ECLI:NL:RBZWB:2021:5461

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
3 november 2021
Publicatiedatum
29 oktober 2021
Zaaknummer
AWB- 20_8926
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen de beslissing van het UWV inzake WIA-uitkering en arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 3 november 2021 uitspraak gedaan in een beroep van eiser tegen een besluit van het UWV. Eiser had een WIA-uitkering aangevraagd, welke hem op 9 december 2019 was toegekend met een mate van arbeidsongeschiktheid van 43,09%. Na bezwaar heeft het UWV het primaire besluit herroepen en de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 46,21%. Eiser was het niet eens met deze herziening en heeft beroep ingesteld.

De rechtbank heeft de zaak behandeld op de zitting van 22 september 2021, waar eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals een vertegenwoordiger van het UWV. De rechtbank heeft de medische beoordelingen van de verzekeringsartsen van het UWV in overweging genomen, die concludeerden dat eiser niet volledig arbeidsongeschikt was, maar dat er wel beperkingen waren in zijn functioneren. De rechtbank oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de conclusies van de verzekeringsartsen voldoende onderbouwd waren.

Eiser heeft aangevoerd dat zijn klachten onvoldoende waren verwoord in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) en dat er meer beperkingen zouden moeten worden erkend. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de FML correct was en dat de verzekeringsartsen de relevante medische informatie adequaat hadden meegenomen in hun beoordeling. De rechtbank heeft vastgesteld dat het UWV terecht de mate van arbeidsongeschiktheid op 46,21% heeft vastgesteld en heeft het beroep ongegrond verklaard. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/8926 WIA

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 november 2021 in de zaak tussen

[naam eiser] , te [plaatsnaam] , eiser

gemachtigde: mr. R.S. Wijling,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV; kantoor Breda), verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 9 december 2019 (primair besluit) heeft het UWV eiser een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) toegekend.
In het besluit van 28 augustus 2020 (bestreden besluit) heeft het UWV het bezwaar van eiser tegen het primair besluit gegrond verklaard. Het UWV heeft daarbij het primaire besluit herroepen en beslist dat de mate van arbeidsongeschiktheid van eiser is gewijzigd, maar dat hem ook bij dit besluit een uitkering op grond van de WIA wordt toegekend.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.

Het UWV heeft een verweerschrift ingediend.

Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank op 22 september 2021.
Hierbij waren aanwezig eiser, zijn gemachtigde en [naam gemachtigde verweerder] namens het UWV.

Overwegingen

1.
Feiten
Eiser is op basis van een arbeidsovereenkomst van 17 juni 2017 tot 28 augustus 2017 werkzaam geweest als brandwacht. Voor dat werk is hij uitgevallen vanwege handproblemen en cognitieve problemen (verminderd reactievermogen).
Bij het primaire besluit heeft het UWV eiser een WIA-uitkering toegekend met ingang van 9 december 2019 naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 43,09%. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
Bij het bestreden besluit is het bezwaar van eiser gegrond verklaard. Het UWV heeft zich op het standpunt gesteld dat eiser een WIA-uitkering met ingang van 9 december 2019 wordt toegekend naar de gewijzigde mate van arbeidsongeschiktheid 46,21%.
2.
Omvang geschil
In geschil is of het UWV terecht de mate van arbeidsongeschiktheid per 9 december 2019 heeft vastgesteld op 46,21%
.
3.
Wettelijk kader
In artikel 4, eerste lid, van de WIA is bepaald dat volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.
In het tweede lid is bepaald dat in het eerste lid onder duurzaam wordt verstaan een medisch stabiele of verslechterende situatie.
In het derde lid is bepaald dat onder duurzaam mede wordt verstaan een medische situatie waarbij op lange termijn een geringe kans op herstel bestaat.
Volgens artikel 5 van de WIA is gedeeltelijk arbeidsgeschikt degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, maar die niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Dit betekent dat pas recht op uitkering bestaat bij een mate van arbeidsongeschiktheid van 35% of meer.
Van belang is dan ook:
- of eiser medische beperkingen heeft en
- of hij daardoor geheel of gedeeltelijk niet meer in staat is met arbeid inkomsten te verwerven.
4.
Medische beoordeling
Het bestreden besluit, voor zover dit ziet op de medische beoordeling, is gebaseerd op rapportages van een verzekeringsarts en een verzekeringsarts bezwaar en beroep (verzekeringsarts b&b) van het UWV.
4.1
Verzekeringsarts [naam verzekeringsarts] heeft het dossier bestudeerd en eiser gezien op haar spreekuur van 19 augustus 2019. Zij heeft gerapporteerd dat eiser zich volledig arbeidsongeschikt acht, maar dat hij niet voldoet aan de criteria voor volledige arbeidsongeschiktheid, aangezien er geen sprake is van opname in een ziekenhuis of AWBZ-instelling. Eiser is niet bedlegerig of in grote mate ADL-afhankelijk. Tevens functioneert hij voldoende op micro-, macro- en mesoniveau. Daarom stelt zij de belastbaarheid van eiser vast en ziet daarbij aanwijzingen voor beperkingen in het fysieke functioneren wegens medische problematiek.
De verzekeringsarts kan niet geheel meegaan in de claimklacht van eiser. De ernst van de klachten en belemmeringen lijken niet overeen te komen met objectiveerbare bevindingen. Eiser uit klachten ten aanzien van diverse gewrichten zonder duidelijke oorzaak en hij is op dat moment volgens [naam verzekeringsarts] niet meer onder behandeling.
Bij het verrichte lichamelijk onderzoek nam de verzekeringsarts een discrepantie waar waardoor de resultaten niet betrouwbaar zijn en zij ziet een pijngerelateerde copingstijl met bewegingsangst.
Door de adipeuze lichaamsbouw acht zij beperkingen voor fysieke piekbelasting aannemelijk. De beperkingen van de EZW-beoordeling van 14 juni 2018 acht de verzekeringsarts nog actueel.
Eiser is beperkt voor frequent zware lasten hanteren tijdens het werk, lopen tijdens het werk, trappenlopen, klimmen en staan tijdens het werk.
De verzekeringsarts ziet geen reden voor een urenbeperking naast de beperkingen op basis van energetische of preventieve gronden. Als eiser werkt in passende arbeid met die beperkingen is er geen reden dat hij dat niet 8 uur per dag kan. Er is geen medisch voorgeschreven behandeling die maakt dat eiser een substantieel deel van de dag niet beschikbaar is voor arbeid.
De verzekeringsarts verwacht dat eisers belastbaarheid op langere termijn zal toenemen. Dit middels gewichtsreductie dan wel conditieopbouw onder begeleiding. Mogelijk is een multidisciplinair revalidatietraject een behandeloptie.
De beperkingen en de belastbaarheid van eiser heeft [naam verzekeringsarts] neergelegd in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 5 november 2019.
4.2
Verzekeringsarts b&b [naam verzekeringsarts b&b] heeft de beschikbare medische gegevens bestudeerd. Verder heeft zij eiser gezien op de hoorzitting van 13 juli 2020 en de informatie van eisers huisarts van 9 januari 2020, zowel als van Radboudreumatologe [naam reumatologe] van 29 april 2020 en 12 juni 2020 in haar afwegingen betrokken. Zij stelt dat de beperkingen in de FML van 5 november 2019 passend zijn.
Het gaat om chronische pijn zonder aanwijzing voor een reumatische aandoening met gewrichtsschade. Voor de rug en schouders ziet zij beperkingen maar ook een discrepantie tussen het lichamelijk onderzoek en het door eiser aantrekken van zijn shirt en opkomen uit lig- naar zitpositie op de onderzoeksbank. Beperkingen aan nek en knieën werden niet geobjectiveerd. Eiser ervaart veel pijn zonder objectieve gronden. Ook gebruikte hij geen zware pijnstillers. Niet blijkt van een ernstigere medische situatie of ernstigere beperkingen op de datum in geding (20 augustus 2019). De echo van de rechter schouder is immers van juni 2020.
In bezwaar is volgens de verzekeringsarts niet gebleken van informatie die tot meer beperkingen per datum in geding kan leiden. Eiser was toen niet bekend met suikerziekte en gebruikte daar geen medicatie voor. Diabetes is vervolgens in november 2019 vastgesteld en goed gereguleerd.
Getoetst aan de Standaard Duurbelastbaarheid in Arbeid ziet de verzekeringsarts geen medische reden voor een urenbeperking. Gelet op de gestelde beperkingen en voorwaarden in arbeid wordt voorzien in voldoende lage energetische belasting.
Beperking in persoonlijk en sociaal functioneren voor verhoogd persoonlijk risico acht verzekeringsarts b&b [naam verzekeringsarts b&b] niet aan de orde. Voor de ook bij de hoorzitting geclaimde duizeligheid en evenwichtsproblematiek ziet zij geen medische verklaring, ook niet vanuit medicatiegebruik. Daarnaast blijkt dat eiser auto rijdt en fietst.
Met betrekking tot de ondersteuning vanuit de WMO en de verstrekte gehandicaptenparkeerkaart wijst [naam verzekeringsarts b&b] er op dat beoordeling vanuit de WMO een ander type beoordeling is. Dat is geen beoordeling van arbeidsongeschiktheid.
De beperkingen van eiser per 20 augustus 2019 zijn volgens de verzekeringsarts b&b correct vastgelegd in de FML van 5 november 2019.
4.3
Eiser heeft tegen het medisch oordeel van het UWV aangevoerd dat de pijnklachten onvoldoende zijn verwoord in de FML en dat dit eveneens geldt voor de beperkingen die hebben geleid tot een gehandicaptenparkeerkaart voor eiser. Ook de informatie van eisers’ huisarts en van reumatologe [naam reumatologe 2] maakt dat de FML dient te worden aangepast. Eiser verwijst naar de vastgestelde poly-artrose, de kalkafzetting in de pezen, de schouderklachten en de diabetes mellitus type 2 waar hij mee te kampen heeft. Ook ten onrechte hebben de duizelingen en het wankel evenwicht niet geleid tot aanpassing van de FML voor met name buigen, tillen en boven schouderhoogte actief zijn.
In zijn aanvullende gronden van 10 september 2021 heeft eiser aangevoerd dat uit het dagverhaal en de door hem ingestuurde medische informatie blijkt dat nadere beperkingen in de hoofdstukken 3 en 4 van de FML noodzakelijk zijn.
Tot slot heeft eiser – onder verwijzing naar het Korošec-arrest – verzocht alsnog een onafhankelijk medisch deskundige aan te wijzen om hem te onderzoeken.
4.4
Oordeel rechtbank over beroepsgronden
De rechtbank is van oordeel dat het medisch onderzoek op een voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Uit de rapportages van de verzekeringsartsen blijkt dat zij op de hoogte waren van de door eiser gestelde klachten, waaronder de heup-, rug en beenklachten, naast de cognitieve klachten. Bij de opstelling van de FML is met het geobjectiveerde deel van de klachten rekening gehouden.
De informatie die eiser in beroep heeft overgelegd geeft de rechtbank geen aanleiding te twijfelen aan de belastbaarheid die de verzekeringsartsen hebben aangenomen. Daarbij is in aanmerking genomen dat de medische informatie die ziet op suikerziekte niet ziet op de datum hier in geding maar op een periode ruim daarna zodat daaraan in dit geval niet de waarde kan worden toegekend die eiser daar graag aan toegekend had willen zien.
Met betrekking tot de informatie van reumatologe [naam reumatologe 2] wijst de rechtbank er op dat die door de verzekeringsarts b&b nadrukkelijk in haar afwegingen is betrokken en de rechtbank is niet kunnen blijken dat dit onzorgvuldig of onvolledig is gebeurd.
Ook overigens is de rechtbank niet gebleken dat in de FML van 5 november 2019 de beperkingen van eiser zijn onderschat. Voor de verdere beoordeling gaat de rechtbank dan ook uit van de belastbaarheid die is neergelegd in die FML.
Onder deze omstandigheden heeft de rechtbank onvoldoende twijfel aan de conclusies van de verzekeringsarts b&b die aanleiding zou kunnen geven tot het aanstellen van een onafhankelijke medische deskundige.
5.
Geschiktheid voor de functies
5.1
Een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep (arbeidsdeskundige b&b) van het UWV heeft, rekening houdend met de vastgestelde FML de volgende functies ten grondslag gelegd aan de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid: baliemedewerker (service en info) (Sbc-code 315150), verkoper tickets (Sbc-code 316011) en productiemedewerker textiel, geen kleding (Sbc-code 272043).
5.2
De rechtbank ziet geen reden te oordelen dat de voor eiser geselecteerde functies in medisch opzicht niet passend zijn. De rechtbank verwijst naar het rapport van de arbeidsdeskundige van 3 december 2019 en het rapport van de arbeidsdeskundige b&b van 25 augustus 2020
.Daarin is inzichtelijk gemotiveerd dat, uitgaande van de vastgestelde beperkingen, eiser de werkzaamheden kan verrichten die verbonden zijn aan deze functies.
Eiser heeft aangevoerd dat deze functies ten onrechte geschikt worden geacht. Hiertoe heeft eiser aangevoerd dat de FML te licht is ingevuld gelet op zijn medische tekortkomingen. Zijn standpunt dat hij niet in staat is de geduide functies te verrichten, vloeit daarmee voort uit zijn opvatting dat zijn medische beperkingen zijn onderschat. Zoals de rechtbank in overweging 4.4 heeft geconcludeerd, is die opvatting niet juist.
De hiervoor genoemde functies mochten worden gebruikt voor de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid.
6.
Mate van arbeidsongeschiktheid
Op basis van de inkomsten die eiser met de geduide functies kan verdienen, heeft het UWV een berekening gemaakt die leidt tot een mate van arbeidsongeschiktheid van 46,21%.
Eiser heeft daarbij aangetekend tegen het eerder gehanteerde maatmanloon geen bezwaar te hebben gericht, zo min als zijn ex-werkgeefster dat had gedaan en daarom had het UWV bij de berekening uit moeten gaan van het eerdere (hogere) maatmanloon.
De rechtbank wijst eiser er op dat de nieuwe berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid na het instellen van bezwaar heeft geleid tot een hogere mate van arbeidsongeschiktheid. Oorzaak daarvan zijn een herzien maatmanloon en een herziene omvang van de arbeidsomvang in het werk van de maatman. Tegen geen van beide was een grond gericht in de bezwaarprocedure, maar dat is ook niet nodig nu de bezwaarprocedure in de Algemene wet bestuursrecht is opgenomen om een volledige heroverweging tot stand te brengen. Dat daarbij ook kritisch wordt bekeken of de uitgangspunten van de berekening correct zijn is daarom terecht. Omdat eiser overigens tegen deze berekening geen gronden naar voren heeft gebracht, gaat de rechtbank uit van deze mate van arbeidsongeschiktheid.
Dit betekent dat het UWV terecht de mate van arbeidsongeschiktheid per 20 augustus 2019 heeft vastgesteld op 46,21%.
Het beroep wordt dan ook ongegrond verklaard.
7.
Proceskosten
Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. E.J. Govaers, rechter, in aanwezigheid van R.V. van Vliet, griffier, op 3 november 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.