4.3.2De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
De feiten en omstandigheden
Aangever [aangever 1] heeft verklaard dat hij op 8 januari 2021 in Roosendaal door twee hem op dat moment onbekende Marokkaanse mannen met geweld is aangevallen. De aangever wordt geslagen en geschopt. Er is één dader die meermalen met een ruitentikker op zijn hoofd slaat, terwijl de andere dader hem met zijn vuisten in het gezicht slaat. Wanneer aangever op de grond ligt wordt er minutenlang op hem ingeschopt, waarbij zijn hoofd en lichaam worden geraakt. In het ziekenhuis zijn er diverse hematomen en contusies bij hem geconstateerd. Getuigen [getuige 2] en [getuige 3] bevestigen dat aangever is aangevallen door twee jongens. Volgens [getuige 2] hebben zij hem geslagen en geschopt, ook toen aangever op de grond lag.
De politie heeft gesproken met een anonieme getuige die heeft verklaard dat [verdachte] één van de daders is en de andere dader [medeverdachte] heet. Daarnaast heeft getuige [getuige 3] bij de politie aangeven dat zij in een Whatsapp-gesprek met getuige [getuige 1] de naam van een jongen heeft genoemd en dat dit de persoon betreft die de politie zoekt. In dit gesprek staat de naam ‘ [verdachte] ’. [verdachte] voldoet ook aan het signalement dat door aangever is opgegeven. Tot slot heeft de aangever foto- en filmbestanden naar de politie verstuurd waarvan hij 100% zeker is dat dit de manspersoon moet zijn die hem met de ruitentikker heeft geslagen. Dit betreft [verdachte] .
De alternatieve verklaring van verdachte ter zitting
Verdachte heeft ter zitting een alternatieve verklaring afgelegd, waarin hij heeft betoogd dat medeverdachte [medeverdachte] en getuigen [getuige 2] en [getuige 1] verantwoordelijk zijn voor het gewelddadig optreden richting aangever. Volgens verdachte was hij op de plaats delict aanwezig, nadat zijn neef [medeverdachte] was gebeld om te komen chillen, maar heeft hij geen geweld gebruikt. [medeverdachte] en [getuige 2] zouden aangever door middel van vuistslagen hebben mishandeld. Getuige [getuige 1] heeft met een ruitentikker geslagen. De raadsman heeft ook een printscreen gemaakt van een Whatsapp-gesprek dat zou zijn gevoerd met getuige [getuige 1] , waarin zij heeft bevestigd dat zij met de hamer heeft geslagen.
De rechtbank is van oordeel dat de alternatieve verklaring van verdachte als ongeloofwaardig moet worden beschouwd. Deze alternatieve verklaring wordt niet door andere uit het dossier gebleken feiten en omstandigheden ondersteund en in de gebezigde bewijsmiddelen weersproken, zoals hiervoor overwogen. Steun voor die alternatieve lezing zou nog kunnen worden ontleend aan de door de raadsman overgelegde printscreen van een Whatsapp-gesprek. Voor de rechtbank staat evenwel niet vast dat de printscreen van het Whatsapp-gesprek een conversatie betreft met getuige [getuige 1] . Het telefoonnummer van dit gesprek correspondeert niet met het nummer dat door deze getuige is opgegeven in het dossier. Daarnaast valt niet te begrijpen waarom verdachte en zijn raadsman deze alternatieve verklaring pas bij de inhoudelijke behandeling naar voren hebben gebracht. De verdachte zou deze verklaring namelijk al in februari 2021 op schrift aan zijn raadsman hebben gegeven. De verdediging heeft echter tijdens eerdere zittingen in raadkamer en op de pro forma behandeling deze alternatieve verklaring niet, althans niet zo concreet, ingebracht. Juist in dat stadium van het strafproces had naar deze verklaring onderzoek kunnen worden verricht. Sterker nog, verdachte heeft bij de politie verklaard niets van deze mishandeling te weten. Daar komt bij dat aangever vanaf het begin heeft verklaard dat twee Marokkaanse mannen hem hebben mishandeld. Hij heeft ook de nodige moeite gedaan de identiteit van de daders te achterhalen. De rechtbank ziet niet in waarom hij niet zou hebben verklaard dat [getuige 1] hem met een ‘lifehammer’ zou hebben geslagen, als dit het geval was geweest. Hij kende haar immers wel. De rechtbank ziet geen reden aan de verklaringen van aangever te twijfelen.
De rechtbank verwerpt het verweer en acht bewezen dat het verdachte is die, met een ander, het geweld heeft aangewend ten opzichte van aangever.
De kwalificatie van feit 1De vraag die de rechtbank voorts dient te beantwoorden is met welk opzet verdachte heeft gehandeld tijdens het gewelddadig treffen met het slachtoffer. De rechtbank stelt voorop dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg - zoals in dit geval doodslag dan wel zwaar lichamelijk letsel - aanwezig is indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden. Voor de vaststelling dat de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan zo'n kans is niet alleen vereist dat de verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard.
Uit het dossier leidt de rechtbank af dat verdachte minutenlang op het hoofd en op het lichaam van het slachtoffer heeft geschopt en geslagen, terwijl hij op de grond heeft gelegen. Daarnaast heeft verdachte ook met een ruitentikker meermalen op het hoofd van het slachtoffer geslagen. Het gevolg hiervan is dat [aangever 1] heeft gebloed en diverse contusies en hematomen heeft opgelopen.
Er is echter niet bekend geworden hoe er precies is geslagen en is geschopt, met welke kracht of intensiteit dit is gebeurd en of het gewelddadig handelen zodanig van aard is dat daardoor een aanmerkelijke kans op het overlijden van het slachtoffer aanwezig is geweest. Gelet op deze feiten en omstandigheden kan de rechtbank niet vaststellen of sprake is van opzet, al dan niet in voorwaardelijke zin, op de dood van het slachtoffer. De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van de ten laste gelegde poging tot doodslag.
De rechtbank is van oordeel dat er wel sprake is van een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel. Bij (hamer)slagen of trappen tegen het hoofd van het slachtoffer, die weerloos op de grond heeft gelegen, is er een aanmerkelijke kans dat zwaar lichamelijk letsel had kunnen optreden aan zijn hoofd. Deze gedragingen zijn naar hun uiterlijke verschijningsvorm zozeer gericht op het gevolg, namelijk op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, dat het, behoudens aanwijzingen voor het tegendeel, niet anders kan zijn dan dat verdachte ook willens en wetens de aanmerkelijke kans op dat gevolg heeft aanvaard. Van dergelijke contra-indicaties is de rechtbank niet gebleken.
Het onder feit 1 impliciet primair ten laste gelegde, de poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, kan wettig en overtuigend bewezen worden verklaard.
Ten aanzien van feit 2
De feiten en omstandigheden
Aangever [aangever 2] heeft verklaard dat hij op 24 oktober 2020 in Roosendaal door [verdachte] met een vuistslag op zijn gezicht is geslagen, waardoor hij is gevallen. [aangever 2] weet daarna zelf niet meer wat er is gebeurd, maar heeft van zijn vrienden vernomen dat [verdachte] op hem bleef intrappen en met zijn vuisten naar hem heeft uitgehaald. Daarna heeft [verdachte] vier tot vijf keer met een lachgastank tegen zijn hoofd geslagen. De huisarts constateert diverse zwellingen, bloed en krabeffecten op het hoofd en gezicht van aangever.
Getuigen [getuige 4] en [getuige 5] bevestigen dat [verdachte] met de eerste klap aangever buiten westen geslagen heeft. Terwijl aangever op de grond heeft gelegen, heeft verdachte op hem geslagen en geschopt, waarna hij met een lachgastank meermalen op het hoofd en gezicht van aangever heeft geslagen.
De camerabeelden van het incident
Uit het dossier komt naar voren dat een verbalisant de opgenomen camerabeelden van de plaats delict heeft bekeken. Deze verbalisant heeft geen strafbare feiten waargenomen of hieruit een herkenning kunnen opmaken. De camera beweegt in een cyclus van ongeveer 50 seconden geheel rond.
De rechtbank heeft geen reden om te twijfelen aan de geloofwaardigheid van de gewelddadige gedragingen die door aangever zijn omschreven. De aangifte wordt door de verklaring van twee getuigen ondersteund. Daarnaast is een geneeskundige beschrijving opgemaakt, waarbij het letsel door een huisarts is vastgesteld. Het feit dat het incident niet op camerabeelden is geregistreerd en er geen herkenning heeft kunnen plaatsvinden, doet hier niet aan af. De enkele omstandigheid dat de cameraopnamen hierover geen duidelijkheid verschaffen, sluit niet uit dat het ten laste gelegde heeft plaatsgevonden.
Het feit dat de camera in 50 seconden geheel rondom draait, en dus niet voortdurend dezelfde plaats in beeld heeft, maakt dit oordeel niet anders en past naar het oordeel van de rechtbank ook in de door de getuigen beschreven toepassing van geweld.
De rechtbank verwerpt het verweer.
De alternatieve verklaring van verdachte ter zitting
Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij op het moment dat de mishandeling plaatsvond, niet ter plaatse was, maar aan het werk was als koerier. De rechtbank acht dit echter niet aannemelijk geworden. Verdachte heeft geen enkele nadere onderbouwing van dit standpunt gegeven, hoewel dat mogelijk moet zijn geweest. De rechtbank acht het opmerkelijk dat zijn collega geen verklaring zou willen afleggen en er bij zijn werkgever geen enkel bewijs zou zijn dat verdachte die avond heeft gewerkt. Daar staat tegenover dat de rechtbank, als eerder gezegd, geen reden ziet te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de verklaringen van aangever en de getuigen.
De kwalificatie van feit 2De vraag die de rechtbank voorts dient te beantwoorden is met welk opzet verdachte heeft gehandeld tijdens het gewelddadig treffen met het slachtoffer. De rechtbank stelt voorop dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg -zoals in dit geval doodslag dan wel zwaar lichamelijk letsel- aanwezig is indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden. Voor de vaststelling dat de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan zo'n kans is niet alleen vereist dat de verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard.
Uit het dossier leidt de rechtbank af dat verdachte met één klap het slachtoffer buiten westen heeft geslagen. Terwijl het slachtoffer op de grond heeft gelegen, is verdachte doorgegaan met slaan en trappen. Daarna is het slachtoffer meermalen met een lachgastank op het hoofd en gezicht geslagen door verdachte. Hierdoor heeft hij diverse bloedingen en zwellingen op het hoofd opgelopen.
Er is echter niet bekend geworden hoe er precies is geslagen en is geschopt nadat het slachtoffer buiten westen is geraakt, met welke kracht of intensiteit dit is gebeurd en of het gewelddadig handelen zodanig van aard is dat daardoor een aanmerkelijke kans op het overlijden van het slachtoffer aanwezig is geweest. Gelet op deze feiten en omstandigheden kan de rechtbank niet vaststellen of sprake is van opzet, al dan niet in voorwaardelijke zin, op de dood van het slachtoffer. De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van de ten laste gelegde poging tot doodslag.
De rechtbank is van oordeel dat er wel sprake is van een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel. Het slachtoffer is knock out geslagen en, terwijl hij weerloos op de grond heeft gelegen, is meermalen met een lachgastank tegen zijn hoofd gestompt. Met deze gedragingen is het meer dan aannemelijk dat zwaar lichamelijk letsel had kunnen optreden aan zijn hoofd. Deze handelingen zijn naar hun uiterlijke verschijningsvorm zozeer gericht op het gevolg, namelijk op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, dat het behoudens aanwijzingen voor het tegendeel, niet anders kan zijn dan dat verdachte ook willens en wetens de aanmerkelijke kans op dat gevolg heeft aanvaard. Van dergelijke contra-indicaties is de rechtbank niet gebleken.
Het onder feit 2 impliciet primair ten laste gelegde, de poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, kan wettig en overtuigend bewezen worden verklaard.