ECLI:NL:RBZWB:2021:5657

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
9 november 2021
Publicatiedatum
9 november 2021
Zaaknummer
02-213421-20
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak in verkeerszaak wegens ontbreken causaal verband tussen rijgedrag en ongeval

Op 9 november 2021 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij een verkeersongeval op 17 november 2018. De verdachte, een ervaren transportchauffeur, reed met een landbouwtrekker met aanhangwagen op de Oude Steenstraat in Halderberge. De tenlastelegging omvatte primair het veroorzaken van een dodelijk ongeval door schuld, en subsidiair het veroorzaken van gevaar op de weg. De officier van justitie stelde dat de verdachte met een te hoge snelheid reed en daardoor het ongeval had veroorzaakt, waarbij het slachtoffer om het leven kwam.

De rechtbank heeft de zaak inhoudelijk behandeld en geconcludeerd dat er geen causaal verband bestaat tussen het rijgedrag van de verdachte en het ongeval. De rechtbank oordeelde dat de verdachte harder reed dan de destijds geldende maximumsnelheid voor landbouwvoertuigen, maar dat dit op zichzelf niet voldoende was om schuld vast te stellen. De rechtbank wees op de aanwezigheid van een niet-zichtbare voorziening op de aanhanger die de stabiliteit beïnvloedde, en concludeerde dat de verdachte niet op de hoogte was van deze voorziening. Hierdoor kon hem niet worden verweten dat hij niet had gecontroleerd op deze specifieke aanpassing.

De rechtbank sprak de verdachte vrij van zowel het primair als het subsidiair tenlastegelegde feit, omdat er geen bewijs was dat zijn gedragingen in causaal verband stonden met het ongeval. De uitspraak benadrukt het belang van het bewijs van causaal verband in verkeerszaken en de verantwoordelijkheden van bestuurders met betrekking tot hun voertuigen. De rechtbank realiseerde zich dat deze uitspraak een bittere pil was voor de nabestaanden van het slachtoffer.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/213421-20
vonnis van de meervoudige kamer van 9 november 2021
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1976 te [geboorteplaats] ,
wonende te [adres] ,
bijgestaan door raadsman mr. J.J.J. van Rijsbergen, advocaat te Breda.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 26 oktober 2021, waarbij de officier van justitie, mr. C. de Pagter, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, primair op neer dat verdachte een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft veroorzaakt waardoor het slachtoffer [slachtoffer] werd gedood. Als dat niet bewezen kan worden verklaard, wordt verdachte verweten dat hij door zijn rijgedrag gevaar en/of hinder op de weg heeft veroorzaakt.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het primair tenlastegelegde feit wettig en overtuigend bewezen. Verdachte reed in een landbouwtrekker met aanhangwagen en voor een dergelijk voertuig gold destijds een maximum toegestane snelheid van 25 kilometer per uur. Vastgesteld is dat verdachte die dag reed met een snelheid van tussen de 44 en 46 kilometer per uur. Verdachte is met deze veel te hoge snelheid met de linkerkant van zijn aanhangwagen over de verhoogde middenberm gereden. De landbouwcombinatie is vervolgens gaan slingeren, onbestuurbaar geworden en de aanhangwagen is daarna dwars op één kant op de weg beland, bovenop de tegemoetkomende auto met daarin bestuurder [slachtoffer] . [slachtoffer] is als gevolg van het ongeval ter plekke overleden.
De officier van justitie gaat er vanuit dat de door [naam] aangebrachte voorziening op de landbouwcombinatie van invloed is geweest op het ongeval. Zij is van mening dat de bestuurder van een voertuig altijd verantwoordelijk is voor de veiligheid van dat voertuig. Volgens de officier vloeit daaruit voort dat de bestuurder tevens gehouden is om te controleren of het voertuig aan alle daarvoor geldende vereisten voldoet alvorens daarin te stappen. Het rijden in een landbouwcombinatie met een zware lading brengt zelfs extra verantwoordelijkheden met zich mee. Van een ervaren transportchauffeur als verdachte had dan ook mogen worden verwacht dat hij het voertuig eerst zou controleren voordat hij hiermee ging rijden. Dit heeft hij niet gedaan en daarom is verdachte in zijn zorgplicht tekortgeschoten. Verdachte heeft zich door zijn verkeersgedragingen schuldig gemaakt aan een overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW). De mate van schuld kan worden gekwalificeerd als aanmerkelijk onoplettend en onvoorzichtig rijgedrag.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bepleit dat verdachte integraal dient te worden vrijgesproken.
De maximum snelheid van landbouwvoertuigen is sinds 1 januari 2021 verhoogd naar 40 kilometer per uur in het belang van de verkeersveiligheid. Door harder te rijden dan de destijds toegestane maximumsnelheid voor landbouwvoertuigen handelde verdachte juist in het belang van de verkeersveiligheid. Het dossier biedt geen enkel aanknopingspunt om te veronderstellen dat er een causaal verband bestaat tussen de overschrijding van de maximumsnelheid en het ongeval. Tevens is er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs om vast te stellen dat verdachte met de landbouwcombinatie over de verhoogde middenberm is gereden, maar zelfs als dit er wel zou zijn, is dat een volstrekt onschuldige handeling, die aan de orde van de dag is en hooguit ongemak voor de tractorbestuurder oplevert. De verkeersgedragingen van verdachte staan niet in causaal verband met het verkeersongeval. De door [naam] aangebrachte voorziening staat wel in causaal verband met het verkeersongeval. De voorziening was aan de buitenkant onzichtbaar en verdachte kon van de aanwezigheid ervan niet op de hoogte zijn. Wegens het ontbreken van het vereiste causale verband tussen de verkeersgedragingen van verdachte en het ongeval dient verdachte te worden vrijgesproken van het primair tenlastegelegde feit.
Verdachte dient ook te worden vrijgesproken van het subsidiair tenlastegelegde feit omdat niet wordt voldaan aan de minimumeis van een zekere mate van concreet gevaarscheppend gedrag.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Op 17 november 2018 omstreeks 14:10 uur reed verdachte als bestuurder van een tractor met een met knolselderij geladen aanhanger op de Oude Steenstraat (N640) in Halderberge in de richting van Oudenbosch. Ter plaatse was de rijbaan van de N640 verdeeld in twee rijstroken voor het verkeer in beide richtingen. Ter hoogte van hectometerpaal 1,9, nabij de kruising met de Bolbaan, bij een verhoogd gelegen rijbaanscheiding (hierna: vluchtheuvel), begon de aanhanger te slingeren. Vervolgens is de aanhanger omgevallen op de rijbaan bestemd voor het tegemoetkomend verkeer, waar op dat moment het slachtoffer [slachtoffer] reed, en bovenop diens auto terecht gekomen. [slachtoffer] heeft ten gevolge van die klap ernstig hersenletsel opgelopen, waardoor hij ter plekke is overleden.
Causaal verband in de zin van artikel 6 WVW
De rechtbank overweegt dat artikel 6 van de Wegenverkeerswet onder meer een causaal verband vereist tussen de verweten gedragingen en het verkeersongeval. Het gaat daarbij om de vraag of het verkeersongeval in redelijkheid is toe te rekenen aan de schuld van de verkeersdeelnemer. Van schuld in de zin van dit artikel is pas sprake bij een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid. Van belang is voorts dat uit de ernst van de gevolgen van het verkeersgedrag, dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer, niet zondermeer kan worden afgeleid dat sprake is van schuld in vorenbedoelde zin. Oftewel, het enkele feit dat [slachtoffer] is overleden – hoe tragisch ook – betekent niet dat reeds daarom sprake is van schuld in de zin van dit artikel.
Naar het oordeel van de rechtbank staat vast - en dat wordt ook niet door verdachte betwist – dat verdachte harder reed dan de destijds geldende toegestane maximumsnelheid voor landbouwvoertuigen van 25 kilometer per uur. Blijkens het proces-verbaal Forensisch onderzoek verkeersdelict reed verdachte met een gemiddelde snelheid tussen de 44 en 46 kilometer per uur. Weliswaar is de maximumsnelheid voor landbouwtrekkers per 1 januari 2021 verhoogd naar 40 kilometer per uur, zoals door de advocaat betoogd, maar ten tijde van het ongeval was dit nog niet zo.
Voorts volgt uit voornoemd proces-verbaal dat sporenonderzoek heeft uitgewezen dat op de trottoirband van de vluchtheuvel, die ongeveer 7 centimeter hoog was, bandsporen zijn aangetroffen. Gelet op het profiel van die bandsporen waren die sporen gevormd door de banden van de aanhanger die achter de tractor was gekoppeld. Ook op de stills van de dashcambeelden is te zien dat de aanhanger op de vluchtheuvel rijdt. Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat - anders dan de verdediging stelt - de aanhanger met de linkerwielen over de vluchtheuvel is gereden.
Uit technisch onderzoek bij de aanhanger is naar voren gekomen dat er bij het linker achterwiel een voorziening was aangebracht die de uitslag van de schommelasconstructie in een bepaalde richting beperkte. In een aanvullend proces-verbaal is de werking van deze voorziening bij het afrijden van de vluchtheuvel als volgt beschreven:

Doordat (…) een voorziening was aangebracht (…) kon de optredende kracht gedurende korte tijd niet evenredig over beide linkerwielen worden verdeeld waardoor de massa aan de linkerzijde van de aanhangwagen gedurende hele korte tijd hoofdzakelijk dan wel alleen op het linkerachterwiel heeft gerust terwijl het linkervoorwiel op dat moment aanzienlijk of mogelijk zelfs geheel ontlast werd. (…)
Dit alles kan, in samenwerking met de gereden snelheid, de massa van het geleed zijn (scharnierpunt tussen trekker en aanhangwagen) van de voertuigcombinatie tot een aanzienlijke instabiliteit hebben geleid, die ervoor kan hebben gezorgd dat de combinatie onbestuurbaar is geworden en/of de bestuurder die combinatie niet meer onder controle had. Het is aannemelijk dat de combinatie ten gevolge daarvan is gaan scharen waardoor de aanhangwagen is gekanteld.”
Uit voornoemd onderzoek volgt niet dat het rijden met de aanhanger over de vluchtheuvel in combinatie met de gereden snelheid de oorzaak van het verkeersongeval is geweest. De rechtbank acht aannemelijk dat het verkeersongeval voornamelijk veroorzaakt is door de aangebrachte voorziening, waardoor de aanhanger geen corrigerend vermogen meer had toen deze over de vluchtheuvel ging. Als gevolg daarvan is de aanhanger uit balans geraakt en uiteindelijk omgeslagen en op de auto van het slachtoffer beland.
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of het verkeersongeval in dat geval in redelijkheid is toe te rekenen aan de schuld van verdachte. Daartoe acht de rechtbank van belang of verdachte op de hoogte was en had moeten zijn van de voorziening en zo ja, of verdachte wist of had moeten weten wat de invloed daarvan was op het weggebruik.
Gebleken is dat verdachte niet bekend was met deze door de eigenaar van de tractor aangebrachte voorziening die bedoeld was om te voorkomen dat bij het kiepen van een zware lading grond de voorwielen van de aanhanger en daarmee ook de tractor omhoog zouden komen. De eigenaar heeft verklaard dat hij vergeten was om deze voorziening eraf te halen en dat hij niet met verdachte over de voorziening heeft gesproken. Anders dan de officier van justitie en met de verdediging, is de rechtbank van oordeel dat verdachte niet wist en evenmin had moeten weten dat de voorziening op de aanhanger was aangebracht omdat deze aan de binnenzijde van het achterwiel was aangebracht en derhalve niet zichtbaar was. Van verdachte kon - ondanks zijn ruime ervaring als chauffeur in zwaar transport - in redelijkheid niet worden gevergd dat hij de aanhanger op zo’n specifieke voorziening had moeten controleren.
Gelet op het bovenstaande kan de rechtbank dan ook niet anders dan concluderen dat er geen causaal verband is tussen de verweten gedragingen van verdachte en het zeer tragische verkeersongeval waarbij het slachtoffer is overleden. Zij zal verdachte daarom vrijspreken van het primair tenlastegelegde. De rechtbank realiseert zich dat dit een bittere pil voor de nabestaanden is.
Artikel 5 WVW
De rechtbank dient vervolgens te beoordelen of verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan gevaarzetting zoals bedoeld in artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994. Het gevaar als bedoeld in dit artikel heeft betrekking op de veiligheid op de weg. Dit is gelegen in een reële kans op een ongeval. Weliswaar heeft verdachte veel harder gereden dan met zijn trekker destijds was toegestaan, maar deze snelheid op zich zelf is niet gevaarzettend gebleken en heeft derhalve geen reële kans op een ongeval gegeven. Evenmin geldt dat voor het rijden over de vluchtheuvel. De rechtbank is van oordeel dat de aangebrachte voorziening bij het achterwiel gevaarzettend was, maar dat deze voorziening daar zat kan verdachte niet verweten worden. Hij wist dit immers niet en hij had ook niet kunnen of moeten weten van de aanwezigheid van de voorziening, waardoor hij dus ook niet wist of had kunnen weten dat er een reële kans was op het veroorzaken van een ongeval daardoor. Nu het causaal ontbreekt zal de rechtbank verdachte daarom ook vrijspreken van het subsidiair ten laste gelegde.

5.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan het primair tenlastegelegde feit;
-
spreekt verdachte vrijvan het subsidiair tenlastegelegde feit.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.A.S.E. Maandag, voorzitter, mr. T.M. Brouwer en mr. P.A.M. Wijffels, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.C.M. de Haas, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 9 november 2021.
Mr. Maandag is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.