ECLI:NL:RBZWB:2021:5518

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
1 november 2021
Publicatiedatum
2 november 2021
Zaaknummer
AWB- 21_2160
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening Tozo-uitkering en terugvordering door gemeente Breda

In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 1 november 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, een ondernemer, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda. De zaak betreft de herziening van een Tozo-uitkering, die eiser had ontvangen in het kader van de Tijdelijke overbruggingsregeling zelfstandig ondernemers (Tozo). Eiser had een Tozo-uitkering aangevraagd en ontvangen voor de periode van 1 maart 2020 tot en met 31 mei 2020. Echter, na een controle heeft het college vastgesteld dat eiser in die periode netto-inkomsten van € 3.350,- had gegenereerd. Hierop heeft het college besloten de Tozo-uitkering te herzien en het bedrag van € 3.350,- terug te vorderen.

Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen deze terugvordering en stelde dat hij in de toekenningsbeschikking en op de website van het college was geïnformeerd dat de Tozo-uitkering om niet zou zijn en dat hij deze niet terug hoefde te betalen. Het college heeft het bezwaar ongegrond verklaard, waarna eiser beroep heeft ingesteld bij de rechtbank. Tijdens de zitting op 13 oktober 2021 heeft eiser zijn standpunt toegelicht, terwijl het college werd vertegenwoordigd door mr. J.M.N. Packbier.

De rechtbank heeft in haar overwegingen vastgesteld dat eiser inderdaad inkomsten had verworven die in aanmerking moesten worden genomen bij de vaststelling van zijn recht op bijstand. De rechtbank oordeelde dat het college in redelijkheid gebruik heeft kunnen maken van de bevoegdheid tot terugvordering, ondanks de communicatie over de Tozo-uitkering. Eiser kon niet aantonen dat er sprake was van gelijke gevallen met andere ondernemers die niet geconfronteerd werden met terugvordering. De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard en geen reden gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/2160 TOZO

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 november 2021 in de zaak tussen

[eiser] , te [plaatsnaam] , eiser

en
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda (het college),verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 11 maart 2021 (primair besluit) heeft het college eisers uitkering op grond van de Tijdelijke overbruggingsregeling zelfstandig ondernemers (Tozo) herzien over de periode van 1 maart 2020 tot en met 31 mei 2020 en een bedrag van € 3.350,- van hem teruggevorderd.
In het besluit van 7 mei 2021 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank op 13 oktober 2021.
Hierbij waren aanwezig eiser en namens het college mr. J.M.N. Packbier.

Feiten en omstandigheden

1. Eiser staat met [naam B.V.] . ingeschreven in de Kamer van Koophandel. Op 1 april 2020 heeft hij zich bij het college gemeld met het verzoek om voor inkomensondersteuning op grond van de Tozo in aanmerking te komen. Bij besluit van 30 april 2020 heeft het college over de periode van 1 maart 2020 tot 1 juni 2020 een Tozo-uitkering aan eiser toegekend.
Het college heeft gecontroleerd of eiser recht had op deze uitkering. Op 11 maart 2021 heeft eiser per e-mail aan het college doorgegeven dat hij € 3.350,- aan netto inkomsten uit zijn ondernemingen heeft gegenereerd in de periode van 1 maart 2020 tot 1 juni 2020. Daarop heeft het college bij het primaire besluit de Tozo-uitkering over deze periode herzien en voornoemd bedrag van eiser teruggevorderd. Eiser heeft daar bezwaar tegen gemaakt.
Bij het bestreden besluit heeft het college het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.

Beroepsgronden

2. Eiser stelt dat in de toekenningsbeschikking en op de website van het college stond dat hij de Tozo-uitkering om niet zou krijgen en dat hij deze niet terug zou hoeven betalen. Nergens stond vermeld dat er eventueel een verrekening zou plaatsvinden. Het college heeft hem laten dwalen, de Tozo-uitkering kan dan ook niet van hem teruggevorderd worden.

Wettelijk kader

3. Volgens artikel 32, eerste lid, van de Participatiewet wordt onder inkomen verstaan op grond van artikel 31 van de Participatiewet in aanmerking te nemen middelen voor zover deze betreffen inkomsten uit of in verband met arbeid en betrekking hebben op een periode waarover beroep op bijstand wordt gedaan.
Op grond van artikel 54, derde lid, van de Participatiewet herziet het college een besluit tot toekenning van bijstand, dan wel trekt een besluit tot toekenning van bijstand in, indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand. Het college kan een besluit tot toekenning van bijstand ook herzien of intrekken, indien anderszins de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend.
Op grond van artikel 58, eerste lid, van de Participatiewet vordert het college de kosten van bijstand terug voor zover de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is ontvangen als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht.
Op grond van het tweede lid, onder a, van dit artikel kan het college de kosten van bijstand terugvorderen, voor zover de bijstand anders dan in het eerste lid, ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend. Ingevolge het achtste lid van deze bepaling kan het college besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien, indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn.

Overwegingen

4. Uit paragraaf 2.2 van de toelichting bij de Tozo (Stb. 2020, 118) blijkt dat uitsluitend degene met een verwacht (netto) inkomen van ten hoogste 100 procent van de op de zelfstandige van toepassing zijnde bijstandsnorm, recht heeft op inkomensondersteuning. Als een ondernemer door de coronacrisis in zijn geheel geen inkomsten had, dan wordt de volledige uitkering betaald. Zijn er wel inkomsten, dan worden deze aangevuld. Het inkomensbegrip op grond van artikel 32 van de Participatiewet wordt daarbij als uitgangspunt gehanteerd.
5. Niet in geschil is dat eiser over de periode van 1 maart 2020 tot 1 juni 2020 inkomsten heeft verworven ter hoogte van € 3.350,-, welke inkomsten hij heeft opgegeven. Deze inkomsten worden op grond van artikel 32 van de Participatiewet in aanmerking genomen bij het vaststellen van het recht op bijstand of inkomensondersteuning. Het college heeft deze inkomsten dan ook terecht verrekend met de over die periode aan eiser verstrekte Tozo-uitkering en is in beginsel bevoegd tot terugvordering van de teveel betaalde uitkering ad € 3.350,-.
6. Vraag is of het college in redelijkheid gebruik heeft kunnen maken van de bevoegdheid tot terugvordering. Eiser meent dat dit niet het geval is gezien de wijze waarop het college over de toekenning heeft gecommuniceerd.
7. Ter zitting heeft het college erkend dat de communicatie over de Tozo vlak na de introductie van die regeling niet optimaal is geweest. Dat in de toekenningbeschikking en op de website stond dat de Tozo-uitkering om niet werd verstrekt, wil echter niet zeggen dat deze niet teruggevorderd kan worden, als achteraf blijkt dat daar geen recht op bestond of de uitkering minder hoog had moeten zijn. In de toekenningsbeschikking staat ook dat eiser op grond van artikel 17 van de Participatiewet verplicht is inlichtingen te verstrekken die van invloed kunnen zijn op het recht op of de hoogte van de Tozo-uitkering. Daarbij is ook aangegeven dat de gemeente de uitkering aanpast of stopzet als daartoe aanleiding bestaat.
Van een ondubbelzinnige en ongeclausuleerde toezegging van de kant van het college dat inkomsten niet verrekend zouden worden, dan wel dat de uitkering niet teruggevorderd zou worden, is dan ook geen sprake. Eiser wordt daarom niet gevolgd in zijn stelling dat hij er op mocht vertrouwen dat hij de Tozo-uitkering niet terug hoefde te betalen.
8. Eiser heeft ter zitting gesteld dat hij andere ondernemers kent die niet geconfronteerd zijn met een terugvordering. Voor zover eiser hij daarmee een beroep heeft willen doen op het gelijkheidsbeginsel, slaagt dit niet. Eiser heeft immers niet onderbouwd dat er sprake is van gelijke gevallen. Niet duidelijk is om welke ondernemers het gaat en of zij ook inkomsten hebben verworven in een periode waarover een Tozo-uitkering aan hen is verstrekt. Bovendien heeft het college ter zitting aangegeven dat alle toegekende Tozo-uitkeringen gecontroleerd zullen worden. Dit project is nog niet afgerond. Ook de ondernemers die eiser heeft gesproken, kunnen in de toekomst dus nog te maken krijgen met onderzoek en afhankelijk van de uitkomsten daarvan, een terugvordering.
De rechtbank is ten slotte, met het college, niet gebleken van dringende redenen om in eisers geval van terugvordering af te zien.
9. De rechtbank komt tot de slotsom dat het college in redelijkheid gebruik heeft kunnen maken van de bevoegdheid tot terugvordering. Het beroep is ongegrond. Er is geen reden voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.M. Schotanus, rechter, in aanwezigheid van mr. A.J.J. Sterks, griffier, op 1 november 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.