ECLI:NL:RBZWB:2021:5453

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
26 mei 2021
Publicatiedatum
29 oktober 2021
Zaaknummer
AWB - 18 _ 5692
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag plaatsing in functie Senior GGP of Senior Tactische Opsporing door korpschef

In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 26 mei 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een medewerker van de politie, en de korpschef van politie. Eiseres had een aanvraag ingediend voor plaatsing in de functie van Senior GGP of Senior Tactische Opsporing, maar deze aanvraag werd door de korpschef afgewezen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de korpschef in zijn besluiten de relevante wet- en regelgeving correct heeft toegepast. Eiseres heeft betoogd dat zij in overwegende mate de niveaubepalende elementen van de gewenste functies heeft vervuld, maar de rechtbank oordeelde dat dit niet het geval was. De rechtbank concludeerde dat eiseres niet voldoende bewijs had geleverd dat haar werkzaamheden overeenkwamen met de vereisten van de functies waarvoor zij zich had aangemeld. Daarnaast heeft de rechtbank geoordeeld dat er geen onbillijkheden van overwegende aard waren die aanleiding gaven om af te wijken van de regels. Eiseres heeft ook een verzoek om schadevergoeding ingediend wegens overschrijding van de redelijke termijn, wat door de rechtbank werd toegewezen. De rechtbank heeft de korpschef veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiseres, evenals een schadevergoeding van € 1.500,- voor de overschrijding van de redelijke termijn. Het beroep van eiseres werd ongegrond verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 18/5692 AW

uitspraak van de meervoudige kamer van 26 mei 2021 in de zaak tussen

[naam eiseres] , wonende te [naam woonplaats] , eiseres,

gemachtigde: mr. W. de Klein,
en

De korpschef van politie, verweerder,

en

de Staat der Nederlanden (Minister van Justitie en Veiligheid), (Staat).

Procesverloop

In het besluit van 5 januari 2018 (het primaire besluit) heeft de korpschef de aanvraag van eiseres tot plaatsing in de functie van Senior GGP of Senior Tactische Opsporing afgewezen.
In het besluit van 2 juli 2018 (bestreden besluit) heeft de korpschef het bezwaar tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De korpschef heeft een verweerschrift ingediend.
Naar aanleiding van het verzoek van eiseres om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn door de bestuursrechter heeft de rechtbank de Staat als derde-partij aangemerkt.
De eerder geplande mondelinge behandeling op zitting op 19 augustus 2020 heeft geen doorgang kunnen vinden.
Het beroep is, gelijktijdig met de zaak van een collega van eiseres, [naam collega] (met zaaknummer BRE 18/5691 AW), besproken op de zitting van de rechtbank op 14 april 2021. Eiseres was hierbij aanwezig, bijgestaan door haar gemachtigde. Tevens is verschenen [naam getuige] als getuige. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. S.H.AM. Dassen en mr. L Stové.

Overwegingen

1. Eiseres is in dienst van de toenmalige politieregio Midden- en West Brabant werkzaam geweest in de functie van Medewerker Thematische Recherche bij de Unit Vreemdelingenpolitie.
In het kader van de personele reorganisatie van de Nationale Politie is eiseres in een besluit van 16 december 2013 per 1 januari 2012 overgegaan in de LFNP-functie Medewerker Tactische Opsporing, Vakgebied Tactische Opsporing (schaal 6).
In een besluit van 10 juni 2016 is eiseres met ingang van 1 juli 2016 aangewezen als herplaatsingskandidaat, en is zij per die datum herplaatst in de functie Generalist GGP, Vreemdelingen, gewaardeerd op schaal 7, in de formatie van de eenheid Zeeland-West-Brabant, Dienst Regionale Recherche, Vreemdelingenpolitie, Handhaving en Toezicht.
Op 30 augustus 2017 heeft eiseres de korpschef gevraagd om haar definitief te plaatsen in de LFNP-functie Senior GGP dan wel Senior Tactische opsporing, beide met het Werkterrein Vreemdelingen (schaal 8). Zij heeft zich beroepen op het interne memo “Notitie tijdelijke tewerkstellingen in fase 2” van 20 september 2016 (Notitie), de “Aanvulling werkinstructie inzake Tijdelijke tewerkstellingen in de periode tot 1 juli 2016” (Aanvulling) van 7 december 2016 en de “Werkinstructie Tijdelijke tewerkstelling/waarneming langer dan 3 jaar na 1 juli 2016” van 4 april 2017 (Werkinstructie). Eiseres heeft gemotiveerd uiteengezet dat zij voldoet aan alle voorwaarden die in de Notitie en in de aanvullingen worden gesteld.
In het primaire besluit heeft de korpschef dat verzoek afgewezen. Naar aanleiding van het bezwaar tegen het primaire besluit is eiseres, met haar collega [naam collega] , gehoord op een hoorzitting op 11 april 2018. Op een hoorzitting op 8 mei 2018 is hun leidinggevende [naam leidinggevende] gehoord.
De afwijzing van het verzoek tot plaatsing in de LFNP-functie Senior GGP dan wel Senior Tactische opsporing is gehandhaafd bij het bestreden besluit. De feitelijke werkzaamheden van eiseres komen niet in overwegende mate overeen met de niveaubepalende elementen van de door haar gewenste LFNP-functie van Senior GGP of Senior Tactische Opsporing. Het feit dat zij (een aantal van) deze feitelijke werkzaamheden eerder heeft overgenomen van een senior medewerker, maakt dit niet anders. De verrichte feitelijke werkzaamheden passen volgens de korpschef binnen de kaders van haar formele LFNP-functie van Generalist GGP.
Wettelijk kader
2. Op grond van artikel 55v van het Besluit algemene rechtspositie politie (Barp) kan het bevoegd gezag, na afweging van de belangen van het individu en van de organisatie, van de regels afwijken indien de toepassing van dit hoofdstuk of de nadere regels ter uitvoering van dit hoofdstuk in individuele gevallen leidt tot onbillijkheden van overwegende aard of indien er sprake is van een bijzondere situatie van een individuele herplaatsingskandidaat.
De korpschef heeft, invulling gevend aan de in artikel 55v van het Barp gegeven bevoegdheid om de hardheidsclausule toe te passen, in overleg met de politievakbonden ten aanzien van enkele groepen ambtenaren regels ontwikkeld waardoor die ambtenaren geplaatst konden worden in de functie die zij feitelijk vervulden. De regels zijn beschreven in de Notitie, aangevuld met de Aanvulling.
De Notitie en de Aanvulling vormen aldus een uitwerking van de in artikel 55v van het Barp neergelegde hardheidsclausule voor die situaties dat een medewerker gedurende fase 1 van de reorganisatie (dus tot juli 2016) gedurende een periode van drie jaar tijdelijk was tewerkgesteld in een andere functie. Om in aanmerking te komen voor plaatsing op de gewenste functie dient aan vier cumulatieve criteria te worden voldaan:
  • De betrokkene dient de door hem gevraagde LFNP-functie gedurende minimaal drie jaar voorafgaand aan 1 juli 2016 ononderbroken uit te hebben geoefend. De vraag of de gewenste functie daadwerkelijk is uitgevoerd moet worden beantwoord aan de hand van de niveaubepalende elementen van die functie. Noodzakelijk is dat vastgesteld wordt dat door het uitoefenen van de tijdelijke werkzaamheden in overwegende mate is voldaan aan de niveaubepalende elementen van de andere functie. Deze zijn omschreven in het onderdeel ‘kern van de functie van de betreffende LFNP-functie’;
  • De tewerkstelling dient schriftelijk te kunnen worden onderbouwd door de medewerker;
  • De gewenste functie moet zijn ingericht in de nieuwe formatie. Er moet dus sprake zijn van werkzaamheden die vanuit het bedrijfsvoeringsbelang ook na de reorganisatie worden gecontinueerd;
  • Het functioneren van de medewerker dient voldoende te zijn.
In aanvulling hierop biedt de Werkinstructie de mogelijkheid tot plaatsing in de gewenste functie voor gevallen waarin de periode van drie jaar onafgebroken uitoefenen van een andere functie wordt bereikt na 1 juli 2016, maar voor 1 juli 2017.
Het geschil
3. Het geschil spitst zich toe op de vraag of eiseres een geslaagd beroep toekomt op de Notitie en Aanvulling en of er op deze grond aanleiding bestaat om haar te plaatsen op de door haar gewenste functie van Senior GGP of Senior Tactische Opsporing. Partijen worden verdeeld gehouden door de vraag of eiseres in overwegende mate heeft voldaan aan het verrichten van de niveaubepalende elementen in deze functies.
4. Eiseres voert aan dat zij wel in overwegende mate de niveaubepalende elementen van de functie Senior GGP dan wel Senior Tactische Opsporing heeft verricht. Op de afdeling AVIM waar eiseres werkzaam is, zijn 8 medewerkers als Senior GGP werkzaam (aangesteld in de LFNP-functie). Door twee van deze seniors is een getuigenverklaring afgelegd (bijlage bij beroepschrift) waaruit volgt dat deze seniors slechts in beperkte mate de niveaubepalende elementen zoals genoemd in de ‘kern van de functie’ van een Senior GGP daadwerkelijk uitvoeren. Kennelijk is verweerder met eiseres van oordeel dat zij de (afwijkende) werkzaamheden zoals door haar met diverse bewijsstukken is onderbouwd, ook daadwerkelijk heeft verricht. Dit betekent dat alleen nog in geschil is de kwalificatie van de daadwerkelijk door eiseres verrichte werkzaamheden in het licht van de kern van de functie van Senior GGP. Uit de Nota van Toelichting bij artikel 3 van de Regeling aanvraag plaatsing op een andere dan de ambtenaar opgedragen functie (RAAF) blijkt dat afwijkende werkzaamheden zowel impliciet als expliciet door verweerder opgedragen kunnen zijn. De afwijkende werkzaamheden zijn op zijn minst gesteld impliciet opgedragen nu de verschillende leidinggevenden hiermee genoegzaam bekend waren. Verder heeft eiseres telkens aangegeven dat zij veel werkzaamheden heeft overgenomen van meerdere seniors nadat deze de politie hebben verlaten. De taken die zij overnam waren onderdeel van het takenpakket van een senior.
Verder heeft eiseres aangevoerd dat zij in strijd met artikel 7:9 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet in de gelegenheid is gesteld om te reageren op de verklaring van de leidinggevende, terwijl zij eerder, in strijd met artikel 4:7 van de Awb, niet in de gelegenheid is gesteld om te reageren op het voornemen om haar aanvraag af te wijzen. De korpschef stelt niet gehouden te zijn op alle gronden of argumenten in te gaan en zich te mogen beperken tot de kern. Dat standpunt acht eiseres in strijd met artikel 7:11, eerste lid, van de Awb: er dient een integrale heroverweging plaats te vinden.
5. Verweerder stelt dat uit de door eiseres overgelegde documenten niet is gebleken dat zij vanaf 1 juli 2013 het samenstel van werkzaamheden overeenkomend met de functie van senior GGP of Senior Tactische Opsporing, werkterrein Vreemdelingen heeft verricht. Eiseres heeft niet aan de niveaubepalende elementen van de gewenste functie(s) voldaan. Volgens verweerder is niet gebleken dat eiseres zich heeft bezig gehouden met zaakscoördinatie, het uitoefenen van de rol van mentor/coach en het opbouwen van nieuwe (werkterreingerelateerde) netwerken.
Beoordeling door de rechtbank
Procedureel
6.1
Met eiseres acht de rechtbank het onzorgvuldig dat haar leidinggevende [naam leidinggevende] is gehoord zonder dat eiseres daarbij aanwezig was en zonder dat eiseres daarna in de gelegenheid is gesteld op de verklaring van haar leidinggevende te reageren. Dat had wel moeten gebeuren. De rechtbank ziet echter aanleiding dit gebrek te passeren met toepassing van artikel 6:22 van de Awb, aangezien eiseres in de beroepsfase de gelegenheid heeft gehad om op die verklaring te reageren, zodat zij niet in haar belangen is geschaad.
6.2
Anders dan eiseres, acht de rechtbank het bestreden besluit niet in strijd met artikel 7:11 van de Awb. Op grond van dat artikel dient een volledige heroverweging van het primaire besluit plaats te vinden aan de hand van het bezwaar. Uit het bestreden besluit blijkt dat verweerder dat ook heeft gedaan. Dat verweerder in het bestreden besluit niet alle door eiseres aangevoerde feitelijke werkzaamheden in detail heeft genoemd en besproken, maakt niet dat er sprake is van een gebrek op dit punt. Uit het bestreden besluit blijkt immers dat verweerder van die werkzaamheden wel kennis heeft genomen en heeft betrokken bij het nemen van het bestreden besluit.
Inhoudelijk
6.3
De gemachtigde van eiseres heeft ter zitting desgevraagd bevestigd dat het beroep ook ziet op de door eiseres gewenste plaatsing in de functie van Senior Tactische Opsporing.
De rechtbank constateert dat eiseres dit deel van haar beroep in het geheel niet heeft onderbouwd. Reeds om die reden heeft deze beroepsgrond geen kans van slagen en zal deze niet verder worden besproken.
De rechtbank zal de verdere beoordeling dan ook beperken tot de gewenste functie van Senior GGP.
6.4
In de kern dient de vraag te worden beantwoord of, door het uitoefenen van de tijdelijke werkzaamheden, in overwegende mate is voldaan aan de niveaubepalende elementen van de gewenste functie. Ter zitting heeft gemachtigde van eiseres erkend dat zijn eerdere beroepsgrond, dat er sprake is van ‘in overwegende mate’ indien er wordt voldaan aan meer dan vijftig procent van de niveaubepalende elementen, inmiddels is achterhaald door de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep, zodat deze grond geen bespreking meer behoeft.
6.5
De niveaubepalende elementen zijn omschreven in het onderdeel ‘kern van de functie van de betreffende LFNP-functie’. De kern van de functie van door eiseres gewenste functie van Senior GGP betreft blijkens de LFNP-beschrijving het volgende:
‘De Senior GGP draagt bij aan de handhaving van de openbare orde en aan veiligheid en leefbaarheid door het – in het kader van voorbereiding, mede aan de hand van beschikbare formats – opstellen van plannen van aanpak voor de uitvoering van (werkterreingerelateerde) operationele politietaken en voor de aanpak van (werkterreingerelateerde) veiligheidsproblematiek. Hij verricht zaakscoördinatie en voert daarnaast zelfstandig (werkterreingerelateerde) operationele politietaken uit. De senior GGP bouwt en onderhoudt (nieuwe) (werkterreingerelateerde) netwerken ten behoeve van gezamenlijke aanpak van veiligheidsproblematiek en maakt uitvoeringsafspraken. De Senior GGP doet voorstellen vanuit de uitvoeringspraktijk ter verbetering van de aanpak van (werkterreingerelateerde) aanpak van veiligheidsproblematiek en in de uitvoering van operationele politietaken en implementeert vastgestelde verbeteringen. De Senior GGP bevordert als mentor de professionaliteit van collega’s.’
6.6
Partijen zijn het erover eens dat er drie niveaubepalende elementen te onderscheiden zijn, namelijk (1) zaakscoördinatie, (2) het opbouwen van nieuwe (werkterreingerelateerde) netwerken en (3) het uitoefenen van de rol van mentor/coach.
6.7
Uit de LFNP-functieomschrijving van de functie van Senior GGP blijkt dat onder ‘zaakscoördinatie’ het volgende wordt verstaan:
‘Het organiseren en aansturen van de uitvoering van vastgestelde plannen van aanpak, zodat de uitvoering van veiligheidsmaatregelen efficiënt en effectief verloopt. Dit houdt mede in:
  • het – in afstemming met de leidinggevende – vertalen van de in het vastgestelde plan van aanpak benoemde collectieve activiteiten en resultaten naar individuele werkafspraken (concretisering in individuele activiteiten en resultaten) en van:
  • het bewaken van de voortgang van de (individuele) werkafspraken, het in dat kader voeren van voorgangsgesprekken met betrekking tot de kwalitatief en kwantitatief geleverde prestaties in relatie tot de gemaakte uitvoerings-/randvoorwaardelijke afspraken met de hem toegewezen mensen, en;
  • het informeren van de leidinggevende ten behoeve van het maken van resultaat- en ontwikkelafspraken, functionering en beoordeling.’
Eiseres heeft aangevoerd dat het voor haar niet mogelijk is in volle omvang aan zaakscoördinatie te voldoen. Verweerder heeft ervoor gekozen om op de afdeling AVIM waar zij werkzaam is, niet met plannen van aanpak te werken en zaakscoördinatie vloeit daar ten dele uit voort. Dit betekent dat ‘zaakscoördinatie’ buiten haar toedoen niet in de volle omvang kan worden uitgeoefend. Voor het overige meent eiseres dat zij wel voldoet aan dit niveaubepalend element, zoals blijkt uit de door haar gegeven uiteenzetting tijdens de bezwaarhoorzitting van 11 april 2018.
Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat eiseres onvoldoende heeft aangetoond zaakscoördinatie, zoals in de functieomschrijving, beschreven te hebben verricht. Verweerder heeft onweersproken toegelicht dat er wel degelijk plannen van aanpak zijn opgesteld, namelijk door leidinggevenden en Operationeel specialisten A. Ook ten behoeve van door anderen opgestelde plannen van aanpak kan zaakscoördinatie worden verricht. De door eiseres verrichte werkzaamheden zijn geen zaakscoördinatie. Weliswaar ‘filterde’ eiseres alle (strafrechtelijke) zaken die binnen kwamen, maakte zij de dossiers compleet en verdeelde de zaken dan over de juiste afdelingen, maar deze werkzaamheden betreffen geen zaakscoördinatie zoals in de functieomschrijving bedoeld. Eiseres hield zich bezig met zaakverdeling, maar dat is wat anders dan zaakscoördinatie, waarbij de nadruk ligt, zoals verweerder ter zitting heeft toegelicht, op het binnen één zaak coördineren wie wat doet.
6.8
Ook aan het niveaubepalende element ‘het opbouwen van nieuwe (werkterreingerelateerde) netwerken’ is naar het oordeel van de rechtbank niet voldaan. Uit de LFNP-functieomschrijving van de functie van Senior GGP blijkt dat onder ‘netwerken’ wordt verstaan: “
het opbouwen en onderhouden van (nieuwe) (werkterreingerelateerde) netwerken ten behoeve van een gezamenlijke aanpak van veiligheidsproblematiek en het maken van uitvoeringsafspraken, zodat de effectiviteit en efficiëntie van de uitvoering van de operationele politietaken en van aanpak van (werkterreingerelateerde) veiligheidsproblematiek wordt verhoogd.”
Dat eiseres vanuit haar rol als kwaliteitscontroleur/procesbewaker VRIS (vreemdeling in de strafrechtketen) contacten onderhoudt met diverse externe partners (IND, DT&V, Veiligheidshuis OM, gemeenten, ambassades, Dublin-bureau/Eurodact) is niet gelijk te stellen met het onderhouden en opbouwen van nieuwe (werkterreingerelateerde) netwerken. Ook het vanuit de uitvoeringspraktijk en binnen bestaande netwerken afstemmingsafspraken maken met ketenpartners is niet aan te merken als het opbouwen en onderhouden van netwerken als bedoeld in de functieomschrijving van Senior GGP.
6.9
Ten aanzien van het ‘vervullen van de rol van mentor/coach’ overweegt de rechtbank als volgt. Uit de LFNP-functieomschrijving van de functie van Senior GGP blijkt dat hieronder wordt verstaan:
“het coachen en overdragen van kennis en vaardigheden als mentor; het vanuit de praktijk formuleren van aanbevelingen voor en over de vakvolwassenheid, zodat de professionaliteit wordt bevorderd.”
Eiseres heeft aangevoerd dat zij niet hoeft te voldoen aan dit niveaubepalende element, omdat het onderdeel is van ‘plannen van aanpak’. Ondanks dat deze eis niet mag worden gesteld, vindt eiseres dat uit de overgelegde bewijsstukken voldoende blijkt dat zij deze werkzaamheden doet. In de referteperiode is eiseres vanwege haar jarenlange kennis, kunde en ervaring met betrekking tot VRIS doende geweest met werkzaamheden die eigenlijk tot die van een senior behoren. Zij fungeerde vanuit haar deskundigheid als vraagbaak. Zij begeleidde nieuwe medewerkers van de eigen afdeling die belast werden met VRIS-taken bij de uitvoering van de dagelijkse werkzaamheden.
Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat deze werkzaamheden niet zijn aan te merken als het vervullen van de rol van mentor/coach zoals bedoeld in de functieomschrijving. Eiseres was weliswaar vraagbaak en begeleidde nieuwe medewerkers, maar dit is wat anders dan het zijn van een mentor/coach. Het bieden van collegiale ondersteuning aan collega’s kan niet op één lijn worden gesteld met het overdragen van vakkennis en vaardigheden als mentor en het vanuit de praktijk formuleren van aanbevelingen voor en over de vakvolwassenheid, zodat de professionaliteit wordt bevorderd.
6.1
Het standpunt van eiseres dat geen van de seniors uit haar team voldoet aan de niveaubepalende elementen van de functie Senior GGP c.q. dat eiseres hetzelfde werk deed als de eerder aangestelde en als zodanig werkzame seniors, is voor de huidige beoordeling niet relevant. Het gaat er niet om of de feitelijke werkzaamheden van eiseres overeenkomen met die van degenen die deze functie reeds uitoefenen, maar of haar feitelijke werkzaamheden voldoen aan de niveaubepalende elementen van de gewenste functie. Dat is niet het geval. De situatie van de ‘zittende’ senioren is anders dan die van eiseres. Deze zijn horizontaal overgegaan en hoeven, hoe wrang ook voor eiseres, niet aan te tonen dat zij aan niveaubepalende elementen voldoen. Voor zover eiseres heeft bedoeld een beroep op het gelijkheidsbeginsel te doen, slaagt dat beroep niet
Tussenconclusie
6.11
Verweerder heeft dan ook op goede gronden geconcludeerd dat eiseres niet in overwegende mate heeft voldaan aan de hiervoor genoemde niveaubepalende elementen van de functie Senior GGP en Senior Tactische Opsporing. De handhaving van de afwijzing van de aanvraag tot plaatsing in deze functies in het kader van de Notitie kan in rechte stand houden. De rechtbank is ook niet gebleken van onbillijkheden van overwegende aard, op grond waarvan de korpschef, met toepassing van artikel 55v van het Barp - buiten de Notitie en de Aanvulling om – toepassing had moeten geven aan de hardheidsclausule. Het beroep zal dan ook ongegrond worden verklaard.
Verzoek om schadevergoeding
7.1
Eiseres heeft verzocht om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Volgens eiseres is die termijn overschreden.
7.2
De vraag of de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM is overschreden, moet worden beoordeeld aan de hand van de omstandigheden van het geval. Daarbij zijn van betekenis de ingewikkeldheid van de zaak, de wijze waarop de zaak door het bestuursorgaan en de rechter is behandeld, het processuele gedrag van de betrokkene gedurende de procesgang en de aard van de maatregel en het daardoor getroffen belang van de betrokkene, zoals ook uit de jurisprudentie van het Europese Hof voor de rechten van de mens naar voren komt. In procedures als deze mag de behandeling van het bezwaar ten hoogste een half jaar en de behandeling van het beroep bij de rechtbank ten hoogste anderhalf jaar duren. Doorgaans zal geen sprake zijn van een overschrijding van de redelijke termijn, indien de fase van bezwaar en beroep gezamenlijk niet langer dan twee jaar heeft geduurd. De hiervoor genoemde omstandigheden van het geval kunnen aanleiding geven een langere behandelingsduur te rechtvaardigen. In beginsel is een vergoeding gepast van € 500,- per half jaar of gedeelte daarvan waarmee de redelijke termijn is overschreden.
7.3
Voor deze zaak betekent dit het volgende. Vanaf de ontvangst van het bezwaarschrift van eiseres op 16 februari 2018 tot aan deze uitspraak (26 mei 2021) is een termijn van 3 jaar en 3 maanden verstreken. De rechtbank ziet in de omstandigheden van het geval geen aanleiding om een redelijke termijn van meer dan twee jaar gerechtvaardigd te achten. Dit betekent dat de redelijke termijn met 1 jaar en 3 maanden is overschreden. Daarmee correspondeert een vergoeding van immateriële schade van € 1.500,-. De overschrijding is volledig toe te rekenen aan de fase in beroep en daarmee aan de Staat der Nederlanden.
Conclusie
8 Gelet op het hetgeen de rechtbank hiervoor heeft overwogen, dient het beroep ongegrond te worden verklaard. De toekenning van immateriële schadevergoeding maakt dat niet anders. Wel bestaat om die reden recht op proceskostenvergoeding voor de beroepsfase.
Proceskosten
9.1
Gelet op hetgeen is overwogen onder 6.1 zal de rechtbank bepalen dat de korpschef aan eiseres het door haar betaalde griffierecht moet vergoeden. Ook zal de rechtbank de korpschef vanwege dit gebrek veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten. De proceskosten worden berekend volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht. De korpschef wordt veroordeeld om de kosten van rechtsbijstand te vergoeden. Deze kosten stelt de rechtbank in totaliteit vast op € 1.068,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting, met een waarde per punt van € 534,- en wegingsfactor 1).
9.2
De rechtbank ziet in de toekenning van schadevergoeding vanwege de overschrijding van de redelijke termijn - waarvoor in het kader van de proceskostenveroordeling een wegingsfactor 0,5 wordt gehanteerd - aanleiding de Staat der Nederlanden te veroordelen in de helft van de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep heeft moeten maken.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • draagt de korpschef op het betaalde griffierecht van € 170,- aan eiseres te vergoeden;
  • veroordeelt de korpschef in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 534,-;
  • veroordeelt de Staat der Nederlanden (de Minister van Justitie en Veiligheid) in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 534,-;
  • veroordeelt de Staat der Nederlanden (de Minister van Justitie en Veiligheid) tot vergoeding van de aan de beroepsfase toerekenbare immateriële schade ten bedrage van € 1.500,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.M. Schotanus, voorzitter, en mr. A.G.J.M. de Weert en mr. C.E.M. Marsé, leden, in aanwezigheid van mr. J.M. van Sambeek, griffier, op 26 mei 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid deze uitspraak mede te ondertekenen.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.