ECLI:NL:RBZWB:2021:5563

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
5 november 2021
Publicatiedatum
4 november 2021
Zaaknummer
02-117343-21
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor ontuchtige handelingen met minderjarige

Op 5 november 2021 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan ontuchtige handelingen met zijn minderjarige nichtje. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 1 juni 2011 tot en met 28 juni 2015 en van 29 juni 2015 tot en met 31 oktober 2018 ontuchtige handelingen heeft gepleegd, waaronder seksueel binnendringen. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 36 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren en een contactverbod met het slachtoffer. De rechtbank heeft de verklaringen van het slachtoffer als betrouwbaar beoordeeld, ondanks dat er enkele discrepanties waren in de verklaringen van de verdachte en het slachtoffer. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de psychische gevolgen voor het slachtoffer, die nog dagelijks last heeft van de gebeurtenissen. De vordering van de benadeelde partij is gedeeltelijk toegewezen, met een schadevergoeding van € 17.536,80, bestaande uit materiële en immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente. De rechtbank heeft de verdachte ook verplicht om de schadevergoedingsmaatregel te betalen, met de mogelijkheid van gijzeling bij niet-betaling.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/117343-21
vonnis van de meervoudige kamer van 5 november 2021
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1964 te [geboorteplaats]
wonende te [adres]
raadsman mr. R.A.H. van Huijgevoort, advocaat te Tilburg.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 22 oktober 2021, waarbij de officier van justitie, mr. M.P. de Graaf, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt. Ter zitting heeft mr. Kamsteeg namens benadeelde partij [slachtoffer] de vordering toegelicht.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte
1. in de periode van 1 juni 2011 tot en met 28 juni 2015 met [slachtoffer] , die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam;
2. in de periode van 29 juni 2015 tot en met 31 oktober 2018 met [slachtoffer] , die toen de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 1 primair en 2 primair tenlastegelegde feiten heeft begaan. De periode van feit 1 dient aan te vangen vanaf 1 juni 2012. De officier van justitie twijfelt niet aan het verhaal van aangeefster en acht alle tenlastegelegde handelingen wettig en overtuigend bewezen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank tot een bewezenverklaring kan komen van de onder 1 primair en 2 primair tenlastegelegde feiten. De aanvangsperiode van feit 1 moet het jaar 2013 zijn, nu verdachte heeft verklaard dat aangeefster 10 jaar oud was toen de ontuchtige handelingen begonnen. Voor de gedragingen dat verdachte zijn vinger(s) in haar vagina heeft gebracht en zijn tong in haar mond heeft geduwd dient vrijspraak te volgen, omdat verdachte deze gedragingen heeft ontkend en de aangifte niet wordt ondersteund door een bewijsmiddel afkomstig uit een andere bron. Met betrekking tot de overige gedragingen refereert de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Vaststaande feitenDe rechtbank stelt vast dat uit de aangifte van [slachtoffer] en de verklaring van verdachte blijkt dat niet in geschil is dat verdachte ontuchtige handelingen heeft gepleegd bij [slachtoffer] . Verdachte heeft de borsten en vagina van [slachtoffer] betast en heeft haar op haar mond gekust. Ook heeft verdachte tussen de schaamlippen van [slachtoffer] gestreeld. Op deze punten komen de verklaringen van aangeefster en verdachte overeen.
Verschil in de verklaringen van [slachtoffer] en verdachte
De verklaringen van verdachte en [slachtoffer] over de vraag of er sprake is geweest van seksueel binnendringen doordat verdachte zijn vingers in de vagina van [slachtoffer] heeft gebracht en zijn tong in haar mond heeft geduwd en of verdachte zijn penis heeft laten betasten door [slachtoffer] komen niet overeen. Verdachte heeft deze gedragingen ontkend. Ook komen de verklaringen over het startmoment van de ontuchtige handelingen niet overeen. Volgens [slachtoffer] is het begonnen vanaf dat zij 8 jaar oud was, terwijl verdachte heeft verklaard dat [slachtoffer] 9 of 10 jaar was. De verdediging heeft betoogd dat moet worden uitgegaan van het moment dat [slachtoffer] 10 jaar oud was.
De rechtbank merkt op dat zedenzaken zich doorgaans kenmerken door de omstandigheid dat slechts twee personen aanwezig zijn bij de veronderstelde seksuele handelingen: het slachtoffer en de dader.
Volgens het tweede lid van artikel 342 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) – dat de tenlastelegging in haar geheel betreft en niet een onderdeel daarvan – kan het bewijs dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan, door de rechter niet uitsluitend worden aangenomen op de verklaring van één getuige. Deze bepaling strekt ter waarborging van de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing, in die zin dat zij de rechter verbiedt tot een bewezenverklaring te komen ingeval de door één getuige gereleveerde feiten en omstandigheden op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal. De vraag of aan het bewijsminimum van art. 342, tweede lid, Sv is voldaan, laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar vergt een beoordeling van het concrete geval.
Bij zedenzaken komt het veelal aan op de vraag in hoeverre de door één persoon verklaarde gang van zaken steun vindt in andere bewijsmiddelen. Het steunbewijs hoeft echter geen betrekking te hebben op de tenlastegelegde gedragingen. Niet vereist is dus dat het tenlastegelegde ‘seksueel binnendringen’ steun vindt in andere bewijsmiddelen. Het is voldoende wanneer de verklaring van de aangeefster op bepaalde punten bevestiging vindt in andere bewijsmiddelen, afkomstig van een andere bron dan degene die de belastende verklaring heeft afgelegd.
De rechtbank dient daarom te onderzoeken of de verklaring van aangeefster bevestiging vindt in andere bewijsmiddelen en of zij deze verklaring op de door verdachte ontkende onderdelen betrouwbaar acht.
Steunbewijs en de betrouwbaarheid van de verklaringen van [slachtoffer]
heeft consistent en gedetailleerd verklaard. Haar verklaring, als geheel bezien, vindt op voor de tenlastelegging relevante onderdelen voldoende steun in de verklaring van verdachte. Verdachte heeft een groot deel van de tenlastegelegde seksuele handelingen bekend. De rechtbank constateert dat [slachtoffer] en verdachte ook op detailniveau eensluidend verklaren. Over de locatie waar de handelingen plaatsvonden verklaren zij beide dat dit gebeurde bij verdachte thuis. Als [slachtoffer] bij haar tante en oom ging logeren en ‘s ochtends naar beneden ging, nam zij plaats op de bank naast verdachte. Vaak gingen zij dan een film kijken en zaten zij onder een dekentje. Zowel [slachtoffer] als verdachte verklaren dat het misbruik op dat moment plaatsvond. Daarnaast vond het misbruik plaats op de donderdagen dat [slachtoffer] na school naar verdachte toe ging. De rechtbank is van oordeel dat de verklaring van [slachtoffer] authentiek en betrouwbaar overkomt.
De rechtbank hecht ook waarde aan de manier waarop en het moment waarop [slachtoffer] voor het eerst over de ontuchtige handelingen door verdachte heeft gesproken. Pas toen een vriendin van [slachtoffer] zag dat er iets met [slachtoffer] aan de hand was, heeft [slachtoffer] in oktober 2018 vertelt dat zij was misbruikt door verdachte. In april 2019 vindt er een informatief gesprek zeden plaats waaruit blijkt dat [slachtoffer] moeilijk over de gebeurtenissen kan praten. Uiteindelijk is [slachtoffer] pas in juli 2020 klaar om aangifte te doen. Uit de verklaringen blijkt dat [slachtoffer] zich enorm schaamde, kampte met zelfmoordgedachten en deed aan automutilatie. De omstandigheid dat [slachtoffer] op deze wijze en met veel moeite heeft verklaard, draagt naar het oordeel van de rechtbank aan de betrouwbaarheid van haar verklaringen in deze zaak bij. De rechtbank ziet geen aanwijzingen dat [slachtoffer] meer of anders heeft verklaard dan hetgeen haar daadwerkelijk is overkomen. De rechtbank ziet geen aanwijzingen voor de veronderstelling, laat staan het oordeel, dat zij haar verklaring kan hebben aangedikt.
Nu de verklaring van [slachtoffer] zo op essentiële punten wordt ondersteund door de verklaring van verdachte en betrouwbaar wordt geacht, zal de rechtbank voor zowel de tenlastegelegde gedragingen als de pleegperiode volledig uitgaan van haar verklaring.
Noch [slachtoffer] , noch verdachte verklaren over de ten laste gelegde gedraging dat verdachte met zijn vinger(s) ronddraaiende bewegingen tegen de vagina van [slachtoffer] heeft aan gemaakt of met zijn vinger(s) tegen haar vagina heeft geduwd. De rechtbank zal verdachte van deze gedraging onder feit 1 en 2 vrijspreken.
Conclusie
Op grond van het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het plegen van ontucht met [slachtoffer] , mede bestaande uit het seksueel binnendringen, zoals onder feit 1 primair en feit 2 primair is tenlastegelegd.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1
op meer tijdstippen in de periode van 1 juni 2011 tot en met 28 juni 2015 te Tilburg, in elk geval in Nederland met [slachtoffer] , geboren op [geboortedag slachtoffer] 2003, die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam, immers heeft verdachte in voornoemde periode meermalen, in elk geval eenmaal,
- de borsten en vagina gestreeld en/of betast en
- zijn vinger(s) in haar vagina gebracht/geduwd en
- zijn tong in haar mond geduwd, en
- een zoen op de mond gegeven;
2
op meer tijdstippen in de periode van 29 juni 2015 tot en met 31 oktober 2018 te Tilburg, in elk geval in Nederland met [slachtoffer] , die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , hebbende verdachte, meermalen, in elk geval eenmaal,
- de borsten en vagina, gestreeld en/of betast en
- zijn vinger(s) in haar vagina gebracht/geduwd en
- zijn tong in haar mond geduwd, en
- een zoen op de mond gegeven, en
- zijn penis laten betasten en/of aanraken door die [slachtoffer] .
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 42 maanden waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren, met als bijzondere voorwaarde een contactverbod met [slachtoffer] .
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging stelt zich op het standpunt dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf niet passend is gelet op de strafmatigende omstandigheden dat verdachte direct zelf hulp heeft gezocht bij de GGZ, first offender is en kampt met een licht verstandelijke beperking waardoor hij minder zicht heeft gehad op de gevolgen van zijn handelen. Onder verwijzing naar jurisprudentie is de verdediging van mening dat kan worden volstaan met een taakstraf van 240 uur en een forse voorwaardelijke gevangenisstraf met een proeftijd van 3 jaren, met als bijzondere voorwaarde een contactverbod met [slachtoffer] .
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De aard en ernst van de feiten
Verdachte heeft zich gedurende een periode van zeven jaar veelvuldig schuldig gemaakt aan het plegen van ontuchtige handelingen met zijn minderjarige nichtje [slachtoffer] die mede bestonden uit het seksueel binnendringen. Dit misbruik is begonnen toen [slachtoffer] nog maar 8 jaar oud was. Verdachte heeft met deze handelingen op zeer grove wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke en geestelijke integriteit van [slachtoffer] . Daarmee heeft verdachte ook de normale seksuele en lichamelijke ontwikkeling van [slachtoffer] , iets waar iedereen recht op heeft, doorkruist. Het is een feit van algemene bekendheid dat kinderen die in hun jeugd seksueel zijn misbruikt hiervan ook op latere leeftijd nog de (psychische) gevolgen (kunnen) ondervinden. Het is dan ook van groot belang dat kinderen worden beschermd tegen de seksuele toenadering door volwassenen. Verdachte heeft misbruik gemaakt van het overwicht dat hij als volwassene op [slachtoffer] had en heeft ervoor gekozen zijn eigen seksuele behoeftes te laten prevaleren boven de belangen van [slachtoffer] .
Uit de ter terechtzitting door [slachtoffer] voorgedragen slachtofferverklaring blijkt dat zij tot op heden nog dagelijks de psychische gevolgen ondervindt van het handelen van verdachte. Zij kampt nog steeds met angststoornissen en ervaart flashbacks van de gebeurtenissen. Tevens is gebleken dat [slachtoffer] deed aan automutilatie en zelfmoordgedachten had en daartoe zelfs een aantal pogingen heeft ondernomen. Daarnaast heeft ook de verhuizing en verandering van school veel invloed gehad. [slachtoffer] is daardoor een schoolniveau omlaag gegaan. Ook heeft [slachtoffer] het contact met haar opa, oma en tante verloren omdat verdachte het heeft doen voorkomen dat het minder erg was dan [slachtoffer] het heeft ervaren. [slachtoffer] heeft twee keer EMDR-therapie gevolgd, omdat zij de eerste keer nog niet in staat was de gebeurtenissen te verwerken. Bovendien heeft het handelen van verdachte ook grote impact gehad op de ouders van [slachtoffer] . De rechtbank neemt het verdachte bijzonder kwalijk dat hij het vertrouwen heeft geschaad dat de ouders van [slachtoffer] in hem als oom mochten hebben.
De rechtbank heeft niet de indruk gekregen dat verdachte zich bewust is van de volle omvang van de gevolgen voor [slachtoffer] en haar ouders.
De persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte
De rechtbank houdt rekening met het strafblad van verdachte. Daaruit blijkt dat hij niet eerder is veroordeeld voor een soortgelijk feit. Daarnaast heeft de rechtbank acht geslagen op het reclasseringsadvies van 8 oktober 2021 dat over verdachte is opgesteld. Uit dat advies blijkt dat verdachte uit eigen beweging een behandeling gericht op zeden heeft ondergaan bij de geestelijke gezondheidszorg en deze positief heeft afgerond. Het recidiverisico wordt laag ingeschat. De reclassering adviseert een straf zonder bijzondere voorwaarden, omdat zij geen reden zien voor een hulp- of begeleidingstraject.
Straf
Gelet op de aard en ernst, de duur, de frequentie en de gevolgen van de feiten is de rechtbank van oordeel dat enkel kan worden volstaan met oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van forse duur. Een taakstraf zou in het geheel geen recht doen aan de ernst van het bewezenverklaarde. Wel komt de rechtbank tot een lagere straf dan door de officier van justitie is gevorderd. Bij de bepaling van de hoogte van de straf heeft de rechtbank in het voordeel van verdachte rekening gehouden met het feit dat hij uit eigen beweging een behandeling heeft gevolgd bij de GGZ. Ook heeft de rechtbank gekeken naar straffen die in vergelijkbare zaken worden opgelegd en daarbij aansluiting gezocht.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden passend en geboden is. De rechtbank ziet aanleiding om een deel van die straf, te weten zes maanden, voorwaardelijk op te leggen. Met deze voorwaardelijke straf wordt beoogd verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen. De rechtbank zal daarnaast aan de voorwaardelijke straf een contactverbod met [slachtoffer] als bijzondere voorwaarden verbinden. Mede gelet op de aard en ernst van de feiten acht de rechtbank een proeftijd van drie jaar passend.

7.De benadeelde partij

De benadeelde partij [slachtoffer] vordert ten aanzien van de feiten een schadevergoeding van € 19.849,80, bestaande uit een bedrag van € 536,80 aan materiële schade en € 19.313,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte de feiten heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld naar de benadeelde partij toe en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
Materiële schade
Anders dan de verdediging is de rechtbank van oordeel dat ook de reiskosten voldoende zijn onderbouwd. De medische kosten en kosten zonder nut zijn door de verdediging niet betwist. De door de benadeelde gevorderde materiële schade van € 536,80 acht de rechtbank volledig toewijsbaar. Deze schade staat ook in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feiten.
Immateriële schade
De totaal gevorderde immateriële schadevergoeding bestaat uit € 2.000,- voor de ouders van [slachtoffer] en € 17.313,- voor [slachtoffer] zelf. De verdediging heeft de € 2.000,- aan immateriële schade voor de ouders van [slachtoffer] niet betwist. De rechtbank zal deze post toewijzen. Door de verdediging is wel verweer gevoerd tegen de hoogte van de voor [slachtoffer] gevorderde immateriële schade.
[slachtoffer] is meermalen en langdurig blootgesteld aan ontuchtige handelingen door verdachte, haar oom. De rechtbank is van oordeel dat hiermee op zeer grove wijze inbreuk is gemaakt op de lichamelijke en geestelijke integriteit van [slachtoffer] . Namens [slachtoffer] is gesteld dat zij daarvan nadelige (psychische) gevolgen heeft ondervonden. Uit de stukken blijkt dat [slachtoffer] zelfmoordgedachten had en dat er sprake was van automutilatie. Ook heeft zij tweemaal EMDR-therapie gevolgd. Bovendien is uit de ter terechtzitting voorgedragen slachtofferverklaring gebleken dat [slachtoffer] tot op heden nog dagelijks de psychische gevolgen van het handelen van verdachte ondervindt.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de benadeelde voldoende onderbouwd dat zij ernstige nadelige geestelijke gevolgen heeft ondervonden van het bewezenverklaarde handelen van verdachte. Gelet op de aard en de ernst van de normschending en de aard en de ernst van de gevolgen daarvan voor de benadeelde is sprake van een aantasting in de persoon op andere wijze dan door lichamelijk letsel of aantasting in zijn eer of goede naam. Dit betekent dat de immateriële schade voor vergoeding in aanmerking komt. Gelet op alle omstandigheden – in het bijzonder de duur en frequentie van het misbruik, de jeugdige leeftijd van het slachtoffer en het feit dat het misbruik werd gepleegd door haar oom – en de bedragen die in vergelijkbare gevallen zijn toegekend, acht de rechtbank vergoeding van een bedrag van € 15.000,00 billijk.
Voor het overige deel van de gevorderde immateriële schadevergoeding is de rechtbank van oordeel dat feiten en omstandigheden die tot toewijzing van het gevorderde bedrag zouden kunnen leiden op dit moment niet voldoende vast staan. Mede gelet op de gemotiveerde betwisting daarvan door de verdediging is verdere behandeling van dat deel van de vordering aangewezen. Die verdere behandeling levert naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting van het strafgeding op, zodat de benadeelde partij voor dat deel niet-ontvankelijk in haar vordering zal worden verklaard. Dat deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Wettelijke rente en schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal de wettelijke rente toewijzen over het totale toegewezen bedrag, te weten
€ 17.536,80, bestaande uit € 536,80 aan materiële schade en € 17.000,- aan immateriële schade (€ 15.000 in verband met schade geleden door [slachtoffer] en telkens € 1.000 in verband met schade geleden door de ouders van [slachtoffer] ). Aangezien de rechtbank niet kan vaststellen op welk moment in de pleegperiode de schade precies is ontstaan, zal de wettelijke rente worden toegewezen vanaf 31 oktober 2018, de laatste dag van de bewezenverklaarde periode.
Daarnaast zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 57, 244, 245 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
t.a.v. feit 1 primair:met iemand beneden de leeftijd van twaalf jaren handelingen
plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam,
meermalen gepleegd;
t.a.v. feit 2 primair:met iemand die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van
zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die bestaan uit of
mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, meermalen gepleegd;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 36 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als
bijzondere voorwaarde:
* dat verdachte gedurende de proeftijd op geen enkele wijze - direct of indirect - contact zal opnemen, zoeken of hebben met [slachtoffer] , geboren op [geboortedag slachtoffer] 2003, zo lang het Openbaar Ministerie dit noodzakelijk acht. De politie ziet toe op handhaving van dit contactverbod;
Benadeelde partij
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] van
€ 17.536,80, waarvan € 536,80 aan materiële schade en € 17.000,- aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 31 oktober 2018 tot aan de dag der voldoening;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer] , € 17.536,80 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 31 oktober 2018 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 122 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. A. Hello, voorzitter, mr. R.P. Broeders en mr. M.A.H. Kempen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A. van Krevel, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 5 november 2021.
Mrs. Broeders en Kempen zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.