ECLI:NL:RBZWB:2021:5667

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
8 november 2021
Publicatiedatum
9 november 2021
Zaaknummer
AWB- 20_7623
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing bijstandsaanvraag en niet-ontvankelijkheid bezwaren tegen primaire besluiten

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedateerd op 8 november 2021, wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag om bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet behandeld. Eiser, afkomstig uit Syrië, had op 16 september 2019 een aanvraag ingediend voor algemene bijstand bij het dagelijks bestuur van de gemeenschappelijke regeling Samenwerking de Bevelanden. Het bestuur had zijn aanvraag op 10 oktober 2019 buiten behandeling gesteld, omdat eiser niet had meegewerkt aan een huisbezoek. Dit besluit werd later gewijzigd, maar de aanvraag werd uiteindelijk afgewezen. Eiser had ook bezwaar gemaakt tegen verschillende besluiten van De Bevelanden, maar deze bezwaren werden niet-ontvankelijk verklaard omdat ze buiten de wettelijke termijn waren ingediend.

De rechtbank oordeelt dat er een redelijke grond was voor het huisbezoek, aangezien er onduidelijkheid bestond over de verblijfplaats van eiser. Eiser had verklaard bij een vriend te verblijven en niet in zijn eigen woning. De rechtbank concludeert dat eiser de informatie- en medewerkingsplicht heeft geschonden door niet mee te werken aan het huisbezoek, waardoor het recht op bijstand niet kon worden vastgesteld. De rechtbank bevestigt dat de besluiten van De Bevelanden op goede gronden zijn genomen en verklaart het beroep ongegrond. Eiser heeft geen recht op bijstand vanaf de eerste melding in augustus 2019, maar pas met ingang van 16 oktober 2019, de datum waarop bijstand aan hem is toegekend.

De rechtbank wijst erop dat de termijn voor het indienen van bezwaar tegen de besluiten van 17 oktober en 17 december 2019 is overschreden en dat deze overschrijding niet verschoonbaar is. De rechtbank komt tot de conclusie dat de bezwaren tegen deze besluiten terecht niet-ontvankelijk zijn verklaard. De uitspraak wordt openbaar gemaakt en er is geen reden voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/7623 PW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 november 2021 in de zaak tussen

[naam eiser] , te [naam woonplaats] , eiser

gemachtigde: mr. E.S. van Aken,
en
het dagelijks bestuur van gemeenschappelijke regeling Samenwerking de Bevelanden(De Bevelanden), verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 10 oktober 2019 heeft De Bevelanden eisers aanvraag om een uitkering op grond van de Participatiewet buiten behandeling gesteld.
Met het besluit van 28 januari 2020 (primair besluit I) heeft De Bevelanden het besluit van 10 oktober 2019 gewijzigd en eisers aanvraag om een bijstandsuitkering afgewezen.
In het besluit van 17 oktober 2019 (primair besluit II) heeft De Bevelanden het aan eiser toegekende voorschot op zijn bijstandsuitkering ten bedrage van € 150,- teruggevorderd.
In het besluit van 17 december 2019 (primair besluit III) heeft De Bevelanden eisers aanvraag om bijzondere bijstand voor de kosten van woninginrichting afgewezen.
In het besluit van 30 december 2019 (primair besluit IV) heeft De Bevelanden aan eiser met ingang van 16 oktober 2019 een bijstandsuitkering toegekend.
In het besluit van 24 juni 2020 (bestreden besluit) heeft De Bevelanden eisers bezwaren tegen de primaire besluiten I en IV ongegrond verklaard en tegen de primaire besluiten II en III niet-ontvankelijk.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank op 23 september 2021. Hierbij waren aanwezig eisers gemachtigde en namens De Bevelanden [vertegenwoordiger verweerder] .

Overwegingen

1.
Feiten en omstandigheden
Eiser is afkomstig uit Syrië. Hij heeft een aantal jaren verbleven in AZC Reusel en is op
20 mei 2019 in Sint-Annaland gaan wonen. De gemeente Tholen heeft aan eiser een bijstandsuitkering toegekend en bijzondere bijstand voor de inrichting van zijn woning ten bedrage van € 821,-. Met ingang van 6 augustus 2019 huurt eiser een woning aan de [adres 1] . De gemeente Tholen heeft eisers bijstandsuitkering met ingang van
6 augustus 2019 ingetrokken.
Eiser heeft zich in augustus 2019 bij De Bevelanden gemeld en op 16 september 2019 een aanvraag om algemene bijstand ingediend.
Met het besluit van 10 oktober 2019 heeft De Bevelanden eisers aanvraag om algemene bijstand buiten behandeling gesteld. Volgens De Bevelanden heeft eiser niet meegewerkt aan een huisbezoek waardoor zijn feitelijke verblijfplaats niet is vast te stellen.
Eiser heeft tegen dit besluit op 19 november 2019 bezwaar gemaakt.
Op 19 november 2019 heeft eiser ook een aanvraag bij De Bevelanden ingediend voor bijzondere bijstand voor inrichting van zijn woning.
Met primair besluit I is het besluit van 10 oktober 2019 gewijzigd. De Bevelanden wijst eisers aanvraag om een bijstandsuitkering af. Eiser heeft de inlichtingen- en medewerkings-plicht geschonden door niet mee te werken aan een huisbezoek. Hierdoor is volgens De Bevelanden het recht op bijstand niet vast te stellen.
Omdat eiser geen recht heeft op bijstand heeft De Bevelanden met primair besluit II het eerder verleende voorschot van € 150,- teruggevorderd.
Met primair besluit III heeft De Bevelanden eisers aanvraag om bijzondere bijstand voor woninginrichting afgewezen, omdat niet is komen vast te staan dat deze kosten noodzakelijk zijn.
Eiser heeft op 19 november 2019 bij De Bevelanden wederom een aanvraag om een bijstandsuitkering ingediend.
Met primair besluit IV heeft De Bevelanden aan eiser met ingang van 16 oktober 2019 een bijstandsuitkering toegekend.
Eiser heeft op 5 februari 2020 bezwaar gemaakt tegen de primaire besluiten II, III en IV.
2.
Bestreden besluit
Met het bestreden besluit heeft De Bevelanden eisers bezwaren tegen het primaire
besluiten I en IV ongegrond verklaard en tegen de primaire besluiten II en III niet-ontvankelijk verklaard.
Primair besluit I
De Bevelanden stelt dat er onduidelijkheden waren over eisers verblijf. Tijdens de intake op
10 oktober 2019 heeft eiser verklaard dat hij nog niet op het opgegeven adres verblijft. Hij verblijft bij een vriend maar het adres weet hij niet. Hij heeft ook geen sleutel van die woning en de sleutel van zijn eigen woning ligt in die woning. Volgens De Bevelanden vormt dit een redelijke grond voor een huisbezoek. De Bevelanden wilde door een huisbezoek het feitelijke verblijf van eiser vaststellen. Eiser heeft echter geweigerd aan een huisbezoek mee te werken. Aan eiser is een bedenktijd van tien minuten gegeven maar daarvan wenste hij geen gebruik te maken. Aan eiser is vervolgens de reden van het huisbezoek uitgelegd en de consequenties als daaraan niet wordt meegewerkt. Het formulier informed consent is met hem doorgenomen. Op dit formulier is vermeld dat aan eiser het doel van het huisbezoek (controle of de opgegeven woon- en leefsituatie overeenkomt met de werkelijke situatie) is uitgelegd en dat bij weigering van toestemming de aanvraag om bijstand afgewezen wordt. Door ondertekening van dit formulier heeft eiser verklaard dat hij alles heeft begrepen dat hem is uitgelegd. Dat eiser niet is bijgestaan door een tolk en de Nederlandse taal onvoldoende beheerst, maakt niet dat hij niet kan worden gehouden aan het ondertekende toestemmingsformulier. Bovendien is alles nog een keer in het Engels met hem doorgenomen, zo heeft De Bevelanden gesteld.
Eiser heeft gesteld dat hij pas aan een huisbezoek kon meewerken als een afspraak voor een huisbezoek was gemaakt, hij schoongemaakt had en de sleutels voor zijn huis geregeld had. Deze reden is volgens De Bevelanden niet van zodanig gewicht dat daarvoor zijn belang om onmiddellijk de woonsituatie te kunnen verifiëren, zou moeten wijken. Overigens heeft eiser nadien geen enkele poging ondernomen om een afspraak voor een huisbezoek te maken.
Door niet mee te werken aan een huisbezoek en niet de gevraagde inlichtingen over zijn verblijfplaats te verstrekken, heeft eiser de informatie- en medewerkingsplicht geschonden. Hierdoor is het recht op bijstand niet vast te stellen en is eisers aanvraag om bijstand afgewezen.
Primaire besluiten II en III
Volgens De Bevelanden heeft eiser zijn bezwaren tegen de primaire besluiten II en III niet binnen de wettelijke bezwaartermijn van zes weken ingediend. Niet is gebleken dat er omstandigheden zijn op grond waarvan redelijkerwijs kan worden geconcludeerd dat eiser buiten staat is geweest om tijdig bezwaar te maken. De Bevelanden heeft de bezwaren tegen primaire besluiten II en III dan ook niet-ontvankelijk verklaard.
Primair besluit IV
Volgens vaste rechtspraak bestaat in beginsel geen recht op bijstand voorafgaand aan de datum van melding. Van dit uitgangspunt kan worden afgeweken als bijzondere omstandigheden dat rechtvaardigen. Eiser heeft niet verzocht om toekenning met terugwerkende kracht, zodat De Bevelanden niet heeft beoordeeld of er sprake is van bijzondere omstandigheden.
3.
Beroepsgronden
Eiser heeft aangevoerd dat zijn aanvraag om bijstand ten onrechte buiten behandeling is gesteld. Hij is de Nederlandse taal nog niet dusdanig machtig dat hij alle detailvragen begrijpt en daarop direct adequaat kan reageren. Ten tijde van het indienen van de aanvraag was er geen tolk aanwezig. Eiser heeft uitgelegd dat hij bezig was zijn nieuwe woning in te richten en dat hij daarom tijdelijk bij een vriend verbleef. Eiser betwist dat hij niet heeft meegewerkt aan een huisbezoek. Dat kan ook niet als zodanig worden herleid uit het dossier. Eiser kon op dat moment alleen niet exact produceren wat het huisnummer van zijn vriend was, maar was wel bereid om volledige medewerking aan een huisbezoek te verlenen. Overigens was er volgens eiser geen redelijke grond voor een huisbezoek, omdat alle voorliggende informatie was verstrekt en bevestigd door een objectieve bron, SMWO. Eiser stelt verder dat hem geen redelijke termijn geboden is om de huissleutels te tonen. Voor hem was het niet duidelijk dat er van uit werd gegaan dat hij niet meewerkte. Verder is niet gebleken dat eiser een bedenktijd is geboden.
Eiser stelt recht te hebben op bijstand vanaf de eerste melding in augustus 2019 en niet pas met ingang van 16 oktober 2019. Direct na de afwijzing is er alsnog bijstand toekend. Dat had reden moeten zijn om aan eiser vanaf de eerste melding bijstand toe te kennen.
Eiser stelt tot slot dat zijn bezwaren tegen primaire besluiten II en III ten onrechte niet-ontvankelijk zijn verklaard. Er was een lopende bezwaarprocedure. Hangende die procedure zijn er nieuwe besluiten genomen. De toenmalige gemachtigde van eiser heeft zijn praktijk neergelegd. Zodra de stukken door de huidige gemachtigde zijn ontvangen heeft hij gereageerd en toegelicht dat de bezwaren zich ook richten tegen de verdere besluitvorming; tegen de terugvordering, de weigering bijzondere bijstand voor inrichtingskosten toe te kennen en de ingangsdatum van de bijstandsuitkering.
4.
Wettelijk kader
Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.
5.
Oordeel van de rechtbank
Ter beoordeling ligt aan de rechtbank voor of de volgende besluiten op goede gronden zijn genomen:
  • het besluit tot afwijzing van eisers aanvraag om algemene bijstand van 16 september 2019 (primair besluit I)
  • de besluiten tot niet-ontvankelijk verklaring van eisers bezwaren tegen primaire besluiten II en III
  • het besluit tot toekenning van een bijstandsuitkering aan eiser met ingang van
16 oktober 2019 (primair besluit IV).
Primair besluit 1: afwijzing bijstand
Eiser heeft gesteld dat zijn aanvraag om bijstand van 16 september 2019 ten onrechte buiten behandeling is gesteld.
Het besluit van 10 oktober 2019 tot buiten behandelingstelling van eisers aanvraag is echter gewijzigd met het besluit van 28 januari 2020 (primair besluit I). Met primair besluit I is eisers aanvraag alsnog inhoudelijk beoordeeld en afgewezen. Met toepassing van artikel 6:19 lid 1 van de Awb heeft De Bevelanden het bezwaar van eiser mede gericht geacht tegen primair besluit I. Ter beoordeling ligt daarom uitsluitend voor of De Bevelanden op goede gronden eisers aanvraag om een bijstandsuitkering van 16 september 2019 heeft afgewezen.
Overigens noemt De Bevelanden in het bestreden besluit ten onrechte nog het besluit van
10 oktober 2019. De rechtbank ziet geen aanleiding hieraan consequenties te verbinden. Blijkens het aanvullend bezwaarschrift van 10 maart 2020 was eiser namelijk, voordat het bestreden besluit werd genomen, op de hoogte van primair besluit I, de wijziging van het besluit van 10 oktober 2019 en de afwijzing van zijn aanvraag om bijstand.
De Bevelanden heeft eisers aanvraag om bijstand afgewezen, omdat het recht op bijstand niet is vast te stellen. Eiser heeft namelijk niet meegewerkt aan een huisbezoek op 10 oktober 2019, ook niet nadat de consequenties aan hem zijn uitgelegd en hem een bedenktijd van tien minuten gegund is.
Bij een aanvraag om bijstand rust de bewijslast van bijstandbehoevendheid in beginsel op de aanvrager zelf. De aanvrager is verplicht juiste en volledige informatie over onder meer zijn woon-, leef- en financiële situatie te verschaffen, omdat deze gegevens van essentieel belang zijn voor de vaststelling van het recht op bijstand. Vervolgens is het aan het bijstandverlenend orgaan om in het kader van zijn onderzoeksplicht deze inlichtingen op juistheid en volledigheid te controleren. Indien de aanvrager niet aan de wettelijke inlichtingen- of medewerkingsverplichting voldoet, is dit een grond voor weigering van bijstand indien als gevolg daarvan het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld.
Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) kunnen aan het niet meewerken aan een huisbezoek eerst gevolgen worden verbonden - in de vorm van het weigeren, beëindigen of intrekken van bijstand - indien voor dat huisbezoek een redelijke grond bestaat. Van een redelijke grond voor een huisbezoek is sprake als voorafgaand aan - dat wil zeggen: vóór of uiterlijk bij aanvang van - het huisbezoek duidelijk is dát en op grond van welke concrete objectieve feiten en omstandigheden redelijkerwijs kan worden getwijfeld aan de juistheid of volledigheid van de door betrokkene verstrekte gegevens, voor zover deze van belang zijn voor het vaststellen van het recht op bijstand en het bijstandverlenend orgaan deze gegevens niet op een andere effectieve en voor betrokkene minder belastende wijze kan verifiëren. In het algemeen komt groot gewicht toe aan het belang van een bijstandverlenend orgaan om - zo nodig - onmiddellijk een huisbezoek af te leggen teneinde een door een betrokkene opgegeven woonsituatie te verifiëren. De reden daarvan is dat anders de mogelijkheid bestaat dat in die woonsituatie tussentijds een wijziging wordt aangebracht, waardoor dit controlemiddel sterk aan effectiviteit inboet. Pas als betrokkene daar een voldoende zwaarwegend belang tegenover stelt, en bij betwisting aannemelijk maakt, dient dit belang van het bijstandverlenend orgaan daarvoor te wijken. Als in een dergelijke situatie niet van het onverwijld afleggen van een huisbezoek wordt afgezien, kan de weigering om daaraan medewerking te verlenen niet aan betrokkene worden tegengeworpen.
Naar het oordeel van de rechtbank was er een redelijke grond voor een huisbezoek. Eiser heeft tijdens de intake op 10 oktober 2019 verklaard dat hij nog steeds niet in zijn woning op de [adres 1] woont maar bij een vriend verblijft. Daarmee was er onduidelijkheid over eisers verblijfplaats en heeft De Bevelanden kunnen twijfelen aan zijn woonsituatie. De Bevelanden heeft daarom van eiser een huisbezoek kunnen verlangen.
Volgens De Bevelanden heeft eiser dat, ook nadat hem de consequenties daarvan zijn uitgelegd en een bedenktijd gegund, geweigerd. De Bevelanden wijst daarbij op het Toestemmingformulier Huisbezoek dat eiser heeft ondertekend. Daarin is vermeld dat eiser geen toestemming voor een huisbezoek geeft omdat: ‘
Ik wil dat jullie een afspraak maken zodat ik kan schoonmaken en de sleutels kan regelen van de woning aan de [adres 2]’.
Eiser betwist dat hij niet zou hebben meegewerkt aan een huisbezoek. Hij was bereid daaraan volledige medewerking te verlenen. Eiser is het Nederlands niet goed machtig, dus misschien is het niet goed overgekomen. Bovendien waren door de taalbarrière eiser de consequenties van het niet meewerken aan een huisbezoek niet duidelijk.
De Bevelanden heeft gesteld dat aan eiser over het huisbezoek en de consequenties van niet-meewerken uitleg in het Engels is gegeven en dat hij dat begreep. De rechtbank ziet geen aanwijzingen hier niet van uit te gaan. De rechtbank kan uit het dossier niet afleiden dat eiser niet begreep dat De Bevelanden een huisbezoek wilde afleggen, wat de reden van het huisbezoek was en wat de consequenties waren als daaraan niet werd meegewerkt. Ook is niet gebleken dat eiser heeft verzocht om een tolk. Bevestiging dat eiser begreep dat en waarom De Bevelanden een huisbezoek wilde afleggen, vindt de rechtbank in het Toestemmings-formulier Huisbezoek, waarin eiser een expliciete reden geeft waarom hij daaraan niet wenst mee te werken. Die reden beschouwt de rechtbank overigens niet als voldoende zwaarwegend om te concluderen dat De Bevelanden op dat moment van een huisbezoek af had moeten zien.
De rechtbank komt tot de slotsom dat eiser de medewerkingsplicht heeft geschonden door niet mee te werken aan een huisbezoek. Hierdoor heeft De Bevelanden op goede gronden vastgesteld dat het recht op bijstand niet is vast te stellen en eisers aanvraag van 16 september 2019 afgewezen.
Primair besluit IV: toekenning bijstand
De Bevelanden heeft aan eiser met ingang van 16 oktober 2019 bijstand toegekend.
Eiser heeft gesteld dat hij vanaf de eerste melding in augustus 2019 recht heeft op bijstand.
De rechtbank leidt uit het dossier af dat eiser op 19 november 2019 bij De Bevelanden weer een aanvraag om bijstand heeft ingediend. Hij heeft daarop als gewenste ingangsdatum
16 oktober 2019 vermeld. De rechtbank is gelet daarop van oordeel dat De Bevelanden in redelijkheid met ingang van die datum bijstand aan eiser heeft toegekend en dat hij niet gehouden was te onderzoeken of er met verdere terugwerkende kracht recht daarop bestond.
Primaire besluiten II en III: bezwaren niet-ontvankelijk
De rechtbank stelt vast dat de primaire besluiten II en III zijn gedateerd op 17 oktober en
17 december 2019. Niet gesteld noch gebleken is dat die besluiten niet op die data zijn verzonden. Dat betekent dat gelet op de wettelijke bezwaartermijn van zes weken tegen die besluiten uiterlijk 28 november 2019 respectievelijk 28 januari 2020 bezwaar kon worden gemaakt. De Bevelanden heeft het bezwaarschrift echter pas op 5 februari 2020 ontvangen. Dit is buiten de wettelijke bezwaartermijn.
Hetgeen door eiser in dit verband is aangevoerd leidt de rechtbank niet tot het oordeel dat deze termijnoverschrijding verschoonbaar is. Dat er al een bezwaarprocedure liep tegen een besluit, namelijk tegen het besluit van 10 oktober 2019, betekent niet dat tegen nieuwe besluiten met een ander onderwerp, zoals die van 17 oktober en 17 december 2019, niet opnieuw bezwaar diende te worden gemaakt.
Eisers toenmalige gemachtigde [naam gemachtigde] heeft op 19 november 2019 bezwaar gemaakt tegen het besluit van 10 oktober 2019. Het besluit van 17 oktober 2019 was toen al genomen. [naam gemachtigde] had dus toen ook bezwaar kunnen maken tegen het besluit van 17 oktober 2019. Daarnaast heeft eisers huidige gemachtigde ter zitting aangegeven dat [naam gemachtigde] zijn praktijk eind december 2019 heeft neergelegd. Er is geen reden om aan te nemen dat [naam gemachtigde] ook niet (tijdig) bezwaar had kunnen maken tegen het besluit van 17 december 2019. Eisers stelling dat [naam gemachtigde] zijn praktijk had neergelegd en zijn zaken waren overgenomen door een andere gemachtigde en dat daardoor de termijnoverschrijding verschoonbaar is slaagt dus niet. Bovendien komt volgens vaste rechtspraak [1] de handelwijze van een gemachtigde voor rekening en risico van degene die die gemachtigde inschakelt. Dat eiser of zijn gemachtigde niet tijdig bezwaar heeft gemaakt tegen de besluiten van 17 oktober en 17 december 2019 komt dus voor rekening en risico van eiser.
De rechtbank komt tot de slotsom dat de termijn om bezwaar te maken tegen de besluiten van 17 oktober en 17 december 2019 is overschreden en dat die termijnoverschrijding niet verschoonbaar is. De bezwaren tegen die besluiten heeft De Bevelanden dan ook op goede gronden niet-ontvankelijk verklaard.
6.
Conclusie
Het beroep is ongegrond.
Er is geen reden voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.J.M. de Weert, rechter, in aanwezigheid van
mr. H.D. Sebel, griffier, op 8 november 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid de uitspraak mede te ondertekenen.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Bijlage: Wettelijk kader
PARTICIPATIEWET
Artikel 11
1. Iedere in Nederland woonachtige Nederlander die hier te lande in zodanige omstandigheden verkeert of dreigt te geraken dat hij niet over de middelen beschikt om in de noodzakelijke kosten van bestaan te voorzien, heeft recht op bijstand van overheidswege.
Artikel 17
1. De belanghebbende doet aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op bijstand. Deze verplichting geldt niet indien die feiten en omstandigheden door het college kunnen worden vastgesteld op grond van bij wettelijk voorschrift als authentiek aangemerkte gegevens of kunnen worden verkregen uit bij ministeriële regeling aan te wijzen administraties. Bij ministeriële regeling wordt bepaald voor welke gegevens de tweede zin van toepassing is.
2. De belanghebbende verleent het college desgevraagd de medewerking die redelijkerwijs nodig is voor de uitvoering van deze wet.
Artikel 44
1. Indien door het college is vastgesteld dat recht op bijstand bestaat, wordt de bijstand toegekend vanaf de dag waarop dit recht is ontstaan, voorzover deze dag niet ligt voor de dag waarop de belanghebbende zich heeft gemeld om bijstand aan te vragen.
Artikel 58
2. Het college van de gemeente die de bijstand heeft verleend kan kosten van bijstand terugvorderen, voorzover de bijstand:
d. ingevolge artikel 52 bij wijze van voorschot is verleend en nadien is vastgesteld dat geen recht op bijstand bestaat.
ALGEMENE WET BESTUURSRECHT
Op grond van de artikelen 6:7, 6:8, 6:9 en 6:11 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken. Die termijn vangt aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt. Een bezwaarschrift is tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen. Ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift blijft niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest. (In dat geval is sprake van een verschoonbare termijnoverschrijding.)
Artikel 6:19
1. Het bezwaar of beroep heeft van rechtswege mede betrekking op een besluit tot intrekking, wijziging of vervanging van het bestreden besluit, tenzij partijen daarbij onvoldoende belang bij hebben.

Voetnoten

1.zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 31 maart 2021 (ECLI:NL: CRVB:2021:726)