ECLI:NL:RBZWB:2021:5640

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
1 november 2021
Publicatiedatum
8 november 2021
Zaaknummer
AWB - 20 _ 9743
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen naheffingsaanslag parkeerbelasting en de vraag of sprake is van parkeren

In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 1 november 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een belanghebbende en de heffingsambtenaar van de gemeente Breda over een naheffingsaanslag parkeerbelasting. De heffingsambtenaar had op 10 november 2020 een naheffingsaanslag opgelegd aan de belanghebbende, omdat er geen parkeerbelasting was betaald voor een auto die op 6 november 2020 was stilgezet. De belanghebbende stelde dat hij zijn dochter had opgehaald en dat hij de auto niet had verlaten, maar de heffingsambtenaar betwistte dit en stelde dat er geen bewijs was dat er sprake was van onmiddellijk in- en uitstappen.

Tijdens de zitting op 1 november 2021 was de belanghebbende niet aanwezig, maar de heffingsambtenaar was vertegenwoordigd. De rechtbank overwoog dat uit de beschikbare scangegevens niet bleek dat de belanghebbende zich in de auto bevond ten tijde van de constatering. De rechtbank concludeerde dat het stilzetten van de auto op de parkeerplaats, zonder betaling van parkeerbelasting, voldoende was om de naheffingsaanslag te rechtvaardigen. De rechtbank oordeelde dat de stelling van de belanghebbende niet werd ondersteund door bewijs en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en maakte de uitspraak openbaar. Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch binnen zes weken na de verzenddatum.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Belastingrecht
Locatie: Breda
Zaaknummer BRE 20/9743
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van 1 november 2021 van de enkelvoudige kamer in het geding tussen

[belanghebbende] , wonende te de [woonplaats] ,

belanghebbende,
en

de heffingsambtenaar van de gemeente Breda,

de heffingsambtenaar.

Procesverloop

De heffingsambtenaar heeft bij uitspraak op bezwaar van 24 november 2020 het bezwaar van belanghebbende tegen de aan hem opgelegde naheffingsaanslag parkeerbelasting met aanslagnummer [aanslagnummer] ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft hiertegen beroep ingesteld. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
De zitting heeft plaatsgevonden op 1 november 2021. Daar zijn verschenen en gehoord namens de heffingsambtenaar [heffingsambtenaar] . Belanghebbende is, zonder kennisgeving aan de rechtbank, niet verschenen.

Overwegingen

1. Belanghebbende heeft op 6 november 2020 een auto met kenteken [kenteken] tot stilstand gebracht aan de [straat] te [plaats]. Tijdens een controle omstreeks 13:16 uur is door middel van een scanauto geconstateerd dat voor de auto geen parkeerbelasting is betaald. Daarom is aan belanghebbende op 10 november 2020 een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd. De nageheven belasting bedraagt € 1,50 verhoogd met een bedrag van € 64,50 vanwege gemaakte kosten.
2. In geschil is of de naheffingsaanslag parkeerbelasting terecht is opgelegd. Meer specifiek is in geschil of er sprake is van parkeren.
3. Belanghebbende stelt dat de naheffingsaanslag ten onrechte aan hem is opgelegd, omdat sprake was van het onmiddellijk in- en uitstappen van personen. Hij haalde op de betreffende dag zijn dochter op in [plaats] die erg ziek was met als doel om naar een Corona testlocatie te gaan en haar vervolgens thuis te verzorgen. Hij heeft zijn dochter om 13:16 uur via Whatsapp van zijn aankomst op de hoogte gesteld, waarna zijn dochter er vervolgens direct aankwam en instapte. Belanghebbende stelt de auto niet te hebben verlaten. Verder heeft hij verwezen naar een door hem overgelegde screenshot van het Whatsapp-gesprek met zijn dochter. Daaruit volgt dat hij zijn dochter op 6 november 2020 om 13:16 uur een bericht heeft gestuurd met de tekst “Ben er”. Hierop heeft zijn dochter om eveneens 13:16 uur gereageerd met de woorden “Kom eraan”.
4. De heffingsambtenaar stelt zich op het standpunt dat de naheffingsaanslag terecht is opgelegd. Ter onderbouwing van zijn stelling heeft hij verwezen naar de door hem overgelegde scangegevens. Aangezien op de scanfoto’s niet te zien is dat er een persoon klaar staat om in te stappen, is de heffingsambtenaar van oordeel dat geen sprake is van het onmiddellijk in- en uitstappen van personen. De heffingsambtenaar heeft verder aangevoerd dat op de foto’s niet te zien is dat er iemand in de auto zit.
5. Uit vaste rechtspraak volgt dat onder het begrip ‘onmiddellijk in- en uitstappen’ slechts handelingen kunnen worden verstaan die een daadwerkelijk in- en uitstappen uit de auto vormen. Het gedurende twee à drie minuten op de parkeerplaats stilzetten van de auto kan daaronder niet worden begrepen. Het doen staan van een voertuig in een parkeervak is voldoende om belastingplichtig te zijn. Ook als iemand de auto niet verlaat, maar met draaiende motor staat te wachten.
6. De rechtbank overweegt dat belanghebbendes stelling dat hij de auto niet heeft verlaten niet wordt ondersteund door de in het dossier aanwezige scanfoto’s, nu daarop niet te zien is dat belanghebbende zich ten tijde van de constatering in de auto bevond. Aangezien op de scanfoto’s evenmin is te zien dat er iemand klaar staat om in te stappen, is de rechtbank van oordeel dat niet aannemelijk is geworden dat sprake is van het onmiddellijk in- en uitstappen van personen. Nu daarmee sprake is van parkeren en niet in geschil is dat belanghebbende geen parkeerbelasting heeft betaald, is de rechtbank van oordeel dat de naheffingsaanslag terecht is opgelegd.
7. Gelet op het vorenstaande is het beroep ongegrond. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is ter zitting gedaan door mr. I.M. Josten, rechter, in aanwezigheid van mr. L.M. de Leeuw van Weenen, griffier, op 1 november 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier, De rechter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,
5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.
Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.

Bijlage wettelijk kader

Artikel 225, eerste en tweede lid, van de Gemeentewet
1. In het kader van de parkeerregulering kunnen de volgende belastingen worden geheven:
a. een belasting ter zake van het parkeren van een voertuig op een bij de belastingverordening dan wel krachtens de belastingverordening in de daarin aangewezen gevallen door het college te bepalen plaats, tijdstip en wijze;
b. (…)
2. Voor de toepassing van het eerste lid wordt onder parkeren verstaan het gedurende een aaneengesloten periode doen of laten staan van een voertuig, anders dan gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt tot het onmiddellijk in- en uitstappen van personen dan wel het onmiddellijk laden of lossen van zaken, op de binnen de gemeente gelegen voor het openbaar verkeer openstaande terreinen of weggedeelten, waarop dit doen of laten staan niet ingevolge een wettelijk voorschrift is verboden.
Artikel 1, aanhef en onder a, van de Verordening op de heffing en invordering van parkeerbelastingen 2020
Definities
Voor de toepassing van deze verordening en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
a.
parkeren:het gedurende een aangesloten periode doen of laten staan van een motorvoertuig anders dan gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt tot het onmiddellijk in- of uitstappen van personen dan wel het onmiddellijk laden of lossen van goederen, op binnen de gemeente gelegen voor het openbaar verkeer openstaande terreinen of weggedeelten, waarop dit doen of laten staan niet ingevolge een wettelijk voorschrift is verboden.