ECLI:NL:RBZWB:2021:565

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
11 februari 2021
Publicatiedatum
12 februari 2021
Zaaknummer
AWB- 19_5170
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling in proceskosten na intrekking beroep inzake WIA-uitkering

In deze zaak heeft verzoeker beroep ingesteld tegen een besluit van het UWV van 30 augustus 2019, dat betrekking had op de toekenning van een Werkhervattingsuitkering Gedeeltelijk Arbeidsgeschikten (WGA-uitkering) op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). De rechtbank heeft in een tussenuitspraak van 15 oktober 2020 geoordeeld dat het bestreden besluit voor vernietiging in aanmerking kwam vanwege een motiveringsgebrek. Het UWV kreeg de kans om dit gebrek te herstellen, wat resulteerde in een gewijzigde beslissing op bezwaar op 18 november 2020, waarbij het bezwaar alsnog gegrond werd verklaard en verzoeker per 1 april 2019 een IVA-uitkering werd toegekend.

Na deze ontwikkeling heeft verzoeker het beroep ingetrokken, maar verzocht om veroordeling van het UWV in de proceskosten. De rechtbank heeft, op basis van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), besloten om de behandeling van het verzoek ter zitting achterwege te laten. De rechtbank overwoog dat, gezien het besluit van 18 november 2020, het UWV aan verzoeker tegemoet was gekomen, wat aanleiding gaf om het UWV te veroordelen in de proceskosten.

De rechtbank heeft de proceskosten vastgesteld op € 1.068,-, gebaseerd op het Besluit proceskosten bestuursrecht, en heeft tevens overwogen dat het UWV op grond van artikel 8:41, zevende lid, van de Awb het griffierecht van € 47,- aan verzoeker dient te vergoeden. De uitspraak is gedaan door mr. V.M. Schotanus op 11 februari 2021 en is openbaar gemaakt via rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 19/5170 WIA
uitspraak van 11 februari 2021 van de enkelvoudige kamer op het verzoek om veroordeling in de proceskosten in de zaak tussen

[naam verzoeker] , te [plaatsnaam] , verzoeker,

gemachtigde: mr. J.P. Schildkamp,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV; kantoor Eindhoven), verweerder.

Procesverloop

Verzoeker heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 30 augustus 2019 (bestreden besluit) van het UWV inzake de toekenning van een Werkhervattingsuitkering Gedeeltelijk Arbeidsgeschikten (WGA-uitkering) op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA).
Bij tussenuitspraak van 15 oktober 2020 heeft de rechtbank overwogen dat het bestreden besluit voor vernietiging in aanmerking komt wegens een motiveringsgebrek. De rechtbank heeft het UWV in de gelegenheid gesteld dit gebrek te herstellen.
Van die gelegenheid heeft het UWV gebruik gemaakt. Bij besluit van 18 november 2020 heeft het UWV een gewijzigde beslissing op bezwaar genomen. Het bezwaar is alsnog gegrond verklaard en aan eiser is per 1 april 2019 een IVA-uitkering toegekend.
Vervolgens heeft verzoeker het beroep ingetrokken, met het verzoek het UWV te veroordelen in de proceskosten. Het UWV heeft op 4 januari 2021 gereageerd.
De rechtbank heeft, met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), een behandeling van het verzoek ter zitting achterwege gelaten.

Overwegingen

1. Op grond van artikel 8:75a, eerste lid, van de Awb kan de rechtbank, indien het beroep wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, het bestuursorgaan veroordelen in de proceskosten.
2. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit het besluit van 18 november 2020 dat het UWV aan verzoeker is tegemoetgekomen. Hierin ziet de rechtbank aanleiding het UWV te veroordelen in de door verzoeker gemaakte proceskosten.
Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.068,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 534,‑ en wegingsfactor 1).
3. De rechtbank overweegt ten overvloede dat het UWV op grond van artikel 8:41, zevende lid, van de Awb het griffierecht van € 47,- aan verzoeker dient te vergoeden, zodat een veroordeling daartoe niet nodig is.

Beslissing

De rechtbank veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 1.068,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.M. Schotanus, rechter, in aanwezigheid van mr. J.M. van Sambeek, griffier, op 11 februari 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid deze uitspraak mede te ondertekenen.
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan verzet worden gedaan bij de rechtbank.