ECLI:NL:RBZWB:2021:5448

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
29 oktober 2021
Publicatiedatum
29 oktober 2021
Zaaknummer
02/042387-21
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak poging tot doodslag en veroordeling voor poging zware mishandeling en poging tot afpersing met betrekking tot steekincident

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 29 oktober 2021 uitspraak gedaan in een zaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van poging tot doodslag, poging tot zware mishandeling en poging tot afpersing. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de poging tot doodslag, omdat er onvoldoende bewijs was dat de verdachte opzettelijk de dood van het slachtoffer heeft willen veroorzaken. De rechtbank oordeelde dat er geen objectief bewijs was over de wijze van steken, de kracht waarmee was gestoken en het soort mes dat was gebruikt. De rechtbank concludeerde dat de verdachte wel schuldig was aan poging tot zware mishandeling, omdat de verdachte met een mes meerdere keren het slachtoffer had gestoken, wat een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel met zich meebracht. Daarnaast werd de verdachte ook schuldig bevonden aan poging tot afpersing, omdat hij het slachtoffer had bedreigd en geweld had gebruikt om geld van hem te eisen. De rechtbank legde een gevangenisstraf van twee jaar op, met aftrek van voorarrest, en wees de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toe. De rechtbank verwierp ook het beroep op noodweer van de verdachte, omdat hij de confrontatie had opgezocht en niet aannemelijk was dat hij zich moest verdedigen tegen een ogenblikkelijke aanranding.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/042387-21
vonnis van de meervoudige kamer van 29 oktober 2021
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1985 te [geboorteplaats]
wonende te [adres verdachte]
thans gedetineerd in P.I. Dordrecht
raadsman mr. H. van Asselt, advocaat te Roosendaal

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 15 oktober 2021, waarbij de officier van justitie, mr. E. van Aalst, verdachte en de raadsman hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering. De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte
1. heeft geprobeerd om [slachtoffer] te doden, danwel heeft geprobeerd zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, door hem met een mes te steken;
2. door geweld en bedreiging met geweld heeft geprobeerd [slachtoffer] af te persen;
3. 515,20 gram hennep in zijn bezit heeft gehad.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de onder 1 tenlastegelegde poging tot doodslag. Zij acht de verklaring van verdachte ongeloofwaardig en volgt de verklaring van aangever. Gelet op het steken met een mes tijdens een worsteling en de plaats van de letsels, onder meer op de borst van aangever, bestond de aanmerkelijke kans dat aangever dodelijk zou worden geraakt. Gelet op de stukken in het dossier acht zij feit 2 (eendaadse samenloop met feit 1) en feit 3 ook wettig en overtuigend bewezen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging bepleit vrijspraak van de onder 1 tenlastegelegde poging tot doodslag. Gelet op de aard en de locatie van de wonden en het ontbreken van informatie over de kracht waarmee is gestoken en over het mes, kan de aanmerkelijke kans op overlijden niet worden vastgesteld. Het steken in de arm levert wel een poging tot zware mishandeling op. Voor feiten 2 en 3 refereert de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Feiten 1 en 2
Op grond van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat verdachte op 12 februari 2021 rond middernacht naar een woning in Roosendaal is gegaan waarvan hij wist dat aangever op dat moment daar verbleef. Hij ging daar naartoe om zijn geld te halen. Aan de deur heeft verdachte aan aangever gevraagd waar zijn geld bleef en heeft hij gezegd dat hij aangever dood ging maken. Hierop is een schermutseling tussen verdachte en aangever ontstaan, waarbij verdachte op enig moment een mes uit zijn jaszak heeft gepakt en aangever daarmee heeft gestoken. De rechtbank is op grond van de aard van het letsel en het feit dat er meerdere wonden zijn, van oordeel dat verdachte dat opzettelijk heeft gedaan. Als gevolg hiervan heeft aangever meerdere steekwonden opgelopen: een boven de linker borst, een aan de buitenzijde van de linkerarm en een aan de binnenzijde van de linkerarm.
Poging tot doodslag of poging zware mishandeling?
Om tot een bewezenverklaring van een poging tot doodslag te kunnen komen, is vereist dat de verdachte opzet heeft gehad op de dood van het slachtoffer, op zijn minst in voorwaardelijke vorm. Daarvan is sprake als de verdachte bewust de aanmerkelijke kans op de dood heeft aanvaard. De beantwoording van de vraag of de gedragingen van verdachte de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roepen, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedragingen en de omstandigheden waaronder deze zijn verricht.
Hiervoor is van belang om vast te stellen hoe, waarmee en met welke kracht verdachte heeft gestoken. Daarover leidt de rechtbank uit de bewijsmiddelen af dat verdachte aangever meerdere malen met een mes heeft gestoken. Bij aangever zijn immers drie verwondingen geconstateerd die zijn toegebracht met een mes, te weten een snijwond boven de linkerborst, een snijwond aan de buitenzijde van de linker bovenarm en een snijwond aan de binnenzijde van de linker bovenarm. Deze drie verwondingen passen naar het oordeel van de rechtbank qua plaats niet bij één stekende beweging, die verdachte zegt te hebben gemaakt. Op zichzelf bezien, hadden deze gedragingen wanneer deze waren doorgezet, de dood tot gevolg kunnen hebben. Naar hun uiterlijke verschijningsvorm kunnen de handelingen van verdachte dan ook wel worden geacht daarop te zijn gericht geweest.
De rechtbank stelt echter vast dat er onvoldoende objectief bewijs voorhanden is op basis waarvan kan worden vastgesteld hoe, met welke kracht en waarmee door verdachte is gestoken. Zo valt uit de medische informatie weliswaar af te leiden dat aangever een verwonding boven de linkerborst heeft opgelopen, maar of dit letsel ook met kracht is toegebracht en (daardoor) mogelijk levensbedreigend is geweest, valt daaruit niet af te leiden. Over deze wond wordt immers vermeld dat deze twee centimeter diep en drie centimeter lang is, slechts in subcutis (de laag net onder de opperhuid) en dat er voor dieper letsel geen aanwijzingen zijn. Van de wond aan de linker bovenarm volgt uit de medische informatie dat deze vijf centimeter diep en zes centimeter lang was. Het is een flinke diepe wond met spierletsel, maar of deze wond mogelijk levensbedreigend was, valt uit die informatie evenmin op te maken.
Anders dan de verklaring van aangever, dat verdachte in de richting van de hartstreek heeft gestoken, bevat het dossier geen aanknopingspunten dat de plaatsen van het letsel levensbedreigend zouden zijn geweest. Evenmin bevat het dossier andere aanknopingspunten om vast te stellen met welke kracht er door verdachte is gestoken. Tot slot kan niet worden vastgesteld met wat voor soort mes er is gestoken, wat de grootte van het mes was en hoe lang het snijvlak van het mes was. Het mes is immers niet aangetroffen en door aangever en verdachte is hierover wisselend verklaard.
Het ontbreken van forensisch en objectief bewijs omtrent de wijze van steken, de kracht waarmee is gestoken, het mes waarmee is gestoken en de ernst van de steekverwondingen, maakt dat de rechtbank niet kan vaststellen dat er een kans op de dood was en dat verdachte die kans heeft aanvaard.
Verdachte wordt daarom vrijgesproken van de onder 1 impliciet primair tenlastegelegde poging tot doodslag.
De gedragingen van verdachte leveren naar het oordeel van de rechtbank wel een poging tot zware mishandeling op. De medische informatie ondersteunt dat er sprake was van een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel door de gedragingen van verdachte. Door met een mes aangever te steken tijdens een worsteling heeft verdachte deze kans ook welbewust aanvaard. De rechtbank acht het impliciet subsidiair tenlastegelegde dan ook wettig en overtuigend bewezen.
Poging tot afpersing
Op grond van de bewijsmiddelen en het voorgaande in onderlinge samenhang bezien, acht de rechtbank ook de poging tot afpersing wettig en overtuigend bewezen. Verdachte heeft immers zelf verklaard dat hij naar aangever is toegegaan om zijn geld te halen. Dat heeft hij hem ook duidelijk gemaakt. Daarbij heeft hij niet alleen gedreigd met geweld maar ook daadwerkelijk geweld gebruikt door aangever met een mes te steken.
De onder 1 en onder 2 bewezenverklaarde gedragingen leveren naar het oordeel van de rechtbank een zodanig samenhangend en op dezelfde tijd en plaats afspelend feitencomplex op, dat de verdachte daarvan één verwijt kan worden gemaakt. Daarmee is er sprake van eendaadse samenloop als bedoeld in artikel 55 Sr.
samenloop.
Feit 3
Op grond van de bewijsmiddelen in het dossier en de bekennende verklaring van verdachte acht de rechtbank dit feit wettig en overtuigend bewezen.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1.
op 12 februari 2021 te Roosendaal ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [slachtoffer] meerdere keren met een mes, heeft gestoken in de borsten arm, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
op 12 februari 2021 te Roosendaal ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en bedreiging met geweld [slachtoffer] te dwingen tot afgifte van geld, dat aan deze toebehoorde door met dat opzet die [slachtoffer] heeft gestoken in de borst en arm, waarbij hij, verdachte, voornoemde [slachtoffer] de woorden heeft toegevoegd: “Ik krijg nog geld van je“, “ik maak je dood“ en “waar blijft mijn geld“, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3.
op 12 februari 2021 te Roosendaal opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 515,20 gram, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

5.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat een noodweersituatie niet aannemelijk is geworden, omdat geen sprake is geweest van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van het lichaam van verdachte waartegen hij zich mocht verdedigen. Het is verdachte geweest die de confrontatie is op gaan zoeken met aangever. Mede door dit om twaalf uur ’s nachts te doen, kon hij een reactie verwachten van aangever. Dat hij die reactie ook daadwerkelijk verwachtte blijkt uit het feit dat verdachte een mes heeft meegenomen. Het is ook verdachte geweest die tijdens het handgemeen dat met aangever aan de deur ontstond met het mes heeft gestoken.
5.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat verdachte niet strafbaar is nu niet kan worden uitgesloten dat verdachte uit noodweer heeft gehandeld. Daartoe is aangevoerd dat verdachte zich noodzakelijk heeft moeten verdedigen tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanval/aanranding door aangever. Aangever was de sterkere en heeft verdachte de deur uitgewerkt en hem vervolgens onderuit geschopt. Omdat aangever hem bleef schoppen, heeft hij ter verdediging een mes gepakt en daarmee, terwijl hij opstond, in de arm van aangever gestoken.
5.3
Het oordeel van de rechtbank
Voor noodweer is vereist dat de verdediging is gericht tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding. Van een ogenblikkelijke aanranding is ook sprake bij een onmiddellijk dreigend gevaar voor een aanranding. De enkele vrees/angst voor zo'n aanranding is daartoe echter niet voldoende. De gestelde aanranding moet in redelijkheid beschouwd, zodanig bedreigend zijn voor verdachte dat deze kan worden aangemerkt als een ogenblikkelijke aanranding in de zin van artikel 41 van het Wetboek van Strafrecht.
Op grond van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat het verdachte is geweest die de confrontatie heeft opgezocht door midden in de nacht met een mes naar aangever toe te gaan en aldaar ook de confrontatie aan te gaan. Over het moment van het ter hand nemen van het mes verschillen de verklaringen van aangever en verdachte. In tegenstelling tot verklaring van verdachte vindt de verklaring van aangever steun in het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant Van der Heijden. Daarin staan de verklaringen van de twee in de woning aanwezige vrouwen opgenomen. Zij hebben tegen de politie verklaard dat op het moment dat aangever verdachte de woning bijna had uitgewerkt, verdachte plotseling met een mes begon te zwaaien in de richting van aangever. Hoewel de verdediging deze twee vrouwen niet nader heeft kunnen bevragen bij de rechter-commissaris, acht de rechtbank deze verklaringen wel bruikbaar. Ze zijn immers neergelegd in een op ambtseed opgemaakt proces-verbaal. Bovendien blijkt uit datzelfde proces-verbaal dat de politie vijf minuten na de melding al ter plaatse was. Daaruit volgt dat er weinig tijd was voor aangever en de twee vrouwen om hun verklaringen op elkaar af te stemmen. De rechtbank acht de twee verklaringen daarom ook geloofwaardig. Uit het voorgaande volgt dat de verklaring van verdachte niet klopt en er van noodweer geen sprake is geweest. De verklaring van de verdachte, inhoudende dat hij slechts eenmaal heeft gestoken terwijl hij opstond, vindt daarnaast weerlegging in het bij aangever geconstateerde letsel. Het toegebrachte letsel kan niet ontstaan zijn door een beweging tijdens het opstaan. Er zijn drie wonden in het bovenlichaam, waarbij de wond in de borst in ieder geval een steekwond betreft.
Gezien de feiten en omstandigheden als hiervoor omschreven, is de rechtbank van oordeel dat een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van verdachte door aangever, niet aannemelijk is geworden. De rechtsbank verwerpt het beroep op noodweer.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert op grond van wat zij bewezen acht aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van dertig maanden met aftrek van voorarrest. Zij baseert zich hiervoor op de richtlijnen van het openbaar ministerie, waarbij de nadruk ligt op feiten 1 en 2 en de eendaadse samenloop daarvan. Verder houdt zij ook rekening met het strafblad van verdachte en het reclasseringsadvies dat over verdachte is opgemaakt.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging bepleit aan verdachte een gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest op het moment van de uitspraak op te leggen en daarnaast hooguit een voorwaardelijke straf met eventueel als bijzondere voorwaarde het door de reclassering geadviseerde contactverbod met aangever. De verdediging verwijst daarbij niet alleen naar de gevoerde verweren maar ook naar de aanleiding van het feit, de vertraging in de afdoening die is veroorzaakt door de vermeende bedreiging van aangever door de broer van verdachte, en de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Zo wil hij naar huis om zijn huurhuis te redden en heeft hij uitzicht op werk. Ook heeft hij in detentie diverse certificaten behaald.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De aard en ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling van aangever. Daarbij heeft verdachte aangever rond middernacht opgezocht bij de woning van diens moeder. Aldaar ontstond aan de deur een handgemeen waarbij verdachte aangever meerdere malen met een mes heeft gestoken en hem daarbij tweemaal in de linkerarm en in de borst heeft geraakt. Als gevolg hiervan is aangever naar het ziekenhuis vervoerd waar zijn wonden zijn gehecht. Hij heeft hier drie blijvende littekens aan overgehouden.
Met zijn handelen heeft verdachte niet alleen een forse inbreuk op de lichamelijke maar ook op de psychische integriteit van het slachtoffer gemaakt. Het is algemeen bekend dat dergelijk geweld, naast lichamelijk leed, voor slachtoffers gedurende lange tijd ook psychische gevolgen met zich kan brengen. Dit blijkt ook uit de ter zitting voorgelezen schriftelijke slachtofferverklaring. Aangever heeft niet alleen nog altijd te kampen met pijn en beperkingen aan zijn arm. Ook is hij door de angst de gehele dag op zijn hoede en slaapt hij ’s nachts slecht waardoor zijn energie en levensvreugde zijn verdwenen. Hij voelt zich verdrietig en machteloos en zit nog altijd in de overlevingsstand. Verdachte heeft zich dan ook aan een zeer ernstig feit schuldig gemaakt.
Daarnaast heeft verdachte bekend, feit 2, bij dit alles geld aan aangever te hebben gevraagd en, feit 3, hennep voor handen te hebben gehad.
De persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte
Bij de beoordeling van de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met het strafblad van verdachte. Daaruit blijkt dat verdachte weliswaar geen recente veroordelingen op zijn naam heeft staan, maar dat hij wel eerder voor geweldsdelicten met politie en justitie in aanraking is geweest, al is dit wel wat langer geleden.
Daarnaast houdt de rechtbank rekening met het reclasseringsadvies van 8 juli 2021 dat over verdachte is opgesteld. Hierin komt onder meer naar voren dat zij gelet op het strafblad van verdachte bij een veroordeling van het tenlastegelegde niet zozeer een doorlopend maar wel een verzwaring van het delictpatroon zien. Verder zien zij mogelijk recidive verhogende factoren op de leefgebieden psychosociaal functioneren, huisvesting, relaties met familie en anderen, werk, financiën, houding en mogelijk ook met alcohol en middelengebruik. Het recidiverisico schatten zij als gemiddeld in. Verdachte geeft echter duidelijk aan dat hij zelf in staat is om zijn eigen problemen op te lossen en dat hij daar geen verdere hulp van de reclassering bij nodig heeft. De reclassering acht geen toezicht geïndiceerd. Enkel een contactverbod met aangever wordt geadviseerd.
Straf
Alles afwegend is de rechtbank van oordeel dat aan verdachte een lagere straf dan door de officier van justitie is gevorderd, moet worden opgelegd. De rechtbank komt immers tot een andere bewezenverklaring. Zij acht de bewezenverklaarde poging tot zware mishandeling
daarentegen wel grenzen aan een voltooide zware mishandeling. Aangever heeft immers een fors blijvend litteken op zijn arm en ondervindt tot op heden beperking in het gebruik van zijn arm. Verder krijgt verdachte straf voor feit 2 in eendaadse samenloop en voor feit 3. Gelet op straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd, is de rechtbank van oordeel dat aan verdachte een gevangenisstraf van twee jaar met aftrek van voorarrest moet worden opgelegd. Zij ziet geen ruimte voor een andere of lichtere straf. Zij ziet evenmin aanleiding voor een voorwaardelijk strafdeel nu de reclassering daartoe niet heeft geadviseerd.
De tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet of tot het moment dat de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling aan de orde is, als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

7.De benadeelde partijen

[slachtoffer]
De benadeelde partij [slachtoffer] vordert voor feit 1 een schadevergoeding van € 15.005,48 bestaande uit een bedrag van € 2.505,48 wegens materiële schade en een bedrag van
€ 12.500,- wegens immateriële schade.
De rechtbank overweegt hierbij dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte dit feit heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld naar de benadeelde partij toe en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden voorzover deze in voldoende causaal verband staat met het feit en voldoende aannemelijk is gemaakt.
Materiële schade
Over de gevorderde materiële schade overweegt de rechtbank het volgende.
Kleding
De eerste post betreft de kleding van aangever bestaande uit de volgende posten:
 Schoenen (Puma): € 109,99
 T-shirt: € 10,-
 Trui (Jack & Jones) € 39,99
 Trainingspak (Nike/FC Barcelona) € 119,99
 Hemd € 5,-
De schade aan het T-shirt, de trui, het trainingspak en het hemd is naar het oordeel van de rechtbank voldoende vast komen te staan, zo ook het causaal verband. Uit de bijgevoegde bijlagen van de vordering blijkt wel dat voor deze kledingstukken de nieuwprijs is opgevoerd. Door de benadeelde partij is daarover niet aangevoerd dat het om pas nieuwe kledingstukken ging. Ook ontbreken de aankoopbonnen. De rechtbank zal daarom een afschrijving toepassen van 1/3 waardoor zij een bedrag toewijst van € 174,98 – € 58,33 =
€ 116,65. Voor het overige wijst zij de vordering op dit punt af.
Over de gestelde schade aan de schoenen is de rechtbank van oordeel dat deze onvoldoende is vast komen te staan. Deze post wijst de rechtbank daarom af.
Verblijf ziekenhuis, reis- en parkeerkosten, medische kosten
Deze posten acht de rechtbank volledig toewijsbaar nu deze voldoende zijn onderbouwd en niet zijn betwist. Deze schade staat ook in een voldoende verband met het bewezen verklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit.
Kosten van huishoudelijke hulp, verzorging en begeleiding
De rechtbank overweegt over deze posten dat het bij vervangende huishoudelijke hulp, verzorging en begeleiding in beginsel normaal en redelijk is dat gezinsleden zoals een partner hierin bijspringen als een ander gezinslid daartoe minder in staat is. De rechtbank ziet in de onderbouwing van deze posten geen reden om daarvan af te wijken. Zij verklaart de benadeelde partij in deze posten daarom niet-ontvankelijk. Dat deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Diversen
Onder deze post zijn gevorderd reis- en parkeerkosten naar het kantoor van de raadsvrouw en een factuur voor het verstrekken van medische gegevens van de behandeling bij de fysiotherapeut. Over de gevorderde reis- en parkeerkosten naar het kantoor van de raadsvrouw overweegt de rechtbank dat het gebruik van rechtsbijstand ertoe leidt dat enkel de kosten van betaalde rechtsbijstand proceskosten vormen waarvoor een vergoeding kan worden toegekend. De gevorderde kosten zijn dan ook geen toewijsbare proceskosten. Deze kosten zijn evenmin aan te merken als rechtstreekse materiële schade die voor vergoeding in aanmerking komen. De rechtbank verklaart de benadeelde partij daarom niet-ontvankelijk voor deze posten. Dat deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De post voor de factuur voor het verstrekken van medische gegevens van de behandeling bij de fysiotherapeut acht de rechtbank volledig toewijsbaar nu deze voldoende zijn onderbouwd en niet zijn betwist. Deze schade staat ook in een voldoende verband met het bewezen verklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit.
Immateriële schade
De door de benadeelde gevorderde vergoeding van immateriële schade acht de rechtbank toewijsbaar tot een bedrag van € 5.000,-, gelet op de onderbouwing en de hoogte van de schadevergoedingen die in min of meer vergelijkbare gevallen zijn toegekend. Deze schade staat ook in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die rechtstreeks is toegebracht door het bewezenverklaarde feit. Voor het overige is de rechtbank van oordeel dat feiten en omstandigheden die tot toewijzing van het gevorderde bedrag zouden kunnen leiden niet voldoende vast staan, mede gelet op de betwisting daarvan door verdachte.
Verdere behandeling van dat deel van de vordering levert naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting van het strafgeding op, zodat de benadeelde partij voor dat deel niet-ontvankelijk in haar vordering zal worden verklaard. Dat deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De rechtbank wijst de gevorderde wettelijke rente toe vanaf het tijdstip waarop het feit werd gepleegd, te weten 12 februari 2021.
De rechtbank legt tevens de schadevergoedingsmaatregel op tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.
[naam]
De benadeelde partij [naam] , partner van aangever, vordert voor feit 1 een schadevergoeding van € 5.420,64 bestaande uit een bedrag van € 420,64 wegens materiële schade en een bedrag van € 5.000,- wegens immateriële schade.
Immateriële schade:
Uit de vordering blijkt dat de gevorderde immateriële schade shockschade betreft.
Sinds het Taxibus-arrest van de Hoge Raad, bekend onder ECLI:NL:HR:2002:AD5356, is het ook mogelijk om shockschade te vorderen. In datzelfde arrest heeft de Hoge Raad daarvoor de volgende criteria geformuleerd. Het moet gaan om schade die is ontstaan:
- door het waarnemen van een ongeval of door de directe confrontatie met de ernstige gevolgen hiervan (het confrontatievereiste) waardoor;
- een hevige emotionele schok wordt teweeggebracht bij de naaste/nabestaande;
- waaruit geestelijk letsel (in de zin van een psychiatrisch erkend ziektebeeld) voortvloeit.
Wanneer aan alle drie de vereisten is voldaan, heeft de dader ook een onrechtmatige daad gepleegd tegen de naaste/nabestaande die hierdoor recht heeft op vergoeding van zijn schade.
De benadeelde partij is voldoende in de gelegenheid gesteld de vordering te onderbouwen, maar de gestelde schade is naar het oordeel van de rechtbank niet komen vast te staan. De rechtbank begrijpt dat de benadeelde partij onder de indruk is geraakt van de situatie die zij ter plaatse heeft waargenomen en dat dat impact op haar heeft gehad. Van een directe confrontatie met de ernstige gevolgen is naar het oordeel van de rechtbank echter geen sprake. Gebleken is dat de benadeelde partij enkel is geconfronteerd met een ambulance, enkele bloedsporen ter plaatse en de gehechte wonden van haar partner. Ook blijkt uit de verklaring van de benadeelde partij dat de politie haar heeft opgebeld en heeft getracht haar gerust te stellen. Niet alleen aan de directe confrontatie maar ook aan de ernstige gevolgen worden in de jurisprudentie zwaardere eisen gesteld. Deze waarnemingen van benadeelde voldoen naar het oordeel van de rechtbank dan ook niet aan de geldende criteria waardoor de grens van shockschade niet wordt gehaald. De rechtbank acht de vordering daarom ongegrond en zal deze afwijzen.

8.Het beslag

Onder verdachte zijn twee emmers in beslag genomen. Deze emmers zijn vatbaar voor verbeurdverklaring waartoe de rechtbank ook zal beslissen.

9.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen van het Wetboek van Strafrecht 33, 33a, 36, 45, 55, 302 en 317 en de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet.

10.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan het impliciet primair onder 1 tenlastegelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
Eendaadse samenloop van:
feit 1:Impliciet subsidiair: Poging tot zware mishandeling;
en
feit 2:Poging tot afpersing;
feit 3: Opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van twee jaar;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Benadeelde partijen
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] van € 5.917,61, waarvan € 917,61 aan materiële schade en € 5.000,- aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 12 februari 2021 tot aan de dag der voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- wijst de post van de kleding voor het overige af;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer] (feit 1), € 5.917,61 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 12 februari 2021 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 64 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
[naam]
- wijst de vordering van de benadeelde partij [naam] af;
- veroordeelt de benadeelde partij in de kosten van verdachte, tot nu toe op nihil;
Beslag
- verklaart verbeurd de inbeslaggenomen voorwerpen, te weten twee emmers (G2302958).
Dit vonnis is gewezen door mr. M.M. Veldhuizen, voorzitter, mr. M.E.I. Beudeker en mr. M.A.H. Kempen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M. de Jonge, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 29 oktober 2021.
De voorzitter, jongste rechter en de griffier zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

11.Bijlage I

De tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd dat
1.
hij op of omstreeks 12 februari 2021 te Roosendaal ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [slachtoffer] een of meerdere keren met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, heeft gestoken in de borst, hand en/of arm, in elk geval in het lichaam, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
( art 287 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
2.
hij op of omstreeks 12 februari 2021 te Roosendaal ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer] te dwingen tot afgifte van geld, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan deze toebehoorde door met dat opzet die [slachtoffer] een of meerdere keren heeft gestoken in de borst, hand en/of arm, in elk geval in het lichaam, waarbij hij, verdachte, voornoemde Tahiri de woorden heeft toegevoegd: “Ik krijg nog geld van je“, “ik maak je dood“ en/of “waar blijft mijn geld“, of woorden van soortgelijke aard en/of strekking, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
( art 317 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
3.
hij op of omstreeks 12 februari 2021 te Roosendaal opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 515,20 gram, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
( art 11 lid 2 Opiumwet, art 3 ahf/ond C Opiumwet )