was, heeft een loongerelateerde WGA-uitkering ontvangen, maar deze werd beëindigd op 17 mei 2019. Het UWV had de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 55 tot 65%, maar na bezwaar werd dit besluit herzien en werd de arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 54,46%. Eiser heeft beroep ingesteld tegen dit herziende besluit, waarbij hij stelt dat zijn beperkingen zijn onderschat.

De rechtbank heeft de medische rapportages van de verzekeringsartsen beoordeeld en constateert dat er twijfels zijn over de juistheid van de vastgestelde belastbaarheid van eiser. De rechtbank wijst op de inconsistenties in de rapportages en de noodzaak voor een betere motivering van de medische beoordeling. De rechtbank besluit het UWV in de gelegenheid te stellen om het gebrek in het bestreden besluit te herstellen, waarbij het UWV moet aangeven wat de belastbaarheid van eiser is op de datum in geding, 17 mei 2019. De rechtbank houdt verdere beslissingen aan tot de einduitspraak.

De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige medische beoordeling in het kader van arbeidsongeschiktheid en de rechten van de betrokken partijen. De rechtbank stelt dat het UWV binnen zes weken het gebrek kan herstellen, en dat eiser de mogelijkheid heeft om te reageren op de herstelpoging.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/250 WIA
tussenuitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 februari 2021 in de zaak tussen

[naam eiser] , te [plaatsnaam 1] , eiser

gemachtigde: mr. D.A. Schalker,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,(kantoor Breda), verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 12 maart 2019 (primair besluit) heeft het UWV eiser een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA), gebaseerd op een arbeidsongeschiktheid van 55 tot 65%.
In het besluit van 10 december 2019 (bestreden besluit) heeft het UWV het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit gegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het UWV heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank op 18 november 2020.
Hierbij waren aanwezig eiser en zijn echtgenote, mr. M. Can, kantoorgenoot van zijn gemachtigde en [naam vertegenwoordiger] namens het UWV.
De rechtbank heeft de termijn voor het doen van uitspraak verlengd.

Overwegingen

1.
Feiten
Op grond van de stukken en de behandeling ter zitting gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Eiser is werkzaam geweest als storingsmonteur bij [naam B.V.] B.V. te ’ [plaatsnaam 2] . Voor dat werk is hij op 12 mei 2015 uitgevallen vanwege hartritmestoornissen en een CVA.
Het UWV heeft eiser een WIA-uitkering toegekend, naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Na bezwaren van de ex-werkgever van eiser heeft het UWV bij besluit van 28 september 2017 eiser een loongerelateerde (WGA-) uitkering toegekend per 17 mei 2017 naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 54,46%.
Bij het primaire besluit (van 12 maart 2019) heeft het UWV de loongerelateerde uitkering beëindigd met ingang van 17 mei 2019 en per dezelfde datum eiser een WGA vervolguitkering toegekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 55 tot 65%.
Bij het bestreden besluit (van 10 december 2019) heeft het UWV het bezwaar van eiser gegrond verklaard. De mate van arbeidsongeschiktheid was vastgesteld op 54,46%, waardoor eiser ten onrechte was ingedeeld naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 55-65%. Omdat eiser daarvan geen verwijt kan worden gemaakt wordt het daardoor aan hem te veel betaalde niet van hem teruggevorderd. Wel wordt met ingang van de eerstvolgende betaaldatum na het bestreden besluit de uitkering verstrekt naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 45 tot 55%, gelet op de in de bezwaarfase vastgestelde mate van arbeidsongeschiktheid van 53,66%.
2.
Omvang geschil
In geschil is of het UWV terecht de mate van arbeidsongeschiktheid per 17 mei 2019 heeft vastgesteld op 53,66%
.
3.
Wettelijk kader
In artikel 4, eerste lid, van de Wet WIA is bepaald dat volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.
In het tweede lid is bepaald dat in het eerste lid onder duurzaam wordt verstaan een medisch stabiele of verslechterende situatie.
In het derde lid is bepaald dat onder duurzaam mede wordt verstaan een medische situatie waarbij op lange termijn een geringe kans op herstel bestaat.
Volgens artikel 5 van de Wet WIA is gedeeltelijk arbeidsgeschikt degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, maar die niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Dit betekent dat pas recht op uitkering bestaat bij een mate van arbeidsongeschiktheid van 35% of meer.
Van belang is dan ook:
- of eiser medische beperkingen heeft en
- of hij daardoor geheel of gedeeltelijk niet meer in staat is met arbeid inkomsten te verwerven.
4.
Medische beoordeling
Het bestreden besluit, voor zover dit ziet op de medische beoordeling, is gebaseerd op rapportages van een verzekeringsarts en een arts bezwaar en beroep (arts b&b) onder verantwoordelijkheid van een verzekeringsarts bezwaar en beroep (verzekeringsarts b&b) van het UWV.
4.1
De verzekeringsarts heeft het dossier en de ontvangen medische informatie bestudeerd. Voorts heeft hij eiser op het spreekuur van 9 mei 2019 onderzocht. In zijn rapportage van 27 mei 2019 geeft de verzekeringsarts aan dat eiser is gezien
in het kader van een expertise bij Ergatis.
Gezien de eigen visie van de verzekeringsarts, getoetst aan de bevindingen van
Ergatis, kan hij zich grotendeels vinden in de bijkomende beperkingen gesteld door Ergatis. Eiser is namelijk consistent beperkt op allerhande vlakken in het sociale functioneren wat gedeeltelijk komt door de problematiek in 2015. Een ander aspect van de problematiek lijkt te liggen in psychosociale factoren waardoor er een negatieve coping is ontstaan. Hierom is eiser, vanaf datum aanvraag herbeoordeling, bijkomend beperkt in het uiten van emoties, het omgaan met conflicten, het samenwerken met collega’s, het uitvoeren van leidinggevende taken en het omgaan met hulpbehoevenden. Deze beperkingen zijn volgens de verzekeringsarts in de tijd verder gevorderd en niet verbeterd, maar zullen zijns inziens wel duurzaam zijn gezien de neurogene origine van deze problematiek.
De beperkingen en de belastbaarheid heeft de verzekeringsarts neergelegd in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 16 mei 2019.
De arts b&b heeft het dossier bestudeerd, zich gebogen over de bezwaren van eiser en de in de bezwaarfase verkregen nadere informatie (dagregistratieformulier). Verder heeft de arts b&b de hoorzitting van 4 november 2019 bijgewoond, waar eiser werd vertegenwoordigd door zijn echtgenote en zijn gemachtigde, maar niet zelf aanwezig was.
In zijn rapportage van 28 november 2019 volgt de arts b&b eiser deels in zijn stelling dat moet worden aangesloten bij de beperkingen in het rapport van Ergatis. De verzekeringsarts van Ergatis geeft volgens de arts b&b aan dat eiser mede op basis van de bevindingen van psychiater [naam psychiater 1] (die rapporteerde in het kader van het onderzoek van Ergatis) verder beperkt is dan aangenomen in het emotionele problemen van anderen hanteren, de conflicthantering en het rechtstreeks klantcontact. Hierin kan de arts b&b zich op basis van aard en ernst van het ziektebeeld (persoonlijkheidsverandering van het agressieve type na een CVA/TIA) en de mate van daaruit voortvloeiende klachten en belemmeringen vinden. Die beperkingen neemt hij over in de FML.
De verzekeringsarts van Ergatis geeft voorts aan dat vermindering in duurbelastbaarheid aan de orde is tot 4 uur passende arbeid per dag, door de ernstige slaapproblemen.
Deze beperking neemt de arts b&b niet over, omdat een dergelijke diagnose door de behandelende sector nooit is vastgesteld. Een pathologische verstoring van de slaap behoort tot de psychische stoornissen, in DSM-5 vallend onder de slaap-waakstoornissen. Met name psychiater [naam psychiater 1] stelde geen slaap-waakstoornis vast.
Het dagverhaal zoals weergegeven door de verzekeringsarts van Ergatis als door de primaire verzekeringsarts geeft ook geen blijk van een belastbaarheid van 4 uur per dag. Daarbij acht de arts b&b van belang dat met de huidige FML op zowel fysiek, als met name op psychisch gebied, forse beperkingen zijn aangenomen, waarmee wordt voorzien in arbeid van relatief eenvoudige aard met een zeer lage energetische belasting. Een aanvullende beperking in duurbelastbaarheid is zijns inziens daarmee niet aan de orde.
De conform het vorenstaande gewijzigde beperkingen en belastbaarheid heeft de arts b&b neergelegd in de FML van 2 december 2019.
4.2
Eiser heeft tegen het medisch oordeel van het UWV aangevoerd dat de beperkingen zijn onderschat in de FML van 2 december 2019. Hij wijst op de door Ergatis aangenomen beperkingen. Verder heeft eiser gewezen op een verklaringen van psychiater [naam psychiater 2] van 22 juli 2020 en 22 september 2020. Tot slot heeft eiser er op gewezen dat de uitval uit het werk zoals beoordeeld door verzekeringsarts [naam verzekeringsarts] van 2 november 2020 weliswaar van ruim na de datum in geding dateert, maar dat uit deze beoordeling wel kan worden afgeleid dat de beperkingen ook al bestonden op de datum in geding.
4.3
De rechtbank overweegt dat uit de rapportages van de verzekeringsartsen blijkt dat zij op de hoogte waren van de door eiser gestelde klachten, waaronder niet alleen zijn fysieke klachten mede als gevolg van de doorgemaakte CVA, maar ook de psychische problemen zoals die ook blijken uit de verandering in karakter en gedrag van eiser.
De rechtbank constateert dat de arts b&b een aantal beperkingen, vastgesteld door de verzekeringsarts van Ergatis, overneemt, maar niet allemaal of niet in dezelfde mate. Enkel ten aanzien van de urenbeperking wordt dit in de rapportage van de arts b&b gemotiveerd. Ten aanzien van de volgende items ontbreekt een motivering. Op het item 1.2 (verdelen van aandacht) geeft Ergatis een beperking aan (beperkt), welke door de arts b&b niet wordt overgenomen. Verder heeft de arts b&b op de items 2.6 (emotionele problemen van anderen hanteren) en 2.7 (eigen gevoelen uiten) weliswaar een beperking aangenomen (beperkt), maar Ergatis komt hier tot ‘sterk beperkt’.
Het ontbreken van een motivering van het niet overnemen van deze beperkingen klemt temeer nu in de door eiser overgelegde verklaringen van psychiater [naam psychiater 2] ook gesproken wordt van beperkte concentratie- en aandachtspanne en problemen met conflicthantering en emotieregulering, waaraan een sterk gevoel van falen en tekortschieten en een snelle spanningsopbouw en onvermogen om dit te kunnen kanaliseren bijdragen.
Op grond van het voorgaande is de motivering in de verzekeringsgeneeskundige rapportage van 28 november 2019 onvoldoende om het bestreden besluit te kunnen dragen.
De twijfel aan de belastbaarheid die de verzekeringsartsen hebben aangenomen, wordt voorts gevoed door de door eiser overgelegde recente rapportage van verzekeringsarts [naam verzekeringsarts] van 2 november 2020. Hierin wordt, na uitval uit een uitzendbaan in maart 2020, geconcludeerd dat er ook beperkingen gelden ten aanzien van concentratie, verdelen van aandacht, inzicht in eigen kunnen en handelingstempo, terwijl eiser niet in staat is om met collega’s om te gaan. De verzekeringsarts stelt dat er daarom feitelijk sprake is van geen benutbare mogelijkheden (GBM) en dat verbetering van de medische toestand van eiser niet meer is te verwachten. De verzekeringsarts heeft eiser gezien en beoordeeld op 19 oktober 2020. De datum in geding in de procedure waarover de rechtbank nu moet oordelen is echter 17 mei 2019. Verzekeringsarts [naam verzekeringsarts] stelt in haar rapportage over de periode voorafgaand aan haar beoordeling echter:
“Het is logisch dat bij de eerste WIA beoordeling in 2017 er goede hoop bestond dat het functioneren van cliënt nog zou verbeteren, zeker met behandeling. Toch wordt in feite al bij het NPO in 2016 een beeld geschetst van zeer grote problemen in het gedrag van cliënt. Bij alle beoordelingen hierna wordt steeds deze zelfde problematiek beschreven. Duidelijk wordt ook dat deze problematiek niet reageert op alle behandeling en begeleiding die er is geweest. Steeds duidelijker wordt dat zijn agressie op alle niveaus van het leven ontwrichtend werkt.”
Gelet hierop en nu het CVA in 2015 van eiser steeds als oorzaak van al zijn problemen naar voren komt, terwijl de situatie van eiser na 2016 niet lijkt te zijn veranderd, bestaat gerede twijfel of niet al tot forsere beperkingen voor eiser moet worden gekomen op de datum in geding (17 mei 2019).
Het voorgaande leidt de rechtbank tot de conclusie dat het bestreden besluit lijdt aan een motiveringsgebrek. Het beroep is om die reden gegrond en het bestreden besluit komt voor vernietiging in aanmerking.
5. Op grond van artikel 8:51a, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de rechtbank het bestuursorgaan in de gelegenheid stellen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen, de zogeheten 'bestuurlijke lus'. De rechtbank ziet aanleiding om van deze mogelijkheid gebruik te maken en zal het UWV in de gelegenheid stellen om de verzekeringsarts b&b te vragen wat de belastbaarheid van eiser is op 17 mei 2019 met inachtneming van hetgeen hiervoor onder 4.3 is overwogen.
De rechtbank zal daarna beoordelen of de rechtsgevolgen van het te vernietigen besluit in stand kunnen blijven.
6. De rechtbank zal de termijn waarbinnen het UWV het gebrek kan herstellen bepalen op zes weken. Als het UWV hiervan geen gebruik wil maken, dan dient het UWV dit binnen twee weken aan de rechtbank mee te delen. Als het UWV wel gebruik maakt van die gelegenheid, zal de rechtbank eiser in de gelegenheid stellen binnen vier weken te reageren op de herstelpoging van het UWV. Daarna zal de rechtbank in beginsel zonder tweede zitting einduitspraak doen.
7. De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak. Dat laatste betekent ook dat de rechtbank over de vergoeding van het griffierecht en de proceskosten nu nog geen beslissing neemt.

Beslissing

De rechtbank:
  • stelt het UWV in de gelegenheid om het gebrek in het bestreden besluit te herstellen binnen zes weken na verzending van deze tussenuitspraak, met inachtneming van hetgeen in overweging 4.3 van deze tussenuitspraak is overwogen;
  • draagt het UWV op om, als geen gebruik wordt gemaakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen, dat binnen twee weken na verzending van deze tussenuitspraak aan de rechtbank mee te delen;
  • houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.M.L. van de Sande, rechter, in aanwezigheid van R.V. van Vliet, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 11 februari 2021.
De griffier is niet in de gelegenheid om de uitspraak te ondertekenen.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze tussenuitspraak staat nog geen hoger beroep open. Dat kan worden ingesteld tegelijkertijd met hoger beroep tegen de einduitspraak in deze zaak.