In deze zaak heeft eiseres, een voormalig advocaat, beroep ingesteld tegen een besluit van het UWV van 5 oktober 2018, waarin haar WIA-uitkering werd vastgesteld op een mate van arbeidsongeschiktheid van 41,19%. Eiseres was van mening dat deze beoordeling niet correct was en dat haar beperkingen onvoldoende waren erkend. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting op 23 oktober 2019 gehouden, waarbij eiseres werd bijgestaan door haar gemachtigde, mr. M.H.G. van der Leest. Het UWV werd vertegenwoordigd door een gemachtigde.
De rechtbank heeft een deskundige ingeschakeld, verzekeringsarts drs. A.J. van der Burgh – Huurman, die op 23 maart 2020 een rapport heeft uitgebracht. De deskundige concludeerde dat eiseres al lange tijd te maken had met vermoeidheidsklachten en diverse lichamelijke pijnklachten, maar dat er bij medisch onderzoek weinig objectief vast te stellen was. De rechtbank heeft de conclusies van de deskundige niet volledig gevolgd, omdat zij de motivering niet overtuigend vond. De rechtbank oordeelde dat de verzekeringsarts van het UWV, die geen aanleiding zag voor een urenbeperking, zijn standpunt overtuigend had gemotiveerd.
Uiteindelijk concludeerde de rechtbank dat de mate van arbeidsongeschiktheid van eiseres correct was vastgesteld op 41,9% en dat het UWV terecht de WIA-uitkering had vastgesteld. Het beroep van eiseres werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling uitgesproken. De uitspraak werd gedaan door mr. P.H.J.G. Römers op 1 november 2021.