ECLI:NL:RBZWB:2021:5673

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
10 november 2021
Publicatiedatum
10 november 2021
Zaaknummer
02-125604-21
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak poging moord en veroordeling voor poging doodslag met beroep op noodweer(exces) verworpen

Op 10 november 2021 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot moord en poging tot doodslag. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 6 mei 2021, waarbij de verdachte de aangever met een mes heeft gestoken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de tenlastelegging van poging tot moord niet bewezen kon worden, maar dat er wel voldoende bewijs was voor poging tot doodslag. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan poging tot doodslag, omdat hij met opzet de aangever in vitale delen van het lichaam had gestoken, wat duidt op de intentie om dodelijk letsel toe te brengen.

De verdediging voerde aan dat de verdachte handelde uit noodweer, omdat hij zich bedreigd voelde door de aangever. De rechtbank verwierp dit beroep op noodweer, omdat de verdachte zelf de confrontatie had opgezocht en er geen sprake was van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet had gehandeld uit noodweer en dat er geen omstandigheden waren die zijn strafbaarheid uitsloten.

De rechtbank legde de verdachte een gevangenisstraf van drie jaar op, met aftrek van de tijd die hij in voorarrest had doorgebracht. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot het betalen van schadevergoeding aan de benadeelde partij, die schade had geleden door het geweld van de verdachte. De totale schadevergoeding bestond uit materiële en immateriële schade, en de rechtbank oordeelde dat de verdachte aansprakelijk was voor deze schade. De uitspraak benadrukt de ernst van geweldsmisdrijven en de gevolgen daarvan voor slachtoffers.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Middelburg
parketnummer: 02-125604-21
vonnis van de meervoudige kamer van 10 november 2021
in de strafzaak tegen
[Verdachte] ,
geboren op [Geboortedag] 1991 te [Geboorteplaats] ,
wonende te [Adres]
thans gedetineerd in P.I. Torentijd te Middelburg,
raadsman mr. B. Vermeirssen, advocaat te Kattendijke.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 27 oktober 2021, waarbij de officier van justitie, mr. M.C. Fimerius, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte zich op 6 mei 2021 schuldig heeft gemaakt aan een poging tot moord dan wel doodslag van [Slachtoffer] door hem meermalen (met kracht) met een mes in het hoofd en/of nek en/of armen en/of handen en/of buik en/of flank rechts en/of rug te steken.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
Volgens de officier van justitie kan de ten laste gelegde poging moord niet bewezen worden verklaard. Wel kan volgens de officier van justitie de poging doodslag wettig en overtuigend worden bewezen op basis van de verklaringen van aangever, medische informatie, verklaringen van de getuigen en de verklaring van verdachte zelf. Aangever is op meerdere plekken gestoken met een koksmes en had met dat mes doodgestoken kunnen worden.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van de poging moord omdat geen sprake is geweest van voorbedachten rade. Ten aanzien van het steken in de buik, rug en handen wordt vrijspraak bepleit.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Feiten en omstandigheden
Aangever is op 6 mei 2021 in de avond naar de woning van verdachte gegaan. Daar is een ruzie ontstaan tussen aangever en verdachte, waarbij door aangever bedreigingen zijn geuit. Aangever heeft daarna de woning van verdachte verlaten en is naar de flat van zijn moeder gereden. Verdachte heeft uit zijn keuken een koksmes gepakt en is met zijn auto richting de flat waar aangever verbleef gereden. Bij aangever aangekomen heeft hij voor de woning op de negende verdieping aangebeld, waarna aangever opendeed. Samen zijn ze in de lift gestapt en beneden uitgestapt. Vervolgens is aangever op het grasveld aan de zijkant van de flat meerdere malen gestoken door verdachte met het koksmes.
Partiële vrijspraak van poging tot moord (impliciet primair)
De rechtbank is van oordeel dat er op basis van het dossier onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is om tot een bewezenverklaring van de voorbedachten rade te komen en zij zal verdachte hiervan vrijspreken.
Bewijsoverweging poging tot doodslag (impliciet subsidiair)
De rechtbank stelt op grond van de bewijsmiddelen vast dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan poging tot doodslag.
Gelet op de beschrijving van het letsel bij aangever heeft verdachte meermalen met een koksmes in de kwetsbare vitale delen van het lichaam van aangever gestoken. Daarbij is ook een slagader geraakt. Deze gedragingen van verdachte zijn naar hun uiterlijke verschijningsvorm zozeer gericht geweest op het toebrengen van dodelijk letsel, dat het niet anders kan dan dat het opzet van verdachte daarop was gericht. De rechtbank acht opzet op de dood bewezen.
Gelet op de het proces-verbaal van bevindingen van onderzoek van de kleding van aangever en de medische informatie die is overgelegd door de benadeelde partij in verband met zijn voeging, acht de rechtbank eveneens bewezen dat verdachte heeft gestoken op alle in de tenlastelegging genoemde delen van het lichaam van aangever.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 6 mei 2021 te Goes, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
[Slachtoffer] opzettelijk, van het leven te beroven, die [Slachtoffer] meermalen (met kracht) een mes in het hoofd en nek en armen en handen en buik en flank rechts heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

5.1
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging omdat hem een beroep op noodweer dan wel noodweerexces toekomt. Ter onderbouwing van deze stelling heeft de verdediging aangevoerd dat verdachte op het grasveld door aangever werd aangevallen. Aangever heeft verdachte achtervolgd vanuit de flat naar beneden naar het grasveld, was agressief en heeft verdachte ook geslagen. Tegen deze ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding heeft verdachte zich noodzakelijk moeten verdedigen. Hoewel verdachte te ver is gegaan in deze verdediging, kan hem dit niet verweten worden omdat de ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding bij verdachte een hevige gemoedsbeweging veroorzaakte.
5.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat een noodweer(exces) situatie niet aannemelijk is geworden, omdat verdachte zelf de confrontatie heeft opgezocht door naar de woning van aangever te gaan. Dat verdachte door aangever is geslagen wordt niet aannemelijk en geloofwaardig geacht, nu verdachte hier in zijn eerdere verklaringen niet over rept en pas op 18 mei 2021 met een dergelijke verklaring komt. Daarnaast zijn er verschillende momenten geweest waarop verdachte weg had kunnen gaan, ook toen hij en aangever op het grasveld stonden. Er is derhalve geen sprake van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding.
5.3
Het oordeel van de rechtbank
Voor noodweer is vereist dat de verdediging is gericht tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding. Van een ogenblikkelijke aanranding is ook sprake bij een onmiddellijk dreigend gevaar voor een aanranding. De enkele vrees/angst voor zo'n aanranding is daartoe echter niet voldoende. De gestelde aanranding moet in redelijkheid beschouwd, zodanig bedreigend zijn voor verdachte dat deze kan worden aangemerkt als een ogenblikkelijke aanranding in de zin van artikel 41 van het Wetboek van Strafrecht.
Op grond van de bewijsmiddelen staat vast dat verdachte de confrontatie heeft opgezocht door aangever, na de door verdachte gestelde bedreiging, in aangevers woning op te zoeken en daarbij een koksmes mee te nemen. Dit heeft er toe geleid dat aangever op het grasveld naast de flat meermalen is gestoken door verdachte. De stelling van de verdediging dat verdachte pas is gaan steken nadat hij op het grasveld werd geslagen door aangever, wordt niet ondersteund door de bewijsmiddelen in het dossier en volgt de rechtbank daarom niet. Van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding waartegen verdachte zich op dat moment mocht verdedigen was naar het oordeel van de rechtbank geen sprake, zodat het beroep op noodweer wordt verworpen. Omdat verdachte niet heeft gehandeld uit noodweer kan zich niet de situatie voordoen dat verdachte te ver is gegaan in die verdediging en dit brengt met zich mee dat ook het beroep op noodweerexces niet kan slagen.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte of de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van acht jaar met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte en de grote gevolgen die een gevangenisstraf voor hem en zijn gezin zullen hebben. Om die reden wordt verzocht te volstaan met een gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest, met daarbij een voorwaardelijk strafdeel.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag. Verdachte is op 6 mei 2021 naar de woning van de moeder van aangever gegaan en heeft de confrontatie met hem opgezocht. Eenmaal buiten de woning heeft verdachte het meegebrachte mes getrokken en daarbij heeft hij aangever op verschillende plaatsen in het lichaam geraakt. Het geweld is pas gestopt toen de broer van aangever tussenbeide is gekomen. Dat de steekpartij geen fatale afloop heeft gehad, is een gelukkige omstandigheid die zeker niet te danken is aan het handelen van de verdachte.
Het handelen van verdachte heeft een forse inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van aangever. Aangever is door het toedoen van verdachte gewond geraakt en heeft hier blijvend lichamelijk letsel aan overgehouden. Hij heeft een aantal dagen in het ziekenhuis moeten verblijven en heeft nog steeds last van de gevolgen van het feit. Zo heeft hij ontsierende littekens overgehouden aan het geweld. Daarnaast heeft hij mobiliteitsverlies aan zijn linkerhand en rechterbovenarm opgelopen. Het in de armen opgelopen letsel is voor hem extra confronterend en beperkend omdat hij door een eerder ongeluk al blijvend letsel had opgelopen aan zijn rechterarm. Door toedoen van verdachte kan hij nu ook zijn linkerarm niet meer goed gebruiken.
Het is algemeen bekend dat dergelijk geweld, naast lichamelijk leed, voor slachtoffers gedurende lange tijd ook psychische gevolgen met zich kan brengen. Dat geldt ook in dit geval. Dat aangever nog dagelijks nadelige gevolgen van de steekpartij ondervindt, blijkt ook uit de onderbouwing van de vordering benadeelde partij.
Dat aangever verdachte en zijn gezin op een eerder moment mondeling zou hebben bedreigd is geen rechtvaardiging voor het handelen van verdachte. Verdachte heeft gewapend met een mes bewust de confrontatie met aangever gezocht en hem vervolgens neergestoken. De rechtbank rekent dit verdachte zwaar aan. Daarnaast spelen dit soort incidenten een grote rol bij het ontstaan van gevoelens van onveiligheid in de samenleving. Ook dat neemt de rechtbank verdachte kwalijk.
De rechtbank houdt er verder rekening mee dat uit het strafblad van verdachte van 8 juli 2021 blijkt dat hij niet eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld.
Gelet op de aard en ernst van het feit en de gevolgen die het feit voor aangever heeft gehad, is de rechtbank van oordeel dat met niets anders kan worden volstaan dan met oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur. De rechtbank ziet geen ruimte voor een andere of lichtere sanctie. Tevens heeft de rechtbank bij de bepaling van de duur van de op te leggen straf rekening gehouden met de straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd. Gelet daarop is zij van oordeel dat de op te leggen gevangenisstraf lager dient te zijn dan door de officier van justitie is geëist.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van drie jaar passend en geboden is, met aftrek van de tijd die verdachte heeft doorgebracht in voorarrest.
De tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet of tot het moment dat de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling aan de orde is, als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

7.De benadeelde partij

De benadeelde partij [Slachtoffer] vordert een schadevergoeding van € 69.019,44, bestaande uit € 25.459,26 ter zake van materiele schade, € 40.000,-- ter zake van immateriële schade en € 3.569,18 euro ter zake van buitengerechtelijke kosten (te weten kosten rechtsbijstand).
De rechtbank overweegt dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte het feit heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld naar de benadeelde partij toe en dat hij verplicht is schade van de benadeelde partij te vergoeden.
7.1
Materiële schade
De benadeelde partij vordert voornoemd bedrag aan materiële schade. Dit bedrag bestaat uit meerdere schadeposten, welke de rechtbank hierna zal bespreken.
Directe schade
De rechtbank is van oordeel dat de door de benadeelde partij opgevoerde post ter zake directe schade ad € 150,-- voldoende is onderbouwd, door de verdediging niet is betwist en een rechtstreeks gevolg is van het strafbare feit. De rechtbank zal deze post toewijzen.
Reiskosten
De gevorderde reiskosten ad € 235,58,-- komen de rechtbank, niet onredelijk voor, zodat ook deze post in zijn geheel zal worden toegewezen.
Ziekenhuisopname
Door de benadeelde partij is bij de post ter zake de ziekenhuisopname ad € 145,-- aansluiting gezocht bij de aanbeveling van de Letselschaderaad, wat een standaardbedrag betreft. Nu gebleken is dat de benadeelde partij een aantal dagen opgenomen is geweest in het ziekenhuis en de toepasselijkheid van de aanbeveling van de Letselschaderaad niet is betwist, acht de rechtbank ook dit deel van de vordering voldoende onderbouwd.
Medische kosten
Gebleken is dat de benadeelde partij ten tijde van het feit niet tegen kosten van medische verzorging verzekerd was. Het gevolg hiervan is dat de medische kosten ad € 21.778,68 voor zijn rekening zijn gekomen. De verdediging heeft aangevoerd dat de beoordeling van dit onderdeel van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert, nu de vraag is in hoeverre die kosten, die zijn ontstaan doordat de benadeelde partij zich niet heeft laten verzekeren, zijn te verhalen op verdachte. De rechtbank is van oordeel dat het voor verdachte niet van belang is of de benadeelde partij verzekerd is, nu de wettelijke zorgverzekeringplicht niet strekt tot de bescherming van verdachte tegen schadeclaims. Bovendien zou de zorgverzekeraar na vergoeding van de medische kosten op grond van artikel 7:962 van het BW zijn gesubrogeerd in het recht op schadevergoeding van de benadeelde partij jegens verdachte en aldus regres op verdachte hebben kunnen nemen tot het uitgekeerde bedrag. Om die reden kunnen de kosten op verdachte verhaald worden. De hoogte van de medische kosten is verder door de verdediging niet betwist en de rechtbank is dan ook van oordeel dat voldoende vast is komen te staan dat de benadeelde partij de medische kosten heeft moeten maken. De rechtbank wijst de vordering voor de medische kosten daarom in zijn geheel toe.
Kosten verzorging
Door de benadeelde partij zijn kosten in verband met zijn verzorging gevorderd ad
€ 3.150,--. Uit de onderbouwing van de vordering, met name het letsel dat bij de benadeelde partij is vastgesteld, is voldoende komen vast te staan dat de benadeelde partij sinds zijn ontslag uit het ziekenhuis een aantal weken hulpbehoevend is geweest. Gebleken is dat het voor benadeelde partij door zijn letsel niet mogelijk is geweest zijn algemene dagelijkse levensverrichtingen zelfstandig te verrichten, waardoor hij in die periode hulp van zijn naasten nodig heeft gehad. Ook dit deel van de vordering is voldoende onderbouwd en komt de rechtbank niet onredelijk voor, zodat ook deze post in zijn geheel zal worden toegewezen
7.2
Immateriële schade
Uit het verhandelde ter zitting en de onderbouwing van de vordering is de rechtbank voldoende vast komen te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van verdachte rechtstreeks immateriële schade heeft geleden. Gebleken is dat de benadeelde partij letsel heeft opgelopen. Ook is gebleken welke impact het bewezenverklaarde feit op hem heeft gehad en nog steeds heeft. Hij ondervindt nog dagelijks gevolgen van het feit en staat op de wachtlijst om zich verder te laten behandelen door een psycholoog. De rechtbank overweegt dat zij vergoeding van de immateriële schade tot een bedrag van € 5.000,--, tot welk bedrag verdachte dit deel van de vordering niet heeft betwist, billijk vindt en de vordering zal dan ook tot dit bedrag worden toegewezen. De rechtbank vindt het meer gevorderde, mede gelet op de gemotiveerde betwisting daarvan, onvoldoende onderbouwd. Verdere behandeling van dit deel van de vordering, zodat de benadeelde partij een nadere onderbouwing kan geven, levert naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting van het strafgeding op. Zij zal de benadeelde partij daarom voor dat deel niet-ontvankelijk verklaren in de vordering. Dit deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
7.3
Totale schade, wettelijke rente en schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het voorgaande concludeert de rechtbank dat de vordering tot materiële schadevergoeding tot een bedrag van € 25.459,26 zal worden toegewezen en dat de vordering tot immateriële schadevergoeding tot een bedrag van € 5.000,-- zal worden toegewezen. Daarbij bepaalt de rechtbank dat de materiële schade en de immateriële schade zullen worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 6 mei 2021.
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.
7.4
Kosten rechtsbijstand
De benadeelde partij heeft tenslotte een bedrag van € 3.560,18 gevorderd in verband met de kosten die zijn gemaakt ter verkrijging van medische informatie en met de kosten rechtsbijstand die hij heeft gemaakt ter verkrijging van schadevergoeding in de onderhavige procedure.
De rechtbank overweegt dat de kosten rechtsbijstand moeten worden aangemerkt als proceskosten. De rechtbank hanteert hiervoor het liquidatietarief kanton d.d. 1 februari 2021. De kosten worden naar maatstaven van billijkheid gesteld op 2 punten van het liquidatietarief (te weten 1 punt voor het opstellen en indienen van de vordering en 1 punt voor de toelichting ter zitting), en worden – met inachtneming van de omvang van het toe te wijzen schadebedrag – daarom begroot op in totaal € 1.442,--. De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige deel van de gevorderde proceskosten niet-ontvankelijk verklaren in de vordering. Dit deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Ten aanzien van de kosten die gemaakt zijn ter verkrijging van medische informatie ad
€ 350,48 (bestaande uit € 289,65 belast met 21 procent btw) overweegt de rechtbank dat deze voldoende zijn onderbouwd, nodig waren ter vaststelling van de schade en aansprakelijkheid en dus voor toewijzing in aanmerking komen.
In totaal komen de proceskosten hiermee uit op een bedrag van € 1.442,-- +
€ 350,48 = € 1.792,48.

8.Het beslag

8.1
De onttrekking aan het verkeer
Het hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerp, te weten de verdovende middelen, zijn vatbaar voor onttrekking aan het verkeer. Dit voorwerp is van een zodanige aard dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet en/of het algemeen belang.
8.2
De verbeurdverklaring
Het hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerp, te weten de asresten van de kleding, zijn vatbaar voor verbeurdverklaring. Gebleken is dat de opsporing van het feit is belemmerd met behulp van dit voorwerp.
8.3
De teruggave
De rechtbank zal de teruggave gelasten van het telefoontoestel en het fust aan verdachte, aangezien deze voorwerpen niet vatbaar zijn voor verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer en onder verdachte in beslag zijn genomen. De rechtbank zal daarnaast de teruggave gelasten van de boxershort aan de rechthebbende, te weten een ander zijnde dan verdachte. Ter zitting is namelijk gebleken dat de boxershort niet aan verdachte toebehoort.

9.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 33, 33a, 36b, 36c, 36d, 45, 287 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

10.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:

poging doodslag

Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstraf van 3 (drie) jaar;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Beslag
- verklaart onttrokken aan het verkeer het inbeslaggenomen voorwerp, te weten:
de verdovende middelen (G2334072);
- verklaart verbeurd het inbeslaggenomen voorwerp, te weten;
de (asresten van de) kleding (G2331944);
- gelast de teruggave aan verdachte van de inbeslaggenomen voorwerpen, te weten:
het telefoontoestel (2341274) en het fust (G2331951);
- gelast de teruggave aan de rechthebbende van het inbeslaggenomen voorwerp, te weten:
de kleding (G2331901, te weten een boxershort);
Benadeelde partij
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij
[Slachtoffer]van
€ 30.459,26waarvan
€ 25.459,26 aan materiële schade en € 5.000 aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 6 mei 2021 tot aan de dag der voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat,
ten behoeve van het slachtoffer [Slachtoffer] € 30.459,26 te betalen,waarvan
€ 25.459,26 aan materiële schade en € 5.000 aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente,
vanaf 6 mei 2021tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij
niet betaling 187 (honderdzevenentachtig) dagen gijzelingkan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
- veroordeelt verdachte in de proceskosten die de benadeelde partij heeft gemaakt, te weten
€ 1.792,48;
- verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering, voor zover deze ziet op de kosten van rechtsbijstand;
Dit vonnis is gewezen door mr. G.H. Nomes, voorzitter, mr. J. Bergen en
mr. E.F. Bethlehem, rechters, in tegenwoordigheid van mr. H. Holtgrefe, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 10 november 2021.
Mr. Bergen en de griffier zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.