ECLI:NL:RBZWB:2021:5588

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
4 november 2021
Publicatiedatum
4 november 2021
Zaaknummer
AWB- 20_10130
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Proceskostenveroordeling in WIA-uitkeringszaak na intrekking beroep

Op 4 november 2021 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke zaak tussen de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) en een verzoekster, vertegenwoordigd door mr. A.M. van Geel. De zaak betreft een loongerelateerde WGA-uitkering die aan een (ex)-werknemer van verzoekster was toegekend met ingang van 13 september 2019. Verweerder had in een eerder besluit van 3 november 2020 het bezwaar van verzoekster ongegrond verklaard, waarop verzoekster beroep instelde. In een later besluit van 9 maart 2021 heeft verweerder het bestreden besluit gewijzigd en besloten de korting op de WIA-uitkering te laten vervallen. Hierop heeft verzoekster haar beroep ingetrokken en verzocht om vergoeding van de proceskosten.

De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak gedaan op het verzoek om proceskostenveroordeling. De rechtbank overweegt dat, wanneer een beroep wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan tegemoet is gekomen aan de indiener, de rechtbank op verzoek van de indiener het bestuursorgaan kan veroordelen in de proceskosten. In dit geval is verweerder tegemoetgekomen aan het beroep van verzoekster, waardoor het verzoek om proceskostenveroordeling als kennelijk gegrond wordt toegewezen.

De rechtbank heeft de proceskosten vastgesteld op € 748,- voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, en heeft verweerder tevens verplicht het door verzoekster betaalde griffierecht van € 354,- te vergoeden. De uitspraak is gedaan door mr. L.P. Hertsig, rechter, en openbaar gemaakt op 9 november 2021.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/10130

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 november 2021 in de zaak tussen

[naam verzoekster]., te [plaatsnaam], verzoekster
(gemachtigde: mr. A.M. van Geel),
en

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,

(UWV; kantoor Eindhoven); verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 20 februari 2020 (primair besluit) heeft verweerder aan de
(ex)-werknemer van verzoekster met ingang van 13 september 2019 een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend.
In het besluit van 3 november 2020 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van verzoekster ongegrond verklaard.
Verzoekster heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
In het besluit van 9 maart 2021 heeft verweerder het bestreden besluit gewijzigd en besloten om de korting op de WIA-uitkering vanaf 13 september 2019 te laten vervallen.
Naar aanleiding hiervan heeft verzoekster het beroep ingetrokken met daarbij het verzoek verweerder te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten ad € 10.865,- aan honorarium en € 354,- aan griffierecht.
Bij verweerschrift van 10 maart 2021 heeft verweerder aangegeven akkoord te gaat met een proceskostenveroordeling conform het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb).

Overwegingen

De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak op het verzoek om proceskostenveroordeling.
De veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb en nader uitgewerkt in het Bpb. Als een beroep wordt ingetrokken, omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoet gekomen, kan de rechtbank op verzoek van de indiener dat bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak veroordelen in de proceskosten. Dit is geregeld in artikel 8:75a van de Awb.
Gelet op de gedingstukken en het hiervoor weergegeven procesverloop is verweerder tegemoet gekomen aan het beroep van verzoekster.
Het verzoek wordt als kennelijk gegrond toegewezen. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door verzoekster gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Bpb voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 748,-
(1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 748,- met wegingsfactor 1). Naar het oordeel van de rechtbank is er in dit geval geen sprake van bijzondere omstandigheden die maken dat van het forfaitaire bedrag dient te worden afgeweken. De werkzaamheden behoren tot de reguliere werkzaamheden van een professioneel gemachtigde.
De rechtbank wijst erop dat verweerder op grond van artikel 8:41, zevende lid, van de Awb verplicht is het door verzoekster betaalde griffierecht van € 354,- te vergoeden. Verzoekster zal zich hiervoor dan ook tot verweerder moeten wenden.

Beslissing

De rechtbank veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoekster tot een bedrag van € 748,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.P Hertsig, rechter, in aanwezigheid van
C.J.M. Hendrickx, griffier, op 9 november 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.