ECLI:NL:RBZWB:2021:565
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Veroordeling in proceskosten na intrekking beroep inzake WIA-uitkering
In deze zaak heeft verzoeker beroep ingesteld tegen een besluit van het UWV van 30 augustus 2019, dat betrekking had op de toekenning van een Werkhervattingsuitkering Gedeeltelijk Arbeidsgeschikten (WGA-uitkering) op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). De rechtbank heeft in een tussenuitspraak van 15 oktober 2020 geoordeeld dat het bestreden besluit voor vernietiging in aanmerking kwam vanwege een motiveringsgebrek. Het UWV kreeg de kans om dit gebrek te herstellen, wat resulteerde in een gewijzigde beslissing op bezwaar op 18 november 2020, waarbij het bezwaar alsnog gegrond werd verklaard en verzoeker per 1 april 2019 een IVA-uitkering werd toegekend.
Na deze ontwikkeling heeft verzoeker het beroep ingetrokken, maar verzocht om veroordeling van het UWV in de proceskosten. De rechtbank heeft, op basis van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), besloten om de behandeling van het verzoek ter zitting achterwege te laten. De rechtbank overwoog dat, gezien het besluit van 18 november 2020, het UWV aan verzoeker tegemoet was gekomen, wat aanleiding gaf om het UWV te veroordelen in de proceskosten.
De rechtbank heeft de proceskosten vastgesteld op € 1.068,-, gebaseerd op het Besluit proceskosten bestuursrecht, en heeft tevens overwogen dat het UWV op grond van artikel 8:41, zevende lid, van de Awb het griffierecht van € 47,- aan verzoeker dient te vergoeden. De uitspraak is gedaan door mr. V.M. Schotanus op 11 februari 2021 en is openbaar gemaakt via rechtspraak.nl.