In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 11 februari 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, vertegenwoordigd door mr. A.C.M. Martens, en de Raad van bestuur van het UWV. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van het UWV van 16 december 2019, waarin werd bepaald dat zijn WGA-loonaanvullingsuitkering op grond van de Wet WIA per 4 september 2018 ongewijzigd wordt voortgezet en per 29 januari 2020 eindigt, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt zou zijn. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting op 7 januari 2021 in Breda gehouden, waar eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals een vertegenwoordiger van het UWV.
De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser in het verleden als tweedelijns medewerker heeft gewerkt en na een auto-ongeval op 7 november 2014 arbeidsongeschikt is geraakt. Het UWV had eerder aan eiser een WIA-uitkering toegekend, maar na een herbeoordeling concludeerde het UWV dat eiser minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Eiser heeft betoogd dat hij volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is en dat de medische beoordeling van het UWV onjuist is. De rechtbank heeft de rapportages van de UWV-arts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep beoordeeld en geconcludeerd dat het medisch onderzoek zorgvuldig is uitgevoerd en dat de vastgestelde beperkingen van eiser in de FML (Functionele Mogelijkhedenlijst) adequaat zijn.
De rechtbank heeft ook de geschiktheid van de door het UWV geselecteerde functies beoordeeld en vastgesteld dat deze functies passend zijn voor eiser, rekening houdend met zijn beperkingen. De rechtbank heeft geoordeeld dat het UWV terecht heeft besloten om de WGA-loonaanvullingsuitkering van eiser per 4 september 2018 ongewijzigd voort te zetten en per 29 januari 2020 te beëindigen. Het beroep van eiser is ongegrond verklaard, en er is geen proceskostenveroordeling uitgesproken. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.