ECLI:NL:RBZWB:2021:5672
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Veroordeling in proceskosten na intrekking beroep tegen UWV over WIA-uitkering
In deze zaak heeft verzoekster beroep ingesteld tegen een besluit van het UWV van 17 januari 2020, waarin het recht op een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) werd afgewezen. Op 29 juni 2021 heeft het UWV het eerdere besluit gewijzigd en vastgesteld dat verzoekster recht heeft op een IVA-uitkering met ingang van 10 september 2019. Na deze wijziging heeft verzoekster haar beroep ingetrokken en verzocht om veroordeling van het UWV in de proceskosten.
De rechtbank heeft het verzoek om proceskostenveroordeling behandeld zonder zitting, op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank overweegt dat, aangezien het UWV verzoekster tegemoet is gekomen, het UWV veroordeeld kan worden in de proceskosten. De rechtbank heeft de kosten voor rechtsbijstand vastgesteld op € 1.496,- en de reiskosten op € 12,62, wat leidt tot een totale proceskostenvergoeding van € 1.508,62.
Daarnaast heeft de rechtbank overwogen dat het betaalde griffierecht door het UWV vergoed moet worden, en verzoekster kan zich hiervoor wenden tot het UWV. De uitspraak is gedaan door rechter C.E.M. Marsé, in aanwezigheid van griffier M.I.P. Buteijn, en is openbaar uitgesproken op 9 november 2021. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken verzet worden gedaan bij de rechtbank.