In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedateerd op 8 november 2021, wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag om bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet behandeld. Eiser, afkomstig uit Syrië, had op 16 september 2019 een aanvraag ingediend voor algemene bijstand bij het dagelijks bestuur van de gemeenschappelijke regeling Samenwerking de Bevelanden. Het bestuur had zijn aanvraag op 10 oktober 2019 buiten behandeling gesteld, omdat eiser niet had meegewerkt aan een huisbezoek. Dit besluit werd later gewijzigd, maar de aanvraag werd uiteindelijk afgewezen. Eiser had ook bezwaar gemaakt tegen verschillende besluiten van De Bevelanden, maar deze bezwaren werden niet-ontvankelijk verklaard omdat ze buiten de wettelijke termijn waren ingediend.
De rechtbank oordeelt dat er een redelijke grond was voor het huisbezoek, aangezien er onduidelijkheid bestond over de verblijfplaats van eiser. Eiser had verklaard bij een vriend te verblijven en niet in zijn eigen woning. De rechtbank concludeert dat eiser de informatie- en medewerkingsplicht heeft geschonden door niet mee te werken aan het huisbezoek, waardoor het recht op bijstand niet kon worden vastgesteld. De rechtbank bevestigt dat de besluiten van De Bevelanden op goede gronden zijn genomen en verklaart het beroep ongegrond. Eiser heeft geen recht op bijstand vanaf de eerste melding in augustus 2019, maar pas met ingang van 16 oktober 2019, de datum waarop bijstand aan hem is toegekend.
De rechtbank wijst erop dat de termijn voor het indienen van bezwaar tegen de besluiten van 17 oktober en 17 december 2019 is overschreden en dat deze overschrijding niet verschoonbaar is. De rechtbank komt tot de conclusie dat de bezwaren tegen deze besluiten terecht niet-ontvankelijk zijn verklaard. De uitspraak wordt openbaar gemaakt en er is geen reden voor een proceskostenveroordeling.