6.3Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan langdurige belaging van een van zijn voormalige zorgmedewerkers. Hij heeft op een groot aantal verschillende wijzen geprobeerd in contact te komen met aangeefster en heeft haar bij diverse personen en instanties in een kwaad daglicht proberen te stellen. Verdachte schuwde hierbij niet om personen in de directe omgeving van aangeefster zowel telefonisch als fysiek te benaderen.
Belaging is een zeer ernstig en vervelend feit. Het gaat om een misdrijf gericht tegen de persoonlijke vrijheid van het slachtoffer. Verdachte heeft bij het plegen van het feit op geen enkele wijze rekening gehouden met de gevoelens van het slachtoffer en haar familie. Uit de indringende slachtofferverklaring is gebleken hoeveel last zij ondervonden hebben en nog steeds ondervinden van hetgeen verdachte heeft gedaan.
Bij het bepalen van de hoogte van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met het strafmaximum dat is gesteld op belaging. Ook heeft zij acht geslagen op het strafblad van verdachte. Voorts heeft de rechtbank in strafverzwarende zin meegewogen dat het slachtoffer een voormalig hulpverleenster van verdachte betreft. De aard en ernst van de feiten rechtvaardigen naar het oordeel van de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
TBS-maatregel
De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of, naast de oplegging van een gevangenisstraf, ook de noodzaak bestaat tot het opleggen van TBS met dwangverpleging, zoals geëist door de officier van justitie.
TBS met dwangverpleging kan worden opgelegd indien bij de verdachte ten tijde van het begaan van het feit een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond. Daarnaast dient het door de verdachte begane feit, voor zover hier van belang, een misdrijf te zijn zoals omschreven in artikel 37a lid 1 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) en dient de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen het opleggen van de maatregel te eisen.
De rechtbank stelt vast dat verdachte op geen enkele manier heeft meegewerkt aan gedragskundig onderzoek. In artikel 37a lid 3 Sr is bepaald dat voor oplegging van TBS is vereist dat de rechter beschikt over een advies van ten minste twee gedragsdeskundigen van verschillende disciplines, onder wie een psychiater, die de verdachte hebben onderzocht. Door de weigerende houding van verdachte hebben deskundigen bij zowel het dubbel persoonlijkheidsonderzoek (hierna: dubbel PO) als het onderzoek in het Pieter Baan Centrum (hierna: PBC) geen compleet beeld kunnen krijgen van de psychische gesteldheid van verdachte. Hierdoor hebben de deskundigen zich onthouden van een advies omtrent de toerekeningsvatbaarheid en het recidiverisico. Een advies om TBS met dwangverpleging op te leggen ontbreekt dan ook.
De rechtbank merkt verdachte echter aan als weigerende observandus zoals bedoeld in artikel 37a lid 4 Sr. Hierdoor blijft het bepaalde in artikel 37a lid 3 Sr buiten toepassing en kan TBS met dwangverpleging ook zonder een advies van de deskundigen worden opgelegd. Wel is in dat geval vereist dat de rechtbank zelf een ziekelijke stoornis of gebrekkige geestelijke ontwikkeling vaststelt. De rechtbank kan dit doen op basis van historische informatie omtrent de persoon van de verdachte. De rechtbank overweegt in dat kader als volgt.
Verdachte is in de periode van 2 juni tot 14 juli 2021 geobserveerd in het PBC. Door het PBC is gerapporteerd dat verdachte niet heeft meegewerkt en dat het daardoor niet mogelijk is eventuele psychopathologie vast te stellen, noch het recidiverisico. Wel kan er volgens de psycholoog worden gesteld dat er mogelijk sprake is van een complex diagnostisch beeld, waarbij mogelijk sprake is van persoonlijkheidspathologie dan wel psychotische problematiek of een combinatie van beide. Er zijn aanwijzingen van antisociale en narcistische persoonlijkheidstrekken en hetgeen verdachte over aangeefster zegt zou kunnen wijzen in de richting van grootheids-, achtervolgings- en betrekkingswanen. Een schizofrene stoornis is niet uit te sluiten, maar ook niet vast te stellen. Hetzelfde geldt voor een waanstoornis of een psychotische stoornis door middelengebruik.
De psychiater sluit zich hierbij aan. Ook de psychiater is van oordeel dat er aanwijzingen zijn voor antisociale en narcistische persoonlijkheidstrekken.
De rechtbank heeft ook acht geslagen op het Pro Justitie rapport van psycholoog ’t Hoen van 13 juni 2016. Dit rapport is ter zitting door de officier van justitie overgelegd. Uit dit rapport volgt dat er bij verdachte op basis van zijn justitiële voorgeschiedenis in combinatie met zijn sterke neiging tot het rechtvaardigen en bagatelliseren van zijn probleemgedrag en zijn neiging tot het externaliseren van zijn aandeel hiervan, sterke aanwijzingen zijn voor een cluster-B-pathologie, met name met antisociale en narcistische trekken. Voorts blijkt dat de verdachte in het contact met hulpverleners een passief-agressieve houding aanneemt en dat hij in dat contact alle maatschappelijke normen en waarden uit het hoog kan verliezen, resulterend in grensoverschrijdend en manipulatief gedrag.
Uit de rapporten volgt kortgezegd dat, hoewel de deskundigen het niet met zoveel woorden zeggen, er sterke aanwijzingen zijn voor het bestaan van complexe problematiek bij verdachte in de vorm van een cluster B-stoornis. De rechtbank heeft ter zitting eenzelfde beeld van verdachte gekregen als uit de rapportages naar voren komt. Verdachte externaliseert en is ervan overtuigd dat er verschillende complotten tegen hem gaande zijn. Verdachte lijkt waanideeën te hebben, waar aangeefster kennelijk een belangrijk onderdeel van uit maakt. De rechtbank ziet in de rapporten en hetgeen zij zelf heeft waargenomen met betrekking tot de persoon van verdachte voldoende grond om tot de vaststelling te komen dat er bij verdachte sprake is van een ziekelijke stoornis in de zin van artikel 37a Sr.
Herhalingsgevaar en algemene veiligheid van personen
De rechtbank vindt het zorgwekkend dat verdachte het door hem gepleegde feit volstrekt ontkent, terwijl hij tegelijkertijd onophoudelijk doorgaat met het lastigvallen van hulpverlenende instanties. Vanuit de PI Dordrecht heeft verdachte begin 2021 onder de naam van een kennis van hem een verklaring over aangeefster opgesteld, waarin hij het volgende schrijft: “Hierbij verklaar ik [naam 4] het volgende. Ben door [naam 1] benaderd in 2019 en door andere personen oa politie of medewerker van veiligheidshuis of instanties verzocht om medewerking te verlenen of in opdracht daarvan te handelen of als burgerinfiltrant.” Voorts is gebleken dat verdachte tijdens zijn observatie in het PBC is doorgegaan met het lastigvallen van verschillende hulpverleningsinstanties. Ook blijkt uit het strafblad van verdachte dat hij recent is veroordeeld wegens het meermalen uiten van ernstige bedreigingen tegen een ambtenaar gedurende een periode van acht maanden. Verdachte is begin 2019 aangehouden met een doorgeladen vuurwapen. Hij is op 23 oktober 2020 veroordeeld voor dit illegaal vuurwapen bezit, waarvan hij in hoger beroep is gegaan. Hoewel dit feit dus nog niet onherroepelijk is, weegt de rechtbank het wel mee als indicatie voor het gevaar dat van verdachte uit gaat. Hierbij komt dat op de telefoon van verdachte zowel foto’s van aangeefster zelf als een foto van haar adresgegevens zijn aangetroffen. Verdachte schuwt ook niet om achter privé-gegevens aan te gaan en aan de hand hiervan personen fysiek op te zoeken. De recherchepsycholoog, [naam 5] , heeft naar aanleiding van het voorgeleidingsconsult dat zij met verdachte heeft gehad aangegeven dat in de loop van 2019 het wantrouwen van verdachte tegen allerlei personen en instanties toe lijkt te nemen en zijn ideeën een meer bizar karakter lijken te krijgen. Ook de rechtbank heeft dit kunnen constateren in sommige e-mails van verdachte, waarin hij aangeefster beticht van voodoopraktijken, geesten oproepen en plastische chirurgie om hem in verschillende gedaanten te stalken. Bovendien heeft de reclassering in een anoniem rapport - hetgeen overigens zeer uitzonderlijk is - de kans op recidive, letselschade en onttrekking als hoog ingeschat. De rechtbank is op basis van deze omstandigheden van oordeel dat er zonder adequate behandeling een reële kans op herhaling en escalatie aanwezig is, waarbij gevaar voor anderen bestaat. De rechtbank acht, gelet op de ernst van de problematiek en het gevaar dat verdachte voor anderen oplevert, TBS met dwangverpleging noodzakelijk en proportioneel.
Vorenstaande maakt dat naar het oordeel van de rechtbank voldaan wordt aan de eisen die de wet aan het opleggen van TBS met dwangverpleging stelt, te weten:
- bij verdachte bestond ten tijde van het plegen van het feit een ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens;
- het gepleegde misdrijf is specifiek genoemd in artikel 37a lid 1Sr;
- de veiligheid van anderen eist die maatregel.
Alternatieven
De rechtbank acht oplegging van de maatregel de enige mogelijkheid om het herhalingsgevaar te verminderen dan wel tegen te gaan. Een minder verstrekkende mogelijkheid dan het opleggen van de TBS met dwangverpleging ziet de rechtbank niet. Ter zitting is gebleken dat verdachte geen enkel inzicht heeft in zijn problematiek en de schuld van al zijn problemen bij (voornamelijk) hulpverlenende instanties en personen legt. Ook heeft verdachte op geen enkele wijze meegewerkt aan enig onderzoek naar zijn persoon en heeft hij blijk gegeven niet open te staan voor hulp. Voorts heeft de reclassering te kennen gegeven geen enkele andere mogelijkheid te zien dan het opleggen van TBS met verpleging van overheidswege. Doordat verdachte geen inzicht heeft in zijn eigen problematiek en iedere vorm van hulp weigert kan niet worden volstaan met een minder ingrijpend middel.
Duur
Ingevolge artikel 38e Sr gaat de maatregel met bevel tot verpleging van overheidswege een periode van vier jaar niet te boven, tenzij de maatregel is opgelegd ter zake van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Daarvan is in dit geval geen sprake, zodat de TBS met verpleging van overheidswege is gemaximeerd tot een periode van vier jaar.
Daarnaast acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van één jaar, met aftrek van het voorarrest, noodzakelijk. Bij de bepaling van de duur van die straf heeft de rechtbank – naast de hiervoor geschetste problematiek – met name acht geslagen op de impact die het gepleegde feit op het slachtoffer heeft gehad en nog heeft.