In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 11 februari 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen eiser, een beheerder van een schietsportvereniging, en de minister van Justitie en Veiligheid. Eiser had in 2019 een aanvraag ingediend voor een wapenverlof, maar deze werd door de korpschef geweigerd en later ingetrokken op basis van verschillende overtredingen van de Wet wapens en munitie (Wwm). Eiser heeft hiertegen administratief beroep ingesteld, maar de minister verklaarde het bezwaar ongegrond. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank.
Tijdens de zitting op 21 januari 2021 werd het beroep behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals een vertegenwoordiger van de minister. De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden rondom de schietvereniging onderzocht, waaronder het niet correct bijhouden van registers en het onbevoegd voorhanden hebben van munitie. De rechtbank oordeelde dat eiser niet verantwoordelijk kon worden gehouden voor de tekortkomingen in de administratie van de schietvereniging, aangezien hij geen bestuursfunctie bekleedde.
De rechtbank heeft geconcludeerd dat de minister onvoldoende bewijs heeft geleverd dat eiser daadwerkelijk de munitie voorhanden had en dat de intrekking van het wapenverlof en de weigering van de aanvraag niet terecht waren. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd, het primaire besluit herroepen en de minister opgedragen om de proceskosten van eiser te vergoeden. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.