ECLI:NL:RBZWB:2021:5548

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
2 november 2021
Publicatiedatum
3 november 2021
Zaaknummer
AWB- 20_10417
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • K. Verschueren MSc.
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke procedure inzake invordering van dwangsommen opgelegd aan eiser voor overtredingen van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en het Bouwbesluit 2012

Op 2 november 2021 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke zaak tussen eiser, vertegenwoordigd door [naam gemachtigde eiser], en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Drimmelen. De zaak betreft de invordering van dwangsommen die aan eiser zijn opgelegd wegens overtredingen van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en het Bouwbesluit 2012. Eiser had zeven lasten onder dwangsom opgelegd gekregen vanwege het opslaan van gevaarlijke stoffen zonder de vereiste vergunning. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser in 2009 is gevestigd op een locatie waar expandeerbare polystyreen korrels worden opgeslagen, wat in strijd is met het bestemmingsplan en de Wabo. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen de invordering van de dwangsommen, maar de rechtbank oordeelt dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die rechtvaardigen dat van invordering wordt afgezien. De rechtbank concludeert dat eiser geen bezwaar heeft gemaakt tegen de oorspronkelijke last onder dwangsom en dat de invordering van de dwangsommen rechtmatig is. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/10417 GEMWT

uitspraak van 2 november 2021 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] , te [plaatsnaam] , eiser,

gemachtigde: [naam gemachtigde eiser] ,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Drimmelen, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 27 juni 2019 heeft verweerder zeven lasten onder dwangsom opgelegd aan eiser in verband met het overtreden van artikel 2.1, lid 1 onder e van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo) en overtreding van zes artikelen uit het Bouwbesluit 2012.
Bij besluit van 8 september 2020 (primair besluit) is verweerder overgegaan tot invordering van de dwangsommen.
Bij besluit van 24 november 2020 (bestreden besluit) heeft verweerder de bezwaren van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 27 september 2021. Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [naam vertegenwoordiger verweerder] , werkzaam bij de Omgevingsdienst Midden- en West-Brabant.

Overwegingen

Feiten

1. Op grond van de stukken en de behandeling ter zitting gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden. In 2009 heeft [naam eiser] zich gevestigd aan de [adres] , te [plaatsnaam] . Op deze locatie worden expandeerbare polystyreen korrels opgeslagen en aan derden doorverkocht. Het betreft ongeveer 300 ton, maar in de loop van de jaren is deze hoeveelheid wel verminderd. De korrels zijn afkomstig van [naam onderneming] Op de aanwezige octabins zit een etikettering waarop is aangegeven dat de stof een ADR klasse 9 heeft.
Besluitvorming
2. Volgens het geldende bestemmingsplan [naam bestemmingsplan] (hierna: het bestemmingsplan) heeft de locatie de bestemming bedrijventerrein.
Op 19 april 2017 constateert verweerder een overtreding bij [naam eiser] Op het terrein van [naam eiser] worden grote hoeveelheden polystyreen korrels opgeslagen, met ADR klasse 9. Het bedrijf heeft hiervoor geen vergunning terwijl deze activiteit wel vergunning-plichtig is. Daarnaast constateert zij een aantal overtredingen van het Bouwbesluit.
Na enkele hercontroles waaruit blijkt dat de overtredingen nog niet ongedaan zijn gemaakt, stuurt verweerder op 11 maart 2019 eiser een voornemen tot het opleggen van een last onder dwangsom.
Op 15 mei 2019 voert verweerder nogmaals een hercontrole uit. De overtredingen zijn niet beëindigd.
Op 27 juni 2019 legt verweerder eiser zeven lasten onder dwangsom op en gelast eiser de overtreding te beëindigen en beëindigd te houden op straffe van:
1. € 2.500,- per constatering dat er sprake is van overtreding van artikel 2.1, lid 1, onder e, van de Wabo. Er zal maximaal €12.500,- worden verbeurd;
2. € 500,- per constatering dat sprake is van overtreding van artikel 6.22 van het Bouwbesluit 2012. Er zal maximaal € 2.500 worden verbeurd;
3. € 500,- per constatering dat sprake is van overtreding van artikel 1.16 van het Bouwbesluit 2012 voor wat betreft de brandslangshaspels. Er zal maximaal € 2.500 worden verbeurd;
4. € 500,- per constatering dat sprake is van overtreding van artikel 6.31 van het Bouwbesluit 2012 in combinatie met artikel 5:17 en 5:20 van de Algemene Wet Bestuursrecht. Er zal maximaal € 2.500 worden verbeurd;
5. € 500,- per constatering dat sprake is van overtreding van artikel 1.16 van het Bouwbesluit 2012 in combinatie met artikel 5:17 en 5:20 van de Algemene Wet Bestuursrecht voor wat betreft de brandwerende schuifdeuren. Er zal maximaal € 2.500 worden verbeurd;
6. € 500,- per constatering dat sprake is van overtreding van artikel 2.89 van het Bouwbesluit 2012 in combinatie met artikel 5:17 en 5:20 van de Algemene Wet Bestuursrecht. Er zal maximaal € 2.500 worden verbeurd;
7. € 500,- per constatering dat sprake is van overtreding van artikel 1.16 van het Bouwbesluit 2012 voor wat betreft de noodverlichting. Er zal maximaal € 2.500 worden verbeurd;
In het besluit van 27 juni 2019 wordt tevens opgemerkt dat er ook sprake is van strijd met het bestemmingsplan omdat het bedrijf van eiser in milieucategorie 3.2 valt. Het bestemmingsplan staat dit niet toe. Hiermee is er ook strijd met artikel 2.1, lid 1, onder c van de Wabo.
Op 8 september 2020 is verweerder overgegaan tot invordering van de dwangsommen. Eiser heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Verweerder heeft het bezwaar ongegrond verklaard. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.
Wettelijk kader
3. Het relevante wettelijke kader is opgenomen in de bijlage.
Zijn er bijzondere omstandigheden om van invordering af te zien?
4.1
Eiser stelt dat de expandeerbare polystyreen korrels ten onrechte worden gekwalificeerd als gevaarlijke stoffen. Hiertoe voert hij het volgende aan. Ten eerste stelt hij dat de opgeslagen korrels geen gevaarlijke stoffen zijn. Eiser stelt dat volgens diverse andere regelgeving de opgeslagen korrels niet onder de definitie van gevaarlijke stoffen vallen. Hiertoe overlegt hij een rapport van ACE Consultancy en Bedrijfsadvies. Daarin wordt onder andere verwezen naar de Publicatiereeks Gevaarlijke Stoffen (hierna: PGS). Hierin staat dat de voorschriften uit deze richtlijn niet van toepassing zijn op de opslag van de genoemde EPS korrels.
Daarnaast stelt eiser de Activiteitenbesluit Internetmodule (hierna: AIM) te hebben doorlopen waaruit zou blijken dat er sprake is van een type A inrichting en er geen melding Activiteitenbesluit of omgevingsvergunning nodig zou zijn.
Tot slot stelt eiser dat de etikettering op de octabins niet klopt. Eiser stelt dat het etiket met ADR klasse 9 alleen moet worden aangebracht voor vervoer over zee, niet voor opslag. Vanwege een praktische invulling (omdat men vooraf niet weet of het product alleen over weg of over de zee zal worden vervoerd) worden alle verpakkingen van het etiket met klasse 9 voorzien.
4.2
Verweerder stelt zich op het standpunt dat de ingediende bezwaren allen zien op het primaire besluit, het opleggen van de last onder dwangsom. Verweerder stelt dat dit besluit niet meer aan de orde kan worden gesteld, omdat dat besluit in rechte vaststaat en er geen bijzondere omstandigheden zijn aangevoerd op grond waarvan afgezien moest worden van invordering van de verbeurde dwangsommen.
4.3
Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State moet bij een besluit tot invordering van een verbeurde dwangsom aan het belang van de invordering een zwaarwegend gewicht worden toegekend. Slechts in bijzondere omstandigheden kan geheel of gedeeltelijk van invordering worden afgezien. [1] Verder kan een belanghebbende in de procedure tegen de invorderingsbeschikking of de kostenverhaalsbeschikking in beginsel niet met succes gronden naar voren brengen die hij tegen de last onder dwangsom naar voren heeft gebracht of had kunnen brengen. Dit kan slechts in uitzonderlijke gevallen. Een uitzonderlijk geval kan worden aangenomen indien evident is dat er geen overtreding is gepleegd en/of betrokkene geen overtreder is [2] .
De rechtbank stelt vast dat eiser geen bezwaar heeft gemaakt tegen de last onder dwangsom maar enkel tegen de invorderingsbeschikking. De rechtbank zal derhalve moeten beoordelen of hier sprake is van een uitzonderlijk geval in die zin dat het evident is dat er geen overtreding is gepleegd.
In het Besluit Omgevingsrecht (hierna: Bor), bijlage 1 onder C, categorie 4.4., onder j is aangegeven dat inrichtingen met een opslag van meer dan 10.000 kg gevaarlijke stoffen vergunningplichtig zijn. Onder gevaarlijke stoffen wordt verstaan: “stoffen en voorwerpen, waarvan het vervoer volgens het ADR is verboden of slechts onder daarin opgenomen voorwaarden is toegestaan, dan wel stoffen, materialen en voorwerpen aangeduid in de International Maritime Dangerous Goods Code”.
Het ADR betreft een op 30 september 1957 te Geneve tot stand gekomen Europese overeenkomst betreffende het internationale vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg. Hierin is opgenomen dat expandeerbare polymeerkorrels de code 2211 hebben en dat deze onder ADR klasse 9 vallen. Voor deze klasse zijn voorwaarden voor vervoer opgenomen.
De rechtbank stelt vast dat uit de Wabo volgt dat eiser voor de opslag van de polymeerkorrels een omgevingsvergunning nodig heeft, nu hier meer dan 10.000 kg gevaarlijke stoffen worden opgeslagen. Dat eiser uit andere regelgeving meent te moeten afleiden dat er geen vergunning nodig zou zijn, kan niet tot een ander oordeel leiden.
Met betrekking tot de onjuiste etikettering merkt de rechtbank op dat eiser zelf in zijn brieven en ter zitting spreekt over korrels met ADR klasse 9 en daarmee ook zelf erkent dat het hier om klasse 9-producten gaat.
De rechtbank stelt vast dat eiser geen omstandigheden heeft aangevoerd die meebrengen dat zich hier een bijzondere situatie voor doet die verweerder ertoe had moeten brengen af te zien van de invordering van de dwangsommen. De beroepsgrond slaagt niet.
Conclusie
5. Het beroep zal ongegrond worden verklaard.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr.drs. K. Verschueren MSc., rechter, in aanwezigheid van mr. A.M Pasmans, griffier, op 2 november 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl. De griffier is niet in de gelegenheid deze uitspraak mede te ondertekenen.
mr. drs. K. Verschueren MSc., rechter.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Bijlage: wettelijk kader

Wabo

Artikel 2, eerste lid, onder e, van de Wabo
Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het oprichten, het veranderen of veranderen van de werking of het in werking hebben van een inrichting of mijnbouwwerk.

Bor, bijlage I

Onderdeel A
ADR: op 30 september 1957 te Geneve tot stand gekomen Europese overeenkomst betreffende het internationale vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg (Trb. 1959, 71)
Gevaarlijke stoffen: stoffen en voorwerpen, waarvan het vervoer volgens het ADR is verboden of slechts onder daarin opgenomen voorwaarden is toegestaan, dan wel stoffen, materialen en voorwerpen aangeduid in de International Maritime Dangerous Goods Code.
Onderdeel C, Categorie 4.4, onder j:
Als categorieën en vergunningplichtige inrichtingen als bedoeld in artikel 2.1, tweede lid, van dit besluit, worden inrichtingen aangewezen waar:
1. In een opslagvoorziening voor verpakte gevaarlijke stoffen, anders dan kunstmeststoffen van meststoffengroep 1 of 2, of CMR stoffen meer dan 10.000 kg worden opgeslagen, of
2. op enig moment in een brandcompartiment tijdelijke opslag plaatsvindt van in totaal meer dan 10.000 kg gevaarlijke stoffen in verpakking of CMR-stoffen in verpakking.

Bestemmingsplan Kern Terheijen

Artikel 6 Bedrijventerrein

6.1
Bestemmingsomschrijving
De voor 'Bedrijventerrein' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
bedrijven die zijn genoemd in ten hoogste categorie 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten;
ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 3.1' bedrijven in ten hoogste categorie 3.1 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten;
ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 3.2' bedrijven in ten hoogste categorie 3.2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten;
ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' een bedrijfswoning en aan-huis-verbonden- beroepen;
ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijventerrein - bedrijfsverzamelgebouw' een bedrijfsverzamelgebouw;
ter plaatse van de aanduiding 'zend en ontvangstinstallatie' uitsluitend een een zend- en ontvangstinstallatie;
ter plaatse van de aanduiding 'verkooppunt motorbrandstoffen zonder lpg' een verkooppunt voor motorbrandstoffen zonder lpg;
en tevens voor:
bij de bedrijven behorende ondergeschikte kantoren en ondergeschikte detailhandel;
bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals tuinen, groen, water, nutsvoorzieningen, ontsluitingswegen, parkeervoorzieningen en overige verhardingen.

Voetnoten

1.zie onder meer de uitspraak van 13 juni 2018,
2.zie de uitspraak van 27 februari 2019,