ECLI:NL:RBZWB:2021:5562

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
4 november 2021
Publicatiedatum
4 november 2021
Zaaknummer
02-190334-20 en 20-002089-18 (tul)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Langdurige stalking van zorgmedewerker met TBS en dwangverpleging

Op 4 november 2021 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan langdurige belaging van een zorgmedewerker. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 21 oktober 2021, waarbij de officier van justitie, mr. M. Nieuwenhuis, en de verdediging hun standpunten naar voren brachten. De verdachte, bijgestaan door raadsman mr. T. van Assendelft de Coningh, ontkende de tenlastegelegde feiten, maar de rechtbank oordeelde dat er voldoende bewijs was voor de beschuldigingen. De verdachte had stelselmatig contact gezocht met de aangeefster en haar omgeving, wat leidde tot een ernstige inbreuk op haar persoonlijke levenssfeer. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan belaging, wat wettig en overtuigend bewezen werd geacht.

De rechtbank overwoog dat de verdachte, ondanks zijn ontkenning, niet had meegewerkt aan gedragskundig onderzoek, wat leidde tot de conclusie dat er mogelijk sprake was van een ziekelijke stoornis. De rechtbank achtte het noodzakelijk om TBS met dwangverpleging op te leggen, gezien het gevaar voor herhaling en de impact van de gedragingen van de verdachte op het slachtoffer. De rechtbank legde een gevangenisstraf van één jaar op, met aftrek van het voorarrest, en bepaalde dat de verdachte ter beschikking zou worden gesteld met verpleging van overheidswege. De vordering van de officier van justitie tot tenuitvoerlegging van een eerdere voorwaardelijke gevangenisstraf werd niet-ontvankelijk verklaard, omdat deze onvoldoende onderbouwd was. Het vonnis werd uitgesproken door een meervoudige kamer van de rechtbank, met de voorzitter en twee andere rechters.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/190334-20 + 20/002089-18 (TUL)
vonnis van de meervoudige kamer van 4 november 2021
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1986
wonende te [adres]
raadsman mr. T. van Assendelft de Coningh, advocaat te Amsterdam

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 21 oktober 2021, waarbij de officier van justitie, mr. M. Nieuwenhuis, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
Ter zitting is ook de vordering tot tenuitvoerlegging behandeld met bovenvermeld parketnummer.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan belaging.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het feit heeft gepleegd. Het kan niet anders dan dat verdachte degene is geweest die alle berichten en e-mails heeft verstuurd. De naar aangeefster verstuurde berichten bevatten informatie die bij verdachte bekend is. Verdachte heeft door zijn gedragingen inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van aangeefster, mede door haar via haar (oud) werkgever, een vriendin en een collega indirect te benaderen. De inbreuk was stelselmatig en verdachte heeft met zijn handelingen vrees veroorzaakt bij aangeefster.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit. Verdachte ontkent het tenlastegelegde en de tenlastegelegde handelingen zijn op geen enkele manier te koppelen aan verdachte. Zelfs als dit wel het geval zou zijn dan is er geen sprake van belaging, aangezien uit het dossier niet blijkt dat het merendeel van de berichten aangeefster heeft bereikt. Er wordt met de paar berichten die haar wel bereikt hebben niet voldaan aan het criterium dat de aard, duur en frequentie voldoende zijn om te kunnen spreken van een stelselmatige en opzettelijke inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van aangeefster.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
De rechtbank heeft geen enkele twijfel dat het verdachte is geweest die de bewezenverklaarde handelingen heeft verricht. Zowel hijzelf als zijn stem zijn herkend door getuigen en hij heeft bij die gelegenheden in enkele gevallen zijn eigen naam gebruikt. Daarbij bevatten de geuite teksten, berichten en e-mails vaak informatie die alleen verdachte kan weten, zoals de informatie dat hij getuige [getuige] een keer in de stad ontmoet had en informatie over zijn persoonlijke geschiedenis. Bovendien past de inhoud van de smadelijke en lasterlijke uitlatingen bij de door verdachte tegen diverse (opsporings)instanties geuite grieven, waaronder zijn aangifte bij de politie (die verdachte niet heeft betwist), zijn verklaring bij de rechter-commissaris in het kader van de inverzekeringstelling en bewaring en zijn verklaring tijdens de zitting van 9 juni 2021. Ook is een terugkerend thema in de diverse uitlatingen dat aangeefster hem “tot last is”, “overlast maakt” en dat zij “sex” heeft met meerdere mannen. Voor het scenario dat een ander verdachte er in probeert te luizen door de hem verweten handelingen onder zijn naam te verrichten bevatten het dossier en het verhandelde ter zitting geen enkel aanknopingspunt.
De vraag die de rechtbank vervolgens moet beantwoorden is of de handelingen van verdachte zijn te kwalificeren als strafbare belaging. Van belaging is sprake wanneer iemand opzettelijk een ander herhaaldelijk lastig valt, waardoor een inbreuk wordt gemaakt op diens persoonlijke levenssfeer. Bij de beoordeling van de vraag of sprake is van belaging zijn verschillende factoren van belang: de aard, de duur, de frequentie en de intensiteit van de gedragingen van verdachte, de omstandigheden waaronder deze hebben plaatsgevonden en de invloed daarvan op het persoonlijk leven en de persoonlijke vrijheid van het slachtoffer.
De rechtbank is van oordeel dat deze factoren, naar objectieve maatstaven bezien, zodanig zijn geweest dat van een stelselmatige inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van aangeefster sprake is geweest. De rechtbank verwijst hierbij in het bijzonder naar de verschillende manieren waarop verdachte, soms op geraffineerde wijze, gedurende een lange periode met enige regelmaat contact heeft gezocht met (bekenden van) aangeefster en haar vorige werkgever. Hij heeft diverse smadelijke en lasterlijke e-mails gestuurd over aangeefster en haar ook in ieder geval twee keer thuis opgebeld, waarbij hij tegen de echtgenoot van aangeefster smadelijke en lasterlijke uitlatingen heeft gedaan. Verdachte heeft ook via derden geprobeerd contact met aangeefster te krijgen, waarbij hij volgens de getuigen een dwingende houding aannam. Verdachte heeft daarnaast fysiek contact gezocht met een persoon in de nabije omgeving van aangeefster en haar smadelijke en lasterlijke verhalen over aangeefster verteld. Daarna heeft hij deze persoon ook telefonisch berichten gestuurd, met opnieuw een smadelijke en lasterlijke inhoud.
Verdachte heeft op voornoemde, zeer indringende en obsessieve wijze geprobeerd om met aangeefster in contact te komen en heeft haar daardoor gedwongen te dulden dat hij, al dan niet indirect, contact met haar bleef opnemen Dat aangeefster hierdoor in haar persoonlijke levenssfeer is aangetast blijkt bovendien uit haar slachtofferverklaring, waarin zij uiteenzet dat zij en haar gezin en familie angstig zijn, dat zij door het handelen van verdachte van baan is gewisseld en dat zij niet langer in vrijheid kan leven. De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman dat er voor een inbreuk op de persoonlijke levenssfeer moet gaan om gedragingen die het slachtoffer moeten hebben bereikt. Los van het feit dat uit het dossier blijkt dat de meeste berichten aangeefster wel degelijk bereikt hebben, vindt die opvatting geen steun in het recht.
Gelet op vorenstaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan belaging van aangeefster.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op meerdere tijdstippen in de periode van 01 november 2017 tot en met 21 juli 2020 te Nederland, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van [naam 1] , door:
- meerdere email-berichten naar de [organisatie] te sturen met smadelijke en lasterlijke teksten over die [naam 1] en
- een vriendin van die [naam 1] te benaderen teneinde in contact te kunnen komen met die [naam 1] en smadelijke en/of lasterlijke opmerkingen te maken over die [naam 1] tegenover die vriendin en
- een collega van die [naam 1] te benaderen teneinde in contact te kunnen komen met die [naam 1] en smadelijke en/of lasterlijke opmerkingen te maken over die [naam 1] tegenover die collega en/
- meermalen te bellen op de huistelefoon van die [naam 1] en
- medewerkers van de [naam 2] te benaderen teneinde zich te beklagen over die [naam 1] en smadelijke en/of lasterlijke opmerkingen te maken over die [naam 1] en/of
- een aangifte te doen bij de politie tegen die [naam 1] en/of
- meerdere email-berichten naar de politie te sturen met smadelijke en/of lasterlijke teksten/berichten over die [naam 1] en
- email-berichten naar [naam 3] te sturen met smadelijke en/of lasterlijke teksten/berichten over die [naam 1]
met het oogmerk die [naam 1] te dwingen iets te dulden.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van 392 dagen, met aftrek van het voorarrest. Ook vordert de officier van justitie een maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege (hierna: TBS met dwangverpleging) op te leggen.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft de rechtbank verzocht om bij een veroordeling een taakstraf op te leggen. Ook heeft de raadsman verzocht geen TBS met dwangverpleging op te leggen.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan langdurige belaging van een van zijn voormalige zorgmedewerkers. Hij heeft op een groot aantal verschillende wijzen geprobeerd in contact te komen met aangeefster en heeft haar bij diverse personen en instanties in een kwaad daglicht proberen te stellen. Verdachte schuwde hierbij niet om personen in de directe omgeving van aangeefster zowel telefonisch als fysiek te benaderen.
Belaging is een zeer ernstig en vervelend feit. Het gaat om een misdrijf gericht tegen de persoonlijke vrijheid van het slachtoffer. Verdachte heeft bij het plegen van het feit op geen enkele wijze rekening gehouden met de gevoelens van het slachtoffer en haar familie. Uit de indringende slachtofferverklaring is gebleken hoeveel last zij ondervonden hebben en nog steeds ondervinden van hetgeen verdachte heeft gedaan.
Bij het bepalen van de hoogte van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met het strafmaximum dat is gesteld op belaging. Ook heeft zij acht geslagen op het strafblad van verdachte. Voorts heeft de rechtbank in strafverzwarende zin meegewogen dat het slachtoffer een voormalig hulpverleenster van verdachte betreft. De aard en ernst van de feiten rechtvaardigen naar het oordeel van de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
TBS-maatregel
De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of, naast de oplegging van een gevangenisstraf, ook de noodzaak bestaat tot het opleggen van TBS met dwangverpleging, zoals geëist door de officier van justitie.
TBS met dwangverpleging kan worden opgelegd indien bij de verdachte ten tijde van het begaan van het feit een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond. Daarnaast dient het door de verdachte begane feit, voor zover hier van belang, een misdrijf te zijn zoals omschreven in artikel 37a lid 1 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) en dient de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen het opleggen van de maatregel te eisen.
De rechtbank stelt vast dat verdachte op geen enkele manier heeft meegewerkt aan gedragskundig onderzoek. In artikel 37a lid 3 Sr is bepaald dat voor oplegging van TBS is vereist dat de rechter beschikt over een advies van ten minste twee gedragsdeskundigen van verschillende disciplines, onder wie een psychiater, die de verdachte hebben onderzocht. Door de weigerende houding van verdachte hebben deskundigen bij zowel het dubbel persoonlijkheidsonderzoek (hierna: dubbel PO) als het onderzoek in het Pieter Baan Centrum (hierna: PBC) geen compleet beeld kunnen krijgen van de psychische gesteldheid van verdachte. Hierdoor hebben de deskundigen zich onthouden van een advies omtrent de toerekeningsvatbaarheid en het recidiverisico. Een advies om TBS met dwangverpleging op te leggen ontbreekt dan ook.
De rechtbank merkt verdachte echter aan als weigerende observandus zoals bedoeld in artikel 37a lid 4 Sr. Hierdoor blijft het bepaalde in artikel 37a lid 3 Sr buiten toepassing en kan TBS met dwangverpleging ook zonder een advies van de deskundigen worden opgelegd. Wel is in dat geval vereist dat de rechtbank zelf een ziekelijke stoornis of gebrekkige geestelijke ontwikkeling vaststelt. De rechtbank kan dit doen op basis van historische informatie omtrent de persoon van de verdachte. De rechtbank overweegt in dat kader als volgt.
Verdachte is in de periode van 2 juni tot 14 juli 2021 geobserveerd in het PBC. Door het PBC is gerapporteerd dat verdachte niet heeft meegewerkt en dat het daardoor niet mogelijk is eventuele psychopathologie vast te stellen, noch het recidiverisico. Wel kan er volgens de psycholoog worden gesteld dat er mogelijk sprake is van een complex diagnostisch beeld, waarbij mogelijk sprake is van persoonlijkheidspathologie dan wel psychotische problematiek of een combinatie van beide. Er zijn aanwijzingen van antisociale en narcistische persoonlijkheidstrekken en hetgeen verdachte over aangeefster zegt zou kunnen wijzen in de richting van grootheids-, achtervolgings- en betrekkingswanen. Een schizofrene stoornis is niet uit te sluiten, maar ook niet vast te stellen. Hetzelfde geldt voor een waanstoornis of een psychotische stoornis door middelengebruik.
De psychiater sluit zich hierbij aan. Ook de psychiater is van oordeel dat er aanwijzingen zijn voor antisociale en narcistische persoonlijkheidstrekken.
De rechtbank heeft ook acht geslagen op het Pro Justitie rapport van psycholoog ’t Hoen van 13 juni 2016. Dit rapport is ter zitting door de officier van justitie overgelegd. Uit dit rapport volgt dat er bij verdachte op basis van zijn justitiële voorgeschiedenis in combinatie met zijn sterke neiging tot het rechtvaardigen en bagatelliseren van zijn probleemgedrag en zijn neiging tot het externaliseren van zijn aandeel hiervan, sterke aanwijzingen zijn voor een cluster-B-pathologie, met name met antisociale en narcistische trekken. Voorts blijkt dat de verdachte in het contact met hulpverleners een passief-agressieve houding aanneemt en dat hij in dat contact alle maatschappelijke normen en waarden uit het hoog kan verliezen, resulterend in grensoverschrijdend en manipulatief gedrag.
Uit de rapporten volgt kortgezegd dat, hoewel de deskundigen het niet met zoveel woorden zeggen, er sterke aanwijzingen zijn voor het bestaan van complexe problematiek bij verdachte in de vorm van een cluster B-stoornis. De rechtbank heeft ter zitting eenzelfde beeld van verdachte gekregen als uit de rapportages naar voren komt. Verdachte externaliseert en is ervan overtuigd dat er verschillende complotten tegen hem gaande zijn. Verdachte lijkt waanideeën te hebben, waar aangeefster kennelijk een belangrijk onderdeel van uit maakt. De rechtbank ziet in de rapporten en hetgeen zij zelf heeft waargenomen met betrekking tot de persoon van verdachte voldoende grond om tot de vaststelling te komen dat er bij verdachte sprake is van een ziekelijke stoornis in de zin van artikel 37a Sr.
Herhalingsgevaar en algemene veiligheid van personen
De rechtbank vindt het zorgwekkend dat verdachte het door hem gepleegde feit volstrekt ontkent, terwijl hij tegelijkertijd onophoudelijk doorgaat met het lastigvallen van hulpverlenende instanties. Vanuit de PI Dordrecht heeft verdachte begin 2021 onder de naam van een kennis van hem een verklaring over aangeefster opgesteld, waarin hij het volgende schrijft: “Hierbij verklaar ik [naam 4] het volgende. Ben door [naam 1] benaderd in 2019 en door andere personen oa politie of medewerker van veiligheidshuis of instanties verzocht om medewerking te verlenen of in opdracht daarvan te handelen of als burgerinfiltrant.” Voorts is gebleken dat verdachte tijdens zijn observatie in het PBC is doorgegaan met het lastigvallen van verschillende hulpverleningsinstanties. Ook blijkt uit het strafblad van verdachte dat hij recent is veroordeeld wegens het meermalen uiten van ernstige bedreigingen tegen een ambtenaar gedurende een periode van acht maanden. Verdachte is begin 2019 aangehouden met een doorgeladen vuurwapen. Hij is op 23 oktober 2020 veroordeeld voor dit illegaal vuurwapen bezit, waarvan hij in hoger beroep is gegaan. Hoewel dit feit dus nog niet onherroepelijk is, weegt de rechtbank het wel mee als indicatie voor het gevaar dat van verdachte uit gaat. Hierbij komt dat op de telefoon van verdachte zowel foto’s van aangeefster zelf als een foto van haar adresgegevens zijn aangetroffen. Verdachte schuwt ook niet om achter privé-gegevens aan te gaan en aan de hand hiervan personen fysiek op te zoeken. De recherchepsycholoog, [naam 5] , heeft naar aanleiding van het voorgeleidingsconsult dat zij met verdachte heeft gehad aangegeven dat in de loop van 2019 het wantrouwen van verdachte tegen allerlei personen en instanties toe lijkt te nemen en zijn ideeën een meer bizar karakter lijken te krijgen. Ook de rechtbank heeft dit kunnen constateren in sommige e-mails van verdachte, waarin hij aangeefster beticht van voodoopraktijken, geesten oproepen en plastische chirurgie om hem in verschillende gedaanten te stalken. Bovendien heeft de reclassering in een anoniem rapport - hetgeen overigens zeer uitzonderlijk is - de kans op recidive, letselschade en onttrekking als hoog ingeschat. De rechtbank is op basis van deze omstandigheden van oordeel dat er zonder adequate behandeling een reële kans op herhaling en escalatie aanwezig is, waarbij gevaar voor anderen bestaat. De rechtbank acht, gelet op de ernst van de problematiek en het gevaar dat verdachte voor anderen oplevert, TBS met dwangverpleging noodzakelijk en proportioneel.
Vorenstaande maakt dat naar het oordeel van de rechtbank voldaan wordt aan de eisen die de wet aan het opleggen van TBS met dwangverpleging stelt, te weten:
- bij verdachte bestond ten tijde van het plegen van het feit een ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens;
- het gepleegde misdrijf is specifiek genoemd in artikel 37a lid 1Sr;
- de veiligheid van anderen eist die maatregel.
Alternatieven
De rechtbank acht oplegging van de maatregel de enige mogelijkheid om het herhalingsgevaar te verminderen dan wel tegen te gaan. Een minder verstrekkende mogelijkheid dan het opleggen van de TBS met dwangverpleging ziet de rechtbank niet. Ter zitting is gebleken dat verdachte geen enkel inzicht heeft in zijn problematiek en de schuld van al zijn problemen bij (voornamelijk) hulpverlenende instanties en personen legt. Ook heeft verdachte op geen enkele wijze meegewerkt aan enig onderzoek naar zijn persoon en heeft hij blijk gegeven niet open te staan voor hulp. Voorts heeft de reclassering te kennen gegeven geen enkele andere mogelijkheid te zien dan het opleggen van TBS met verpleging van overheidswege. Doordat verdachte geen inzicht heeft in zijn eigen problematiek en iedere vorm van hulp weigert kan niet worden volstaan met een minder ingrijpend middel.
Duur
Ingevolge artikel 38e Sr gaat de maatregel met bevel tot verpleging van overheidswege een periode van vier jaar niet te boven, tenzij de maatregel is opgelegd ter zake van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Daarvan is in dit geval geen sprake, zodat de TBS met verpleging van overheidswege is gemaximeerd tot een periode van vier jaar.
Daarnaast acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van één jaar, met aftrek van het voorarrest, noodzakelijk. Bij de bepaling van de duur van die straf heeft de rechtbank – naast de hiervoor geschetste problematiek – met name acht geslagen op de impact die het gepleegde feit op het slachtoffer heeft gehad en nog heeft.

7.De vordering tot tenuitvoerlegging

De officier van justitie heeft gevorderd dat de voorwaardelijke gevangenisstraf van 4 maanden die aan verdachte is opgelegd bij arrest van 4 maart 2019 ten uitvoer zal worden gelegd.
Het arrest en de kennisgeving van de voorwaardelijke veroordeling, en daarmee de grondslag van de vordering, ontbreken in het dossier. De vordering is hiermee derhalve onvoldoende onderbouwd. De rechtbank zal de vordering dan ook niet-ontvankelijk verklaren.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 37a, 37b en 285b van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4. is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:

Belaging

- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van één jaar;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Maatregel
- gelast de
terbeschikkingstellingvan verdachte,
met verplegingvan overheidswege;
Vordering tenuitvoerlegging
- verklaart de officier van justitie niet-ontvankelijk in zijn vordering tot tenuitvoerlegging in de zaak onder parketnummer 20/002089-18;
Voorlopige hechtenis
- heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. N. van der Ploeg-Hogervorst, voorzitter, mr. J. Bergen en mr. A.B. Scheltema Beduin, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S. Bos, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 4 november 2021.