ECLI:NL:RBZWB:2021:570

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
11 februari 2021
Publicatiedatum
12 februari 2021
Zaaknummer
AWB- 20_221
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking wapenverlof en weigering aanvraag wapenverlof in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 11 februari 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen eiser, een beheerder van een schietsportvereniging, en de minister van Justitie en Veiligheid. Eiser had in 2019 een aanvraag ingediend voor een wapenverlof, maar deze werd door de korpschef geweigerd en later ingetrokken op basis van verschillende overtredingen van de Wet wapens en munitie (Wwm). Eiser heeft hiertegen administratief beroep ingesteld, maar de minister verklaarde het bezwaar ongegrond. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank.

Tijdens de zitting op 21 januari 2021 werd het beroep behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals een vertegenwoordiger van de minister. De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden rondom de schietvereniging onderzocht, waaronder het niet correct bijhouden van registers en het onbevoegd voorhanden hebben van munitie. De rechtbank oordeelde dat eiser niet verantwoordelijk kon worden gehouden voor de tekortkomingen in de administratie van de schietvereniging, aangezien hij geen bestuursfunctie bekleedde.

De rechtbank heeft geconcludeerd dat de minister onvoldoende bewijs heeft geleverd dat eiser daadwerkelijk de munitie voorhanden had en dat de intrekking van het wapenverlof en de weigering van de aanvraag niet terecht waren. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd, het primaire besluit herroepen en de minister opgedragen om de proceskosten van eiser te vergoeden. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Bergen op Zoom
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/221 WET

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 februari 2021 in de zaak tussen

[naam eiser] , te [plaatsnaam] , eiser

gemachtigde: mr. R.M.M. Jacobs,
en

de minister van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 23 april 2019 (primaire besluit) heeft de korpschef het wapenverlof van eiser op grond van artikel 7, tweede lid, aanhef en onder b en c van de Wet wapens en munitie (Wwm) geweigerd en op grond van artikel 7, tweede lid, aanhef en onder b, c, e en f van de Wwm ingetrokken.
Tegen deze beslissing heeft eiser administratief beroep ingesteld.
In het besluit van 3 december 2019 (bestreden besluit) heeft de minister het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.

De minister heeft een verweerschrift ingediend.

Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank op 21 januari 2021.
Hierbij waren aanwezig eiser en zijn gemachtigde en mr. F.H. Kamminga, namens de minister van Justitie en Veiligheid.
Het beroep is gelijktijdig behandeld met de procedures met zaaknummers BRE 20/216 WET, BRE 20/217 WET, BRE 20/218 WET en BRE 20/219 WET.

Overwegingen

1. Eiser was beheerder van de schietsportvereniging [naam schietsportvereniging] (hierna: de schietvereniging).
Door de korpschef is onderzoek gedaan naar deze schietvereniging. De uitkomsten daarvan zijn neergelegd in een proces-verbaal van 15 juli 2019.
Bij besluit van 23 april 2019 heeft de korpschef het wapenverlof van eiser op grond van artikel 7, tweede lid, aanhef en onder b en c van de Wwm geweigerd en op grond van artikel 7, tweede lid, aanhef en onder b, c, e en f van de Wwm ingetrokken.
Op 3 juni 2019 heeft eiser administratief beroep ingesteld bij de minister tegen het besluit van 23 april 2019 van de korpschef.
Bij het thans bestreden besluit heeft de minister het primaire besluit gehandhaafd en gesteld dat:
1. eiser heeft als beheerder munitie van het kaliber 9 mm onbevoegd voorhanden gehad;
2. de presentieregisters van de schietvereniging werden slecht tot onleesbaar ingevuld en het introducé register werd niet bijgehouden;
3. uit het presentieregister blijkt dat een groot aantal schutters geen lid is van de vereniging. Dit kunnen uitsluitend introducés zijn of leden van een andere schietvereniging. Zij mogen maximaal driemaal per twaalf maanden worden geïntroduceerd. Dit is overschreden;
4. het door eiser gehanteerde wapenuitgifteregister is niet ingericht volgens het voorgeschreven model;
5. er was sprake van niet verantwoorde munitie-overdrachten door de schietvereniging
2. Tussen partijen is in geschil of terecht tot intrekking van het wapenverlof en weigering van het aangevraagde wapenverlof is overgegaan.
3. Eiser kan zich met het bestreden besluit niet verenigen. De beroepsgronden zijn in rechtsoverweging 5 weergegeven.
4.
Wettelijk kader
Ingevolge artikel 43b, derde lid, van de Regeling wapens en munitie (Rwm) houdt de schietvereniging een presentieregister, een wapenuitgifteregister, een munitie-uitgifteregister en een introducé-register bij, overeenkomstig een door de Minister vastgesteld model.
5.1.
Formele grieven
De rechtbank ziet zich allereerst gesteld voor een aantal door eiser aangevoerde formele grieven.
De rechtbank ziet geen aanleiding om het bestreden besluit te vernietigen nu deze niet van een datumstempel is voorzien. Uit de door de minister aan de rechtbank overgelegde stukken blijkt dat de bestreden besluit wel is voorzien van een datumstempel. Daarnaast is, als het bestreden besluit niet gedateerd is verzonden, niet gebleken dat eiser in zijn belangen is geschaad, nu hij tijdig beroep heeft ingesteld.
Ook volgt de rechtbank de beroepsgrond dat geen sprake is geweest van hoor- en wederhoor niet, nu eiser de gelegenheid heeft gehad om zijn zienswijze naar voren te brengen en hij in de fase van administratief beroep is gehoord.
Eiser heeft voorts gesteld dat niet van de juistheid van het proces-verbaal kan worden uitgegaan en dat sprake is van vooringenomenheid dan wel van tunnelvisie. De rechtbank is niet gebleken dat getwijfeld moet worden aan de juistheid van het proces-verbaal, hetgeen op ambtseed respectievelijk ambtsbelofte is opgemaakt. Hetgeen door eiser daarover is gesteld, maakt dit niet anders. Ook van vooringenomenheid dan wel tunnelvisie is de rechtbank niet gebleken.
5.2.
presentieregister en introducéregister
De minister heeft zich op het standpunt gesteld dat uit controle is gebleken dat de presentieregisters zeer onzorgvuldig en onleesbaar zijn ingevuld. Een introducéregister werd niet bijgehouden. Een groot aantal schutters heeft aangekruist geen lid te zijn van de schietvereniging. Dit mogen enkel introducés zijn of leden van andere verenigingen. Deze personen mogen maximaal driemaal per 12 maanden worden geïntroduceerd. Dit is overschreden.
Eiser kan zich hiermee niet verenigen en stelt dat geen sprake is van het niet bijhouden van de registers. De gegevens zijn niet opzettelijk misleidend. Het presentieregister wordt door de kantinemedewerker opgehangen en deze staat als eerste op de lijst. Daarnaast stelt eiser geen bestuursfunctie te hebben en daarmee geen invloed te hebben op de gang van zaken.
De rechtbank volgt eiser in dit standpunt. Uit artikel 43b, derde lid, van de Rwm blijkt dat het bijhouden van de registers een taak is van de schietvereniging. Eiser is lid van de schietvereniging, maar heeft geen bestuursfunctie (gehad), zodat het niet naleven van deze verplichting niet aan eiser kan worden tegengeworpen.
5.3.
niet verantwoorde munitie-overdrachten binnen de schietvereniging en het gehanteerde wapenuitgifteregister
De minister werpt eiser tegen dat de munitie niet goed is verantwoord, terwijl eiser beheerder van de verenigingswapens en de munitie was. Daarnaast is het wapenuitgifteregister niet goed ingevuld.
In het beroepschrift is hieromtrent aangevoerd dat geen sprake is van niet-verantwoorde munitieoverdracht, maar dat deze munitie als prijs bij wedstrijden is gegeven. Ter zitting is gesteld door eiser dat hij weliswaar een verenigingsverlof had, maar dat hij nooit wapens dan wel munitie heeft uitgegeven.
De rechtbank overweegt hieromtrent dat nergens uit blijkt dat eiser feitelijk beheerder van de wapens en munitie is geweest. Zoals ter zitting is gesteld, had eiser een verenigingsverlof, zodat hij in het geval van calamiteiten de wapens zou kunnen ophalen bij een andere verenigingsverlofhouder. Deze situatie heeft zich volgens eiser nooit voorgedaan. Daarnaast is niet gebleken dat eiser ooit daadwerkelijk verenigingswapens dan wel munitie heeft uitgegeven. Door de minister is ook gesteld dat personen met een verenigingsverlof zelden of nooit voorkwamen in de registers. Ter zitting heeft de heer [naam betrokkenen] , de andere verenigingsverlofhouder, onweersproken gesteld dat hij de enige was die de wapens uitgaf, dat hij de verenigingswapens altijd mee naar huis nam en dat in zijn vakantie de wapens niet bij de vereniging aanwezig waren.
Gelet op het vorenstaande kunnen eiser de niet verantwoorde munitie-overdrachten en het gehanteerde wapenuitgifteregister dan ook niet worden tegengeworpen.
5.4
het onbevoegd voorhanden hebben van munitie
De minister stelt dat eiser als houder van het verenigingsverlof beheerder is van de verenigingswapens en de munitie en daarmee onbevoegd 9 mm munitie voorhanden heeft gehad.
Gelet op het overwogene in rechtsoverweging 5.3 volgt de rechtbank de minister op dit punt niet. Daarnaast overweegt de rechtbank dat het enkel hebben van een verenigingsverlof niet wil zeggen dat eiser ook daadwerkelijk de 9 mm munitie voorhanden heeft gehad. De minister stelt in het primaire besluit, hetgeen is gehandhaafd bij het bestreden besluit, dat eiser mogelijk artikel 26, eerste lid, van de Wwm heeft overtreden. Dat sprake is van een mogelijke overtreding, acht de rechtbank onvoldoende. Om dit aan eiser te kunnen tegenwerpen moet vast staan dat hij deze munitie daadwerkelijk voorhanden heeft gehad.
6. Gelet op het vorenstaande zal het beroep gegrond worden verklaard. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank zal zelf in de zaak voorzien in die zin dat de rechtbank het primaire besluit herroept. Dit betekent dat het wapenverlof van eiser niet is ingetrokken en een nieuw besluit zal moeten worden genomen op zijn aanvraag, rekening houdend met deze uitspraak.
7. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet de minister aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoeden.
8. De rechtbank veroordeelt de minister in de door eiser gemaakte proceskosten. De proceskosten worden berekend volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht. De minister van Justitie en Veiligheid wordt veroordeeld om de kosten van rechtsbijstand te vergoeden. Deze kosten stelt de rechtbank vast op € 1.068,-- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen op de zitting met een waarde per punt van € 534,--en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • herroept het primaire besluit;
  • draagt de minister van Justitie en Veiligheid op het betaalde griffierecht van € 178,-- aan eiser te vergoeden;
  • veroordeelt de minister van Justitie en Veiligheid in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.068,--.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I.M. Josten, rechter, in aanwezigheid van mr. N.M. Zandbergen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 11 februari 2021.
De griffier is niet in de gelegenheid deze uitspraak mede te ondertekenen.
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.