ECLI:NL:RBZWB:2021:5427

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
28 oktober 2021
Publicatiedatum
28 oktober 2021
Zaaknummer
02/019474-21 + 02/055147-19 (TUL)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot zware mishandeling met gebruik van voorwerpen in Roosendaal

Op 28 oktober 2021 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan twee pogingen tot zware mishandeling. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van twaalf maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. De zaak betreft twee incidenten waarbij de verdachte op 8 januari 2021 en 24 oktober 2020 in Roosendaal geweld heeft gepleegd tegen twee slachtoffers. In het eerste geval heeft de verdachte samen met een mededader het slachtoffer meermalen geslagen en geschopt, waarbij gebruik is gemaakt van een ruitentikker. In het tweede geval heeft de verdachte het slachtoffer met een vuistslag op de grond geslagen en vervolgens met een lachgastank op het hoofd geslagen. De rechtbank heeft vastgesteld dat er sprake was van een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel, maar heeft de verdachte vrijgesproken van de poging tot doodslag, omdat niet kon worden vastgesteld dat de verdachte opzet had op de dood van het slachtoffer. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partijen gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte is veroordeeld tot betaling van schadevergoeding aan de slachtoffers. De rechtbank heeft ook de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke straf toegewezen, omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan een nieuw strafbaar feit.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/019474-21 + 02/055147-19 (TUL)
vonnis van de meervoudige kamer van 28 oktober 2021
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1999 in [geboorteplaats]
wonende op het adres [adres verdachte]
raadsman: mr. P.A. Groenhuis, advocaat te Breda.

1.Onderzoek van de zaak

De strafzaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 1 juli 2021 en 14 oktober 2021 waarbij de officier van justitie, mr. C. Brandwijk, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt. Daarnaast is ook een reclasseringswerker, [naam 1] , als deskundige ter zitting gehoord. Voorts is de vordering tot tenuitvoerlegging behandeld met bovenvermeld parketnummer en de vorderingen tot schadevergoeding van de benadeelde partijen.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering. De tenlastelegging is als Bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er -kort en feitelijk weergegeven- op neer dat
onder 1: verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot doodslag, dan wel een poging tot zware mishandeling althans dat hij openlijk geweld heeft gepleegd.
onder 2: verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot doodslag dan wel een poging tot zware mishandeling dan wel dat verdachte een mishandeling heeft begaan.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder feit 1 (meer) subsidiair ten laste gelegde heeft gepleegd. Er is openlijk geweld gepleegd ten opzichte van het slachtoffer. De alternatieve verklaring van verdachte hierover is niet aannemelijk en dient buiten beschouwing te blijven, mede gelet op het tijdstip waarop deze naar voren is gebracht, alsook de wijze waarop dit is onderbouwd. Ten aanzien van feit 2 is volgens de officier van justitie het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, inhoudende dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot doodslag. Uit de gewelddadige gedragingen die door verdachte zijn begaan, met name het slaan met een lachgasfles op het hoofd, komt naar voren dat hij bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard op de dood van het slachtoffer.
4.2
Het standpunt van de verdediging
Ten aanzien van feit 1 is bepleit dat het wettig bewijs onvoldoende overtuigend is. Verdachte heeft over dit feit een ontkennende verklaring afgelegd die geloofwaardig en authentiek is overgekomen. Getuige [getuige 1] heeft deze verklaring gedeeltelijk bevestigd. Verder dient er behoedzaam te worden omgegaan met de verklaringen van andere betrokkenen, omdat zij onderling een bepaalde verstandhouding hebben en loyaal aan elkaar zijn. Dit gegeven doet afbreuk aan de aannemelijkheid van hun verklaringen. Ten aanzien van feit 2 is bepleit dat op de camerabeelden het incident niet is vastgelegd en verdachte niet is herkend. Het incident kan overigens ook niet hebben plaatsgevonden in de tijdspanne van 50 seconden waarop de camera is weggedraaid van de plaats delict en daarna weer is teruggedraaid naar die plek. Bovendien past het letsel van het slachtoffer niet bij het geweld dat door verdachte zou zijn begaan en het voorwerp dat daarbij gehanteerd zou zijn.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in Bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Ten aanzien van feit 1
De feiten en omstandigheden
Aangever [aangever 1] heeft verklaard dat hij op 8 januari 2021 in Roosendaal door twee hem op dat moment onbekende Marokkaanse mannen met geweld is aangevallen. De aangever wordt geslagen en geschopt. Er is één dader die meermalen met een ruitentikker op zijn hoofd slaat, terwijl de andere dader hem met zijn vuisten in het gezicht slaat. Wanneer aangever op de grond ligt wordt er minutenlang op hem ingeschopt, waarbij zijn hoofd en lichaam worden geraakt. In het ziekenhuis zijn er diverse hematomen en contusies bij hem geconstateerd. Getuigen [getuige 2] en [getuige 3] bevestigen dat aangever is aangevallen door twee jongens. Volgens [getuige 2] hebben zij hem geslagen en geschopt, ook toen aangever op de grond lag.
De politie heeft gesproken met een anonieme getuige die heeft verklaard dat [verdachte] één van de daders is en de andere dader [medeverdachte] heet. Daarnaast heeft getuige [getuige 3] bij de politie aangeven dat zij in een Whatsapp-gesprek met getuige [getuige 1] de naam van een jongen heeft genoemd en dat dit de persoon betreft die de politie zoekt. In dit gesprek staat de naam ‘ [verdachte] ’. [verdachte] voldoet ook aan het signalement dat door aangever is opgegeven. Tot slot heeft de aangever foto- en filmbestanden naar de politie verstuurd waarvan hij 100% zeker is dat dit de manspersoon moet zijn die hem met de ruitentikker heeft geslagen. Dit betreft [verdachte] .
De alternatieve verklaring van verdachte ter zitting
Verdachte heeft ter zitting een alternatieve verklaring afgelegd, waarin hij heeft betoogd dat medeverdachte [medeverdachte] en getuigen [getuige 2] en [getuige 1] verantwoordelijk zijn voor het gewelddadig optreden richting aangever. Volgens verdachte was hij op de plaats delict aanwezig, nadat zijn neef [medeverdachte] was gebeld om te komen chillen, maar heeft hij geen geweld gebruikt. [medeverdachte] en [getuige 2] zouden aangever door middel van vuistslagen hebben mishandeld. Getuige [getuige 1] heeft met een ruitentikker geslagen. De raadsman heeft ook een printscreen gemaakt van een Whatsapp-gesprek dat zou zijn gevoerd met getuige [getuige 1] , waarin zij heeft bevestigd dat zij met de hamer heeft geslagen.
De rechtbank is van oordeel dat de alternatieve verklaring van verdachte als ongeloofwaardig moet worden beschouwd. Deze alternatieve verklaring wordt niet door andere uit het dossier gebleken feiten en omstandigheden ondersteund en in de gebezigde bewijsmiddelen weersproken, zoals hiervoor overwogen. Steun voor die alternatieve lezing zou nog kunnen worden ontleend aan de door de raadsman overgelegde printscreen van een Whatsapp-gesprek. Voor de rechtbank staat evenwel niet vast dat de printscreen van het Whatsapp-gesprek een conversatie betreft met getuige [getuige 1] . Het telefoonnummer van dit gesprek correspondeert niet met het nummer dat door deze getuige is opgegeven in het dossier. Daarnaast valt niet te begrijpen waarom verdachte en zijn raadsman deze alternatieve verklaring pas bij de inhoudelijke behandeling naar voren hebben gebracht. De verdachte zou deze verklaring namelijk al in februari 2021 op schrift aan zijn raadsman hebben gegeven. De verdediging heeft echter tijdens eerdere zittingen in raadkamer en op de pro forma behandeling deze alternatieve verklaring niet, althans niet zo concreet, ingebracht. Juist in dat stadium van het strafproces had naar deze verklaring onderzoek kunnen worden verricht. Sterker nog, verdachte heeft bij de politie verklaard niets van deze mishandeling te weten. Daar komt bij dat aangever vanaf het begin heeft verklaard dat twee Marokkaanse mannen hem hebben mishandeld. Hij heeft ook de nodige moeite gedaan de identiteit van de daders te achterhalen. De rechtbank ziet niet in waarom hij niet zou hebben verklaard dat [getuige 1] hem met een ‘lifehammer’ zou hebben geslagen, als dit het geval was geweest. Hij kende haar immers wel. De rechtbank ziet geen reden aan de verklaringen van aangever te twijfelen.
De rechtbank verwerpt het verweer en acht bewezen dat het verdachte is die, met een ander, het geweld heeft aangewend ten opzichte van aangever.
De kwalificatie van feit 1De vraag die de rechtbank voorts dient te beantwoorden is met welk opzet verdachte heeft gehandeld tijdens het gewelddadig treffen met het slachtoffer. De rechtbank stelt voorop dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg - zoals in dit geval doodslag dan wel zwaar lichamelijk letsel - aanwezig is indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden. Voor de vaststelling dat de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan zo'n kans is niet alleen vereist dat de verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard.
Uit het dossier leidt de rechtbank af dat verdachte minutenlang op het hoofd en op het lichaam van het slachtoffer heeft geschopt en geslagen, terwijl hij op de grond heeft gelegen. Daarnaast heeft verdachte ook met een ruitentikker meermalen op het hoofd van het slachtoffer geslagen. Het gevolg hiervan is dat [aangever 1] heeft gebloed en diverse contusies en hematomen heeft opgelopen.
Er is echter niet bekend geworden hoe er precies is geslagen en is geschopt, met welke kracht of intensiteit dit is gebeurd en of het gewelddadig handelen zodanig van aard is dat daardoor een aanmerkelijke kans op het overlijden van het slachtoffer aanwezig is geweest. Gelet op deze feiten en omstandigheden kan de rechtbank niet vaststellen of sprake is van opzet, al dan niet in voorwaardelijke zin, op de dood van het slachtoffer. De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van de ten laste gelegde poging tot doodslag.
De rechtbank is van oordeel dat er wel sprake is van een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel. Bij (hamer)slagen of trappen tegen het hoofd van het slachtoffer, die weerloos op de grond heeft gelegen, is er een aanmerkelijke kans dat zwaar lichamelijk letsel had kunnen optreden aan zijn hoofd. Deze gedragingen zijn naar hun uiterlijke verschijningsvorm zozeer gericht op het gevolg, namelijk op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, dat het, behoudens aanwijzingen voor het tegendeel, niet anders kan zijn dan dat verdachte ook willens en wetens de aanmerkelijke kans op dat gevolg heeft aanvaard. Van dergelijke contra-indicaties is de rechtbank niet gebleken.
Het onder feit 1 impliciet primair ten laste gelegde, de poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, kan wettig en overtuigend bewezen worden verklaard.
Ten aanzien van feit 2
De feiten en omstandigheden
Aangever [aangever 2] heeft verklaard dat hij op 24 oktober 2020 in Roosendaal door [verdachte] met een vuistslag op zijn gezicht is geslagen, waardoor hij is gevallen. [aangever 2] weet daarna zelf niet meer wat er is gebeurd, maar heeft van zijn vrienden vernomen dat [verdachte] op hem bleef intrappen en met zijn vuisten naar hem heeft uitgehaald. Daarna heeft [verdachte] vier tot vijf keer met een lachgastank tegen zijn hoofd geslagen. De huisarts constateert diverse zwellingen, bloed en krabeffecten op het hoofd en gezicht van aangever.
Getuigen [getuige 4] en [getuige 5] bevestigen dat [verdachte] met de eerste klap aangever buiten westen geslagen heeft. Terwijl aangever op de grond heeft gelegen, heeft verdachte op hem geslagen en geschopt, waarna hij met een lachgastank meermalen op het hoofd en gezicht van aangever heeft geslagen.
De camerabeelden van het incident
Uit het dossier komt naar voren dat een verbalisant de opgenomen camerabeelden van de plaats delict heeft bekeken. Deze verbalisant heeft geen strafbare feiten waargenomen of hieruit een herkenning kunnen opmaken. De camera beweegt in een cyclus van ongeveer 50 seconden geheel rond.
De rechtbank heeft geen reden om te twijfelen aan de geloofwaardigheid van de gewelddadige gedragingen die door aangever zijn omschreven. De aangifte wordt door de verklaring van twee getuigen ondersteund. Daarnaast is een geneeskundige beschrijving opgemaakt, waarbij het letsel door een huisarts is vastgesteld. Het feit dat het incident niet op camerabeelden is geregistreerd en er geen herkenning heeft kunnen plaatsvinden, doet hier niet aan af. De enkele omstandigheid dat de cameraopnamen hierover geen duidelijkheid verschaffen, sluit niet uit dat het ten laste gelegde heeft plaatsgevonden.
Het feit dat de camera in 50 seconden geheel rondom draait, en dus niet voortdurend dezelfde plaats in beeld heeft, maakt dit oordeel niet anders en past naar het oordeel van de rechtbank ook in de door de getuigen beschreven toepassing van geweld.
De rechtbank verwerpt het verweer.
De alternatieve verklaring van verdachte ter zitting
Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij op het moment dat de mishandeling plaatsvond, niet ter plaatse was, maar aan het werk was als koerier. De rechtbank acht dit echter niet aannemelijk geworden. Verdachte heeft geen enkele nadere onderbouwing van dit standpunt gegeven, hoewel dat mogelijk moet zijn geweest. De rechtbank acht het opmerkelijk dat zijn collega geen verklaring zou willen afleggen en er bij zijn werkgever geen enkel bewijs zou zijn dat verdachte die avond heeft gewerkt. Daar staat tegenover dat de rechtbank, als eerder gezegd, geen reden ziet te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de verklaringen van aangever en de getuigen.
De kwalificatie van feit 2De vraag die de rechtbank voorts dient te beantwoorden is met welk opzet verdachte heeft gehandeld tijdens het gewelddadig treffen met het slachtoffer. De rechtbank stelt voorop dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg -zoals in dit geval doodslag dan wel zwaar lichamelijk letsel- aanwezig is indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden. Voor de vaststelling dat de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan zo'n kans is niet alleen vereist dat de verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard.
Uit het dossier leidt de rechtbank af dat verdachte met één klap het slachtoffer buiten westen heeft geslagen. Terwijl het slachtoffer op de grond heeft gelegen, is verdachte doorgegaan met slaan en trappen. Daarna is het slachtoffer meermalen met een lachgastank op het hoofd en gezicht geslagen door verdachte. Hierdoor heeft hij diverse bloedingen en zwellingen op het hoofd opgelopen.
Er is echter niet bekend geworden hoe er precies is geslagen en is geschopt nadat het slachtoffer buiten westen is geraakt, met welke kracht of intensiteit dit is gebeurd en of het gewelddadig handelen zodanig van aard is dat daardoor een aanmerkelijke kans op het overlijden van het slachtoffer aanwezig is geweest. Gelet op deze feiten en omstandigheden kan de rechtbank niet vaststellen of sprake is van opzet, al dan niet in voorwaardelijke zin, op de dood van het slachtoffer. De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van de ten laste gelegde poging tot doodslag.
De rechtbank is van oordeel dat er wel sprake is van een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel. Het slachtoffer is knock out geslagen en, terwijl hij weerloos op de grond heeft gelegen, is meermalen met een lachgastank tegen zijn hoofd gestompt. Met deze gedragingen is het meer dan aannemelijk dat zwaar lichamelijk letsel had kunnen optreden aan zijn hoofd. Deze handelingen zijn naar hun uiterlijke verschijningsvorm zozeer gericht op het gevolg, namelijk op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, dat het behoudens aanwijzingen voor het tegendeel, niet anders kan zijn dan dat verdachte ook willens en wetens de aanmerkelijke kans op dat gevolg heeft aanvaard. Van dergelijke contra-indicaties is de rechtbank niet gebleken.
Het onder feit 2 impliciet primair ten laste gelegde, de poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, kan wettig en overtuigend bewezen worden verklaard.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
feit 1:
op 8 januari 2021 te Roosendaal tezamen en in vereniging met een ander, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [aangever 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, die [aangever 1] meermalen op het hoofd en/of het lichaam heeft geschopt en/of geslagen en/of die [aangever 1] meermalen met een ruitentikker op het hoofd heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
feit 2:
op 24 oktober 2020 te Roosendaal ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [aangever 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, die [aangever 2] meermalen op en/of tegen het hoofd en/of het lichaam heeft geschopt en/of geslagen en/of die [aangever 2] meermalen met een tank lachgas tegen het hoofd heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft verbleven, en een proeftijd van twee jaar. Gedurende de proeftijd dient verdachte zich te conformeren aan het reclasseringstoezicht en zich te gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen die in dat kader aan hem worden gegeven.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit om, bij een bewezenverklaring, rekening te houden met de positieve ontwikkelingen die zich voordoen op het vlak van de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Er is verzocht om geen detentie op te leggen omdat een vrijheidsbenemende sanctie deze positieve vooruitgang doorkruist. De raadsman heeft de rechtbank in overweging gegeven toepassing te geven aan het adolescentenstrafrecht.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De strafmaatoverwegingen
De verdachte heeft zich op 24 oktober 2020 en 8 januari 2021 in Roosendaal schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling. Verdachte heeft in beide gevallen ook gebruik gemaakt van een voorwerp, te weten een ruitentikker en een lachgastank, waarmee getracht is de slachtoffers te verwonden. Omdat verdachte, naast het gebruik van de voorwerpen, ook eenmaal met een mededader heeft opgetreden, zijn de slachtoffers in een kwetsbare positie terechtgekomen waarin zij zich nauwelijks hebben kunnen verdedigen tegen het toegepaste geweld. Verdachte heeft hen bovendien, na afloop, in hulpbehoevende toestand aan hun lot overgelaten.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte tweemaal op volstrekt ontoelaatbare en laffe wijze geweld heeft gebruikt tegen de slachtoffers. Verdachte heeft kennelijk maar weinig aanleiding nodig om zwaar geweld toe te passen. Hij heeft met zijn handelen de lichamelijke gezondheid en integriteit van twee jongvolwassenen beschadigd. Dergelijke feiten veroorzaken niet alleen lichamelijk ongemak bij de slachtoffers, maar zorgen ook voor gevoelens van angst en onveiligheid bij hen en tevens bij de samenleving in het algemeen. In de verklaring die namens [aangever 1] ter terechtzitting is voorgedragen, is ook duidelijk onder woorden gebracht welke vergaande impact deze gewelddadigheden kunnen hebben op een slachtoffer. Het slachtoffer heeft in zijn verklaring onder meer aangegeven dat hij slapeloze nachten heeft ervaren en elke dag wordt herinnerd aan het incident, waarvoor hij professionele hulpverlening heeft ingeschakeld. Hij voelt zich nog steeds niet zichzelf en vraagt zich af waarom dit hem is overkomen. De rechtbank neemt dit verdachte kwalijk.
De rechtbank heeft bij de bepaling van de strafmaat onder meer gekeken naar straffen die plegen te worden opgelegd in vergelijkbare zaken en naar de rechterlijke oriëntatiepunten voor straftoemeting bij zware mishandeling. Het uitgangspunt is een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden bij een voltooide zware mishandeling. Verder wordt in overweging genomen dat er in dit geval sprake is van een poging en geen voltooid delict. Verdachte heeft zich hieraan tweemaal schuldig gemaakt.
Voor wat betreft de persoonlijke omstandigheden van verdachte heeft de rechtbank acht geslagen op zijn Uittreksel Justitiële Documentatie. Hieruit blijkt dat verdachte eerder met justitie in aanraking is gekomen, onder meer voor een geweldsmisdrijf waarvoor verdachte nog in een proeftijd loopt. Kennelijk heeft deze veroordeling verdachte er niet van weerhouden wederom strafbare feiten te begaan. Verdachte heeft in onderhavig geval 120 dagen in voorarrest verbleven. Verder heeft de rechtbank rekening gehouden met het reclasseringsrapport van 10 mei 2021 en de daarop ter zitting gegeven toelichting door de deskundige. Hieruit komt naar voren dat verdachte zich open en begeleidbaar opstelt en dat het reclasseringstoezicht gecontinueerd moet worden voor een effectief behandeltraject. Verdachte heeft moeite om afsprakentrouw te zijn en lijkt snel het overzicht in situaties te verliezen. Volgens de rechtbank zijn er, mede met inachtneming van het reclasseringsadvies, onvoldoende aanknopingspunten om het adolescentenstrafrecht in deze zaak van toepassing te laten zijn.
De straftoemeting
Gelet op alle feiten en omstandigheden in onderling verband en in samenhang beschouwd is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft verbleven, en een proeftijd van twee jaar, passend en geboden is. De verdachte zal gedurende de proeftijd gehouden zijn de voorwaarden na te leven, zoals hierna te melden. Onderdeel van de bijzondere voorwaarden zal in ieder geval zijn reclasseringstoezicht, een meldplicht en het conformeren van verdachte aan alle overige voorschriften en aanwijzingen die volgens de reclassering geïndiceerd zijn. Dit kan ook betekenen dat, wanneer de reclassering daartoe aanleiding ziet, verdachte deelneemt aan een CoVa-training, een training voor agressieregulatie en een ambulant behandeltraject doorloopt.
Dadelijke uitvoerbaarheid
Verdachte heeft zich tot tweemaal toe schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling. Dit betreffen misdrijven die gericht zijn tegen en gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van één of meer personen.
In het voormelde reclasseringsrapport en de daarop ter zitting gegeven toelichting wordt duidelijk dat er meer onderzoek van de reclassering nodig is om het recidiverisico in kaart te brengen en naar een beheersbaar niveau te brengen. Hiervoor is van belang dat er meer inzicht wordt verkregen in het sociaal netwerk van verdachte. Huisvesting is momenteel een beschermende factor maar wanneer verdachte een eigen woonvoorziening betrekt, dient dit gemonitord te worden. Verder is door de deskundige ter zitting onderschreven dat de frequentie en duur van de gesprekken geïntensiveerd moeten worden om het reclasseringstoezicht een kans van slagen te geven.
Gelet op de bewezenverklaring, het feit dat verdachte ook eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten en hij ten tijde van het plegen van onderhavige feiten in een proeftijd liep en de huidige stand van zaken met betrekking tot het recidiverisico, zonder een voorwaardelijk behandelkader, is de rechtbank van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wederom een dergelijk misdrijf zal begaan. Daarom zal de rechtbank bevelen dat de hierna op grond van artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht te stellen voorwaarden en het uit te oefenen toezicht dadelijk uitvoerbaar zijn.

7.De benadeelde partijen

7.1
De vordering tot schadevergoeding van [aangever 1]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd om de vordering van de benadeelde partij toe te wijzen tot een bedrag van € 7.027,17,- met toepassing van wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, waarbij verdachte verplicht wordt tot hoofdelijke betaling. Voor zover de vordering betrekking heeft op de vergoeding van schade aan kleding en accessoires dient de benadeelde partij niet-ontvankelijk te worden verklaard.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair verzocht om de vordering integraal niet-ontvankelijk te verklaren dan wel af te wijzen, omdat het onder feit 1 ten laste gelegde niet bewezenverklaard kan worden. Het subsidiair standpunt is dat de vordering wordt toegewezen voor zover het de niet betwiste reiskosten van € 17,52,- en medische kosten van € 385,- betreft, maar voor het overige deel wordt afgewezen.
Het oordeel van de rechtbank
De benadeelde partij vordert een vergoeding van schade voor een totaalbedrag van
€ 8.035,07,- voor het onder feit 1 ten laste gelegde. Deze schadevergoeding bestaat uit reiskosten voor een bedrag van € 76,59,- en medische kosten voor een bedrag van € 385,-. Daarnaast is een vergoeding gevraagd voor de herstelwerkzaamheden van schade aan de auto ter hoogte van € 3.115,58,-. Voorts is om een bedrag van € 1.207,90,- verzocht met betrekking tot kleding en accessoires die kapot zijn gegaan door het incident. Tot slot is een vergoeding van € 3.250,- gevorderd voor immateriële schade.
Met betrekking tot de materiële schade
De door de benadeelde partij gevorderde vergoeding voor reiskosten en medische kosten acht de rechtbank in zijn geheel toewijsbaar. Het is volgens de rechtbank voldoende komen vast te staan dat de benadeelde partij heeft moeten afreizen naar de advocatenkantoren om zijn vordering tot schadevergoeding op te laten stellen, de rechtbank Zeeland-West-Brabant om de zitting bij te wonen en naar het politiebureau te Roosendaal om aangifte te doen. Verder blijkt uit de verwijsbrief van de huisarts van 7 september 2021 dat hij meerdere afspraken bij de huisarts heeft gehad naar aanleiding van de medische klachten die hij heeft opgelopen. Uit dit schrijven valt tevens op te maken dat [aangever 1] , naar aanleiding van het incident, een behandeling doorloopt bij de psychologenpraktijk [naam 3] . Bij de vordering is tevens een overzicht bijgevoegd van de zorgverzekering, waaruit valt af te leiden dat het eigen risico van € 385,- is betaald voor het ambulancevervoer naar het ziekenhuis en de pijnstillende medicatie om de verwondingen te laten genezen.
Met betrekking tot de kleding en accessoires overweegt de rechtbank dat slechts van de jas en muts kan worden vastgesteld dat [aangever 1] deze kledingstukken heeft gedragen ten tijde van het incident. Op de fotobijlagen van de vordering tot schadevergoeding is zichtbaar dat deze kledingstukken bebloed zijn. Het bedrag dat voor vergoeding in aanmerking komt voor de jas en de muts van Louis Vuitton schat de rechtbank op € 500. Het is niet vast te stellen dat er schade is opgetreden aan de ketting, de broek, het horloge en de sjaal. Deze onderdelen komen niet voor vergoeding in aanmerking en de benadeelde partij wordt in zoverre niet-ontvankelijk verklaard.
Voor wat betreft de gevorderde vergoeding voor herstelwerkzaamheden van de auto is de rechtbank van oordeel dat onvoldoende is komen vast te staan dat de benadeelde partij deze schade heeft geleden. Afgezien van de eigen verklaring van de benadeelde partij is, op basis van het dossier, niet duidelijk geworden of [aangever 1] daadwerkelijk de eigenaar dan wel de tenaamgestelde van het voertuig is. Dit klemt temeer omdat in het schaderapport, dat ter onderbouwing is bijgevoegd, staat vermeld dat [bedrijf] de eigenaar is van het voertuig. Namens de benadeelde partij zijn verder geen andere schriftelijke bescheiden overgelegd die kunnen aantonen dat [aangever 1] schade heeft ondervonden. De benadeelde partij zal voor dit deel van de vordering ook niet-ontvankelijk moeten worden verklaard.
Conclusie met betrekking tot de materiële schade
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte het onder feit 1 primair ten laste gelegde heeft gepleegd. Dit betekent dan ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld naar de benadeelde partij toe en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden. De hiervoor vermelde materiële schade staat ook in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit. Verdachte is dan ook gehouden om een vergoeding van € 961,59,- te betalen als vergoeding voor materiële schade.
Met betrekking tot de immateriële schade
Het bewezenverklaarde handelen van verdachte heeft een inbreuk opgeleverd op de lichamelijke en geestelijke integriteit van de benadeelde partij. Bij [aangever 1] is fors aangezichtsletsel ontstaan, waaronder een gebarsten wond op het hoofd, aanzienlijke hematomen op de schedel en een behoorlijke zwelling bij de bovenlip. De huisarts heeft in het medisch journaal genoteerd dat de gezwollen bovenlip mogelijk blijvend letsel oplevert en dat de mogelijkheden van plastische chirurgie moeten worden overwogen. Daarnaast heeft [aangever 1] een verstoorde nachtrust waardoor hij slecht slaapt. Hij heeft inmiddels tien EMDR-behandelingen doorlopen bij [naam 3] in Roosendaal. De psychische klachten zijn hierdoor enigszins verminderd maar niet verdwenen. [aangever 1] blijft last houden van angstgevoelens, vermoeidheidsklachten, concentratieproblemen en woedeaanvallen. Dit heeft zijn weerslag op zijn fysieke gestel waardoor hij last heeft van hoofdpijn, haaruitval en rug- en nekklachten.
Conclusie met betrekking tot de immateriële schade
De rechtbank is op grond van het vorenstaande van oordeel dat er sprake is van fors fysiek letsel met grote psychische gevolgen voor het slachtoffer. Deze immateriële schade is het rechtstreekse gevolg van het bewezenverklaarde feit. Verdachte is hiervoor dan ook aansprakelijk. De rechtbank acht het gevorderdere bedrag van € 3.250,- als vergoeding voor immaterieel geleden schade alleszins redelijk en billijk. Het schadevergoedingsbedrag ter compensatie van immateriële schade zal derhalve volledig worden toegewezen.
Wettelijke rente en schadevergoedingsmaatregel
De toegewezen bedragen voor vergoeding van materiële schade en immateriële schade worden vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf 8 januari 2021 tot aan de dag der algehele voldoening. Met betrekking tot de toegekende vordering van de benadeelde partij zal tevens de schadevergoedingsmaatregel worden opgelegd.
7.2
De vordering tot schadevergoeding van [aangever 2]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd om de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering tot schadevergoeding, nu deze vordering onvoldoende is onderbouwd.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren dan wel de vordering tot schadevergoeding af te wijzen, gelet op de bepleite vrijspraak en op het feit dat de vordering onvoldoende is onderbouwd.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat de vordering tot schadevergoeding niet voorzien is van bijlagen die de gestelde schade kunnen onderbouwen. De vordering is evenmin ter zitting toegelicht door (of namens) de benadeelde partij. Voorts is het schadeopgaveformulier niet voorzien van een naam, noch van een datum, noch van een handtekening. Gelet op deze feiten en omstandigheden kan de rechtbank niet in de inhoudelijke beoordeling treden van de vordering tot schadevergoeding. De benadeelde partij zal om die reden niet-ontvankelijk moeten worden verklaard. De vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.

8.De vordering tot tenuitvoerlegging

De officier van justitie heeft gevorderd dat de voorwaardelijke taakstraf van 20 uren subsidiair 10 dagen hechtenis, die aan verdachte is opgelegd bij vonnis van de politierechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 29 mei 2020 (parketnummer 02/055147-19), ten uitvoer zal worden gelegd.
De rechtbank stelt vast dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan een nieuw strafbaar feit en daarmee de algemene voorwaarde heeft overtreden. Gelet hierop zal de vordering tot tenuitvoerlegging worden toegewezen.

9.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14e, 45, 47, 57, 302 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

10.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
spreekt verdachte vrij van de onder feit 1 en feit 2 impliciet ten laste gelegde poging tot doodslag;
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1: poging tot zware mishandeling;
feit 2: poging tot zware mishandeling;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van twaalf (12) maanden, waarvan zes (6) maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee (2) jaar;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van dit vonnis in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als
bijzondere voorwaarden
* dat verdachte medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen en zich zal blijven melden bij Reclassering Nederland zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht;
*dat verdachte zich gedurende de proeftijd moet gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen die worden gegeven door of namens Reclassering Nederland, ook als dit inhoudt dat verdachte zal deelnemen aan een training cognitieve vaardigheden (CoVa), en/of een training agressieregulatie en/of dat verdachte zich gedurende de proeftijd onder ambulante behandeling moet stellen op de tijden en plaatsen als door of namens een nader te bepalen instelling aan te geven;
- geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
- bepaalt dat de aan de voorwaardelijke straf verbonden voorwaarden en het op de naleving van die voorwaarden uit te oefenen reclasseringstoezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn;
Vordering tenuitvoerlegging
- gelast dat de voorwaardelijke straf die bij vonnis van 29 mei 2020 door de politierechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant is opgelegd in de zaak onder parketnummer 02/055147-19
ten uitvoer zal worden gelegd, te weten een
taakstraf van twintig (20) uren subsidiair tien (10) dagen hechtenis;
Benadeelde partij [aangever 1]
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [aangever 1] een bedrag van € 4.211,59,- waarvan € 961,59,- aan materiële schade en € 3.250,- aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 8 januari 2021 tot aan de dag der voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [aangever 1] ter zake van het onder feit 1 primair ten laste gelegde, € 4.211,59,- te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 8 januari 2021 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 52 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
Benadeelde partij [aangever 2]
- verklaart de benadeelde partij [aangever 2] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding en bepaalt dat die vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt de benadeelde partij in de kosten van verdachte, tot nu toe begroot op nihil.
Voorlopige hechtenis
- heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J.H. Van der Linden, mr. M.A.E. Dekker en mr. M.A.H. Kempen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. P.A.C. Admiraal, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 28 oktober 2021.
Mr. Dekker, mr Kempen en mr. Admiraal zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.