In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, is verdachte vrijgesproken van de beschuldiging van seks met een persoon in staat van verminderd bewustzijn. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 15 oktober 2021, waarbij de officier van justitie, mr. M.P. de Graaf, en de verdediging hun standpunten naar voren brachten. De tenlastelegging hield in dat verdachte seks heeft gehad met een aangeefster die zich in een kwetsbare toestand bevond. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verklaringen van de aangeefster onvoldoende steun vonden in andere bewijsmiddelen, waardoor het bewijs niet voldeed aan het wettelijk bewijsminimum.
De rechtbank heeft in haar beoordeling gekeken naar de verklaringen van zowel de aangeefster als de verdachte, die lijnrecht tegenover elkaar stonden. De aangeefster verklaarde dat zij in haar kamer in slaap was gevallen en werd gepenetreerd door verdachte, terwijl verdachte ontkende en stelde dat hij de aangeefster niet meer had gezien na het vertrek van getuigen. De rechtbank concludeerde dat er onvoldoende bewijs was om de tenlastelegging te ondersteunen, en dat de omstandigheden die door de officier van justitie werden aangevoerd niet specifiek genoeg waren om de beschuldiging te onderbouwen.
Uiteindelijk heeft de rechtbank de verdachte vrijgesproken van het tenlastegelegde feit, en de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering tot schadevergoeding, aangezien de verdachte was vrijgesproken van het feit waaruit de schade zou zijn ontstaan. De rechtbank heeft ook de teruggave gelast van in beslag genomen voorwerpen aan de verdachte, en de kosten werden door iedere partij zelf gedragen. Dit vonnis is uitgesproken op 29 oktober 2021.