ECLI:NL:RBZWB:2021:5534
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening inzake stopzetting uitkering Werkloosheidswet
Op 2 november 2021 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoekster bezwaar had gemaakt tegen een besluit van het UWV van 1 september 2021, waarbij haar uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) was stopgezet. Verzoekster heeft op 11 oktober 2021 de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen, omdat zij financieel afhankelijk is van haar zoon en geen inkomsten heeft sinds 9 juni 2021.
De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er geen zitting heeft plaatsgevonden, conform artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). In de beoordeling van het verzoek om voorlopige voorziening is de spoedeisendheid van belang. De voorzieningenrechter heeft opgemerkt dat verzoekster geen inzicht heeft gegeven in haar financiële situatie, ondanks een verzoek daartoe in een brief van de griffier op 13 oktober 2021. Verzoekster heeft geen bankafschriften overgelegd en haar stelling dat zij financieel afhankelijk is van haar zoon is niet onderbouwd.
De voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat er onvoldoende is aangetoond dat verzoekster een spoedeisend belang heeft bij het treffen van de voorlopige voorziening, vooral omdat het verzoek betrekking heeft op een periode in het verleden. Daarom is het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.