ECLI:NL:RBZWB:2021:5447

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
29 oktober 2021
Publicatiedatum
28 oktober 2021
Zaaknummer
02/303146-20
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak in zedenzaken door gebrek aan bewijs en onvoldoende steunbewijs voor de verklaring van het slachtoffer

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, is verdachte vrijgesproken van de beschuldiging van seks met een persoon in staat van verminderd bewustzijn. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 15 oktober 2021, waarbij de officier van justitie, mr. M.P. de Graaf, en de verdediging hun standpunten naar voren brachten. De tenlastelegging hield in dat verdachte seks heeft gehad met een aangeefster die zich in een kwetsbare toestand bevond. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verklaringen van de aangeefster onvoldoende steun vonden in andere bewijsmiddelen, waardoor het bewijs niet voldeed aan het wettelijk bewijsminimum.

De rechtbank heeft in haar beoordeling gekeken naar de verklaringen van zowel de aangeefster als de verdachte, die lijnrecht tegenover elkaar stonden. De aangeefster verklaarde dat zij in haar kamer in slaap was gevallen en werd gepenetreerd door verdachte, terwijl verdachte ontkende en stelde dat hij de aangeefster niet meer had gezien na het vertrek van getuigen. De rechtbank concludeerde dat er onvoldoende bewijs was om de tenlastelegging te ondersteunen, en dat de omstandigheden die door de officier van justitie werden aangevoerd niet specifiek genoeg waren om de beschuldiging te onderbouwen.

Uiteindelijk heeft de rechtbank de verdachte vrijgesproken van het tenlastegelegde feit, en de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering tot schadevergoeding, aangezien de verdachte was vrijgesproken van het feit waaruit de schade zou zijn ontstaan. De rechtbank heeft ook de teruggave gelast van in beslag genomen voorwerpen aan de verdachte, en de kosten werden door iedere partij zelf gedragen. Dit vonnis is uitgesproken op 29 oktober 2021.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/303146-20
vonnis van de meervoudige kamer van 29 oktober 2021
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1982 te [geboorteplaats]
wonende te [adres verdachte]
raadsman mr. P. van de Kerkhof, advocaat te Tilburg.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 15 oktober 2021, waarbij de officier van justitie, mr. M.P. de Graaf, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte seks heeft gehad met een persoon in staat van verminderd bewustzijn.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het feit heeft gepleegd. Hij baseert zich hierbij op de verklaring van aangeefster. Aangeefster heeft in grote lijnen consistent verklaard. Deze verklaring wordt ondersteund door de verklaringen van getuigen [getuige 1] en [getuige 2] . Daarbij heeft verbalisant [verbalisant] waargenomen dat aangeefster hevig aan het trillen was en is er een spermaspoor in aangeefster aangetroffen. De verklaring van verdachte wordt niet ondersteund en er is geen reden om aan te nemen dat deze verklaring klopt.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen. Er is onvoldoende ondersteunend bewijs dat relevant is voor de verdenking. Het is het verhaal van aangeefster tegen dat van verdachte. Er is hooguit sprake van indirect bewijs. Indien de rechtbank van oordeel is dat er wel sprake is van voldoende
wettigbewijs, dan is het bewijs onvoldoende
overtuigend. Er is een atypische huurder-verhuurder relatie, waarbij er aanwijzingen zijn dat deze relatie meer omvatte. Daarbij is de verklaring van aangeefster over hoe de seks is gegaan opmerkelijk. Ook zijn er verklaringen die passen bij het verhaal van verdachte. Getuige [getuige 1] vermoedde dat verdachte en aangeefster seks hadden. Voorts is het opmerkelijk dat juist verdachte de politie belde en niet aangeefster. Er is te veel ruimte voor twijfel en verdachte dient te worden vrijgesproken.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Op basis van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting stelt de rechtbank het volgende vast.
Op 30 november 2020 is door aangeefster aangifte gedaan van verkrachting, gepleegd door verdachte in de nacht van 28 op 29 november 2020. Aangeefster woonde in die tijd bij verdachte in huis. De avond van 28 november 2020 zijn er twee kennissen van verdachte komen eten. Aangeefster is hierbij aangesloten. Met zijn vieren hebben zij gegeten, gedronken en er is ook geblowd. Op enig moment is aangeefster naar haar kamer toe gegaan en is niet meer teruggekomen bij het gezelschap. Getuige [getuige 2] en haar vriend zijn tussen 00.00 uur en 01.00 uur naar huis gegaan.
Over wat er is gebeurd nadat [getuige 2] en haar vriend de woning hebben verlaten, lopen de verklaringen van aangeefster en verdachte uiteen. Deze verklaringen staan lijnrecht tegenover elkaar.
Aangeefster heeft, kortgezegd, verklaard dat zij naar haar kamer is gegaan en met haar kleding aan op haar bed in slaap is gevallen. Op enig moment dacht zij te dromen over seks, werd wakker en merkte dat zij werd gepenetreerd. Zij zag, toen zij de persoon die haar penetreerde van haar af duwde, dat dit verdachte betrof. Ook zag zij dat hij naakt was en een erectie had. Pas toen het licht aan ging, zag aangeefster dat haar spijkerbroek en onderbroek onder haar billen waren geschoven.
Verdachte ontkent de beschuldiging. Hij verklaart dat hij - toen [getuige 2] en haar vriend naar huis gingen - is gaan opruimen en hierna naar zijn bed is gegaan. Verdachte is vervolgens wakker geworden door geschreeuw. Hij heeft aangeefster, nadat zij zich onttrok aan het gezelschap de avond ervoor, niet meer gezien.
Ook op andere punten lopen de verklaringen van verdachte en aangeefster sterk uiteen. Verdachte verklaart dat hij een relatie met aangeefster had, maar dat hij aangeefster had gezegd dat zij voor 7 december 2020 zijn huis uit moest omdat zij weer met haar ex-vriend zou zijn. Verdachte heeft verklaard de middag van 28 november 2020, voordat het bezoek kwam, nog seks te hebben gehad met aangeefster. Dit is op vrijwillige basis gebeurd. Aangeefster verklaart daarentegen dat er van een relatie geen sprake was en dat zij gewoon een kamer huurde. Er heeft volgens haar nooit seks op vrijwillige basis plaatsgevonden.
Steunbewijs
Aan verdachte is een zedendelict ten laste gelegd. Zedenzaken kenmerken zich in het algemeen door het feit dat zij zich voordoen in een situatie waarbij slechts twee personen aanwezig zijn: een verondersteld slachtoffer en een veronderstelde dader. Indien de veronderstelde dader ontkent, moet de rechter allereerst beoordelen of aan het bewijsminimum is voldaan. De bewijsminimumregel van artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv) houdt in dat het bewijs dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, door de rechter niet uitsluitend kan worden aangenomen op de verklaring van één getuige. De Hoge Raad heeft het belang van deze bepaling bij herhaling onderstreept door te overwegen, dat deze strekt ter waarborging van de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing, in die zin dat zij de rechter verbiedt tot een bewezenverklaring te komen ingeval de door één getuige genoemde feiten en omstandigheden op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal. Daar staat echter tegenover dat in zedenzaken een geringe mate aan steunbewijs in combinatie met de verklaring van de aangever voldoende wettig bewijs kan opleveren.
De vraag die de rechtbank dan ook eerst moet beantwoorden is of de verklaringen van aangeefster voldoende steun vinden in de overige bewijsmiddelen.
De rechtbank is van oordeel dat het dossier onvoldoende steun bevat voor de tenlastegelegde handelingen. Ook de door de officier van justitie aangevoerde omstandigheden bieden onvoldoende steun voor het tenlastegelegde. Zij houden onvoldoende specifiek verband met de tenlastegelegde handelingen als zodanig. Zo kan niet worden vastgesteld dat het waargenomen trillen door aangeefster een direct gevolg is geweest van hetgeen volgens aangeefster in de woning zou zijn gebeurd. Er zijn meerdere oorzaken voor het trillen denkbaar. Het was november, midden in de nacht en dus koud. Ook had er zich vlak voor de waarneming van de verbalisant een zeer agressieve situatie afgespeeld bij de woning van verdachte.
Voorts is er wel een spermaspoor in aangeefster aangetroffen, maar is niet vastgesteld dat het spermaspoor van verdachte is. Zelfs indien dit wel het geval was geweest, sluit dit het door verdachte geschetste scenario nog niet uit, maar zou het enkel bevestigen dat er seksueel contact tussen verdachte en aangeefster heeft plaatsgevonden.
Ook de verklaring van getuige [getuige 2] levert niet de vereiste steun op. Getuige [getuige 2] heeft de verklaring van verdachte, inhoudende dat hij en het slachtoffer een relatie hadden en dat dit voor hun gasten die avond ook kenbaar moet zijn geweest, weersproken. De onderdelen waarop de verklaring van verdachte wordt weersproken zien echter niet op de tenlastegelegde handelingen. De getuige heeft de woning verlaten voordat het feit zou zijn gepleegd.
De verklaring van getuige [getuige 1] over wat aangeefster hem heeft verteld, kan evenmin het vereiste steunbewijs opleveren, omdat de bron van zijn verklaring dezelfde is als de verklaring die steun behoeft, namelijk die van aangeefster zelf.
Voornoemde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang kunnen naar het oordeel van de rechtbank ook niet in voldoende mate steun bieden aan de verklaringen van aangeefster.
De rechtbank kan op basis van het dossier dan ook onvoldoende vaststellen of de tenlastegelegde handelingen plaats hebben gevonden. Daarom spreekt de rechtbank verdachte vanwege een gebrek aan bewijs vrij.

5.De benadeelde partij

De benadeelde partij [slachtoffer] vordert een schadevergoeding van € 20.324,-- voor het feit.
Verdachte wordt vrijgesproken van het feit waaruit de schade zou zijn ontstaan.
De rechtbank zal daarom de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.

6.De overwegingen omtrent het beslag.

6.1
De teruggave aan verdachte
De rechtbank zal de teruggave gelasten van het hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerp aan verdachte, aangezien het voorwerp niet vatbaar is voor verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer en onder verdachte in beslag is genomen.

7.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan het tenlastegelegde feit;
Beslag
- gelast de teruggave aan verdachte van het inbeslaggenomen voorwerp, te weten een HTC Grijs, goednummer PL2000-2020314685-2275886;
Benadeelde partijen
- verklaart de benadeelde partij [slachtoffer] niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- bepaalt dat iedere partij zijn eigen kosten draagt;
- heft op het geschorste bevel voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.E.I. Beudeker, voorzitter, mr. M. Veldhuizen en mr. M.A.H. Kempen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. R.M. Heitzman, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 29 oktober 2021.
Mr. Veldhuizen en mr. Kempen zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.