ECLI:NL:RBZWB:2021:5423

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
25 oktober 2021
Publicatiedatum
27 oktober 2021
Zaaknummer
C/02/381121 / JE RK 21-49 en C/02/389662 / JE RK 21-1915
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling en machtiging uithuisplaatsing van minderjarige met verzoek tot vervallenverklaring schriftelijke aanwijzing

Op 25 oktober 2021 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in twee zaken met betrekking tot de minderjarige [minderjarige]. In de eerste zaak, JE RK 21-49, heeft de gecertificeerde instelling (GI) verzocht om verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige. De rechtbank heeft vastgesteld dat de ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing eerder zijn verlengd en dat de minderjarige momenteel in een gezinshuis verblijft. De rechtbank heeft het verzoek van de GI afgewezen, omdat de GI heeft aangegeven haar verzoek in te trekken indien het verzoek van de Raad tot beëindiging van het ouderlijk gezag wordt toegewezen. Dit verzoek is inderdaad toegewezen, waardoor het verzoek van de GI geen verdere beoordeling behoeft.

In de tweede zaak, JE RK 21-1915, heeft de moeder verzocht om de schriftelijke aanwijzing van de GI van 27 augustus 2021 vervallen te verklaren. De rechtbank heeft geoordeeld dat er geen sprake is van een schriftelijke aanwijzing in de zin van de wet, omdat de e-mail van de GI aan de moeder bedoeld was als een voorstel voor overleg en niet als een dwingende opdracht. Hierdoor is de moeder niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoek. De rechtbank heeft benadrukt dat de ouders van de minderjarige, ondanks het verlies van gezag, een belangrijke rol blijven spelen in het leven van de minderjarige en dat de GI moet blijven letten op de mogelijkheden voor contact tussen de ouders en de minderjarige.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Middelburg
Zaaknummer: C/02/381121 / JE RK 21-49
(restant verlenging ondertoezichtstelling enmachtiging uithuisplaatsing)
C/02/389662 / JE RK 21-1915
(vervallen verklaren schriftelijke aanwijzing)
Datum uitspraak: 25 oktober 2021
Beschikking van de kinderrechter over verlenging ondertoezichtstelling, verlenging machtiging tot uithuisplaatsing en vervallen verklaren schriftelijke aanwijzing
in de zaak met kenmerk JE RK 21-49 van

WILLIAM SCHRIKKER STICHTING JEUGDBESCHERMING EN JEUGDRECLASSERING,

gevestigd te Amsterdam, hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (de GI),
en in de zaak met kenmerk JE RK 21-1915 van

[belanghebbende 1] ,

hierna te noemen: de moeder,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat: mr. A. Koop - van Vliet, te Breda,
betreffende
[minderjarige], geboren op [geboortedag] 2015 te [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige] .
Ten aanzien van de zaak met kenmerk JE RK 21-49 wordt als belanghebbende aanmerkt:

[belanghebbende 1] ,

hierna te noemen: de moeder,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat: mr. A. Koop - van Vliet, te Breda,
Ten aanzien van de zaak met kenmerk JE RK 21-1915 wordt als belanghebbende aanmerkt:

WILLIAM SCHRIKKER STICHTING JEUGDBESCHERMING EN JEUGDRECLASSERING,

gevestigd te Amsterdam, hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (GI).
Ten aanzien van beide procedures wordt als belanghebbende aangemerkt:

[belanghebbende 2] ,

hierna te noemen: de vader,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat in de zaak met kenmerk JE RK 21-49: mr. J.A. Smits, te Rotterdam, tijdens de mondelinge behandeling waargenomen door mr. C.E.J.E. Kouijzer, tevens optredende als advocaat van de vader in de zaak met kenmerk JE RK 21-1915.
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
- de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Middelburg,
hierna te noemen: de Raad, om de rechtbank over het verzoek te adviseren.

Het verdere procesverloop

Het verloop van de procedures blijkt uit:
JE RK 21-49
- de beschikking van 27 augustus 2021 en alle daarin genoemde en vermelde stukken;
- de brief van de GI van 7 september 2021, ingekomen bij de griffie op 8 september
2021.
JE RK 21-1915
- het op 10 september 2021 ingekomen verzoek met bijlagen van de moeder,
strekkende tot de vervallenverklaring van de schriftelijke aanwijzing;
- het e-mailbericht met bijlagen van de GI van 21 september 2021.
Op 23 september 2021 heeft de meervoudige kamer van de rechtbank de zaken, gelijktijdig met het verzoek van de Raad tot beëindiging van het gezag van de ouders (bekend onder zaak- en rekestnummer: C/02/371955 / FA RK 20-2371), (nader) tijdens de mondelinge behandeling met gesloten deuren behandeld.
Verschenen zijn:
- de moeder, bijgestaan door mr. Koop - van Vliet;
- de vader, bijgestaan door mr. Kouijzer;
- een vertegenwoordiger van de Raad;
- een vertegenwoordigster van de GI.

De feiten

Het ouderlijk gezag over [minderjarige] wordt uitgeoefend door de ouders.
Bij beschikking van 8 juni 2017 is [minderjarige] onder toezicht gesteld. Deze maatregel is daarna steeds verlengd, voor het laatst tot 26 oktober 2021.
Bij beschikking van 8 januari 2019 is een spoedmachtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] verleend, met ingang van 8 januari 2019 en tot 22 januari 2019, zonder voorafgaand verhoor van de belanghebbenden. De machtiging tot uithuisplaatsing is daarna steeds verlengd, voor het laatst tot 26 oktober 2021. Op grond hiervan verblijft [minderjarige] in een gezinshuis.

De verzoekenJE RK 21-49

De GI verzoekt de ondertoezichtstelling van [minderjarige] te verlengen met een jaar. Tevens wordt verzocht de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] te verlengen voor de duur van de ondertoezichtstelling. De GI verzoekt de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
Gelet op de twee eerdere beschikkingen in deze zaak ligt thans nog voor het verzoek van de GI om de ondertoezichtstelling en machtiging uithuisplaatsing te verlengen tot 8 maart 2022.
JE RK 21-1915
De moeder verzoekt, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
te bepalen dat de schriftelijke aanwijzing van 27 augustus 2021 vervallen wordt
verklaard.
te bepalen dat zij (en haar partner [naam 1] ) gerechtigd zijn tot omgang met de
minderjarige, middels het navolgende opbouwschema:
  • in maand één na de beschikking: eenmaal per twee weken één dagdeel van 10:00 uur tot 14:00 uur op een weekenddag (zaterdag of zondag) in het gezinshuis;
  • in maand twee na de beschikking: eenmaal per twee weken van 10:00 uur tot 16:00 uur op een weekenddag (zaterdag of zondag) waar moeder in overleg met de
gezinshuisouders mag indelen waar de omgang plaatsvindt, onder begeleiding van ouders moederszijde, waarbij moeder de minderjarige ophaalt en brengt naar het
gezinshuis;
- in maand drie na de beschikking: eenmaal per twee weken van 10:00 uur tot 16:00
uur op een weekenddag (zaterdag of zondag) in de thuissituatie van moeder, onder
begeleiding van ouders moederszijde, waarbij moeder de minderjarige ophaalt en
brengt naar het gezinshuis;
- in maand vier na de beschikking een evaluatie tussen de GI en moeder, waarbij
onderzocht en besproken kan worden of de omgangsregeling kan verder worden
uitgebreid naar een gehele dag (van 09:00 uur tot 18:00 uur, waarbij moeder een
onbegeleide omgangsregeling krijgt in de thuissituatie, waarbij moeder de
minderjarige ophaalt en brengt naar het gezinshuis, dan wel een omgangsregeling die gelet op een eventuele terugplaatsing in het belang van de minderjarige is.
een zodanige omgangsregeling te bepalen als uw rechtbank in goede justitie juist
acht.

De standpunten

Namens de GI is uitgelegd dat het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling en machtiging uithuisplaatsing gehandhaafd wordt voor het geval dat het verzoek tot beëindiging van het gezag van de ouders niet wordt toegewezen. De GI vindt namelijk dat het perspectief van [minderjarige] in het gezinshuis ligt. Om deze situatie voort te blijven zetten met instandhouding van het ouderlijk gezag, is een ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing nodig, zodat de plaatsing van [minderjarige] in het gezinshuis gewaarborgd kan worden. Als het verzoek tot beëindiging van het ouderlijk gezag van de ouders wel wordt toegewezen, dan trekt de GI het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling en machtiging uithuisplaatsing in.
Ten aanzien van het verzoek van de moeder heeft de GI met stukken onderbouwd dat de brief van 27 augustus 2021, waar de moeder aan refereert, geen schriftelijke aanwijzing is, maar een voorstel waarover nog overleg kon plaatsvinden. De GI heeft deze brief als bijlage gevoegd bij een e-mail, waarin aan de moeder werd gevraagd op de brief in de bijlage te reageren. Uit die mail blijkt dat er nog ruimte was om met elkaar het gesprek aan te gaan om te kijken of de moeder en de GI tot overeenstemming konden komen. De GI is van mening dat zij sinds de vorige uitspraak van de rechtbank voortvarend aan de slag is gegaan met het onderzoeken en, waar mogelijk, uitbreiden van de contacten tussen de moeder en [minderjarige] . De moeder is steeds meegegaan in de voorstellen en heeft nooit enig bezwaar of andere wensen geuit. Er leek een samenwerking te zijn gevonden, maar initiatief vanuit de moeder ontbreekt. Er hebben zich in de tussentijd echter ook omstandigheden voorgedaan waardoor het traject om tot uitbreiding te komen, stil is komen te staan. De uiteindelijke reactie van moeder op het voorstel, te weten de mededeling van haar advocaat dat bij de rechtbank een vervallenverklaring verzocht zal worden, heeft ertoe geleid dat de jeugdzorgwerker contact heeft gelegd met de jeugdzorgwerker van [naam 2] , de andere zoon van moeder. Dit contact heeft er aan bijgedragen dat de GI een onbegeleid contact bij de moeder thuis (nog) niet in het belang van [minderjarige] vindt. Ook begeleiding door de oma moederszijde is op dit moment nog niet aangewezen. De GI blijft dus bij de inhoud van het voorstel van 27 augustus 2021 als het gaat om de contacten tussen de moeder en [minderjarige] , zijnde een uitbreiding van de contacten op de zondag, in die zin dat die begeleide bezoeken voortaan drie uur kunnen duren. Aan het einde van het jaar zal, op basis van de ervaringen van de langere bezoekmomenten, de mogelijkheden van het SDW om in de begeleiding van de bezoeken een rol te spelen en de wensen van de moeder, bezien worden of een volgende uitbreiding mogelijk is. Daarbij blijft het belang van [minderjarige] leidend. Om maatwerk te kunnen leveren is het belangrijk dat de regie over de contacten bij de GI blijft liggen. De GI heeft nog niet bedacht wat de gevolgen van een gezinsopname bij SDW van de moeder, haar partner en [naam 2] zullen zijn voor het contact tussen [minderjarige] en de moeder.
Door de moeder is in de procedure strekkende tot de beëindiging van het gezag verweer gevoerd en zij stelt zich op het standpunt dat de hulpverlening voortgezet kan worden binnen het vrijwillig kader.
De moeder heeft voorts een verzoek ingediend tot vervallenverklaring van de schriftelijke aanwijzing van 27 augustus 2021. Deze schriftelijke aanwijzing is niet zorgvuldig tot stand gekomen, nu de moeder niet de kans heeft gekregen om hier op te reageren. Er staan bovendien onwaarheden in de brief van de GI en de inhoud van de regeling is niet in lijn met de overwegingen van de rechtbank in de beschikking van 14 oktober 2021. De moeder wil dan ook per direct omgang met [minderjarige] zoals de rechtbank heeft voorgesteld, namelijk een dagdeel per twee weken met uitbreiding via een opbouwschema. De omgang verloopt goed en er is geen reden waarom hier niet toe overgegaan kan worden. Ook begeleiding door de oma moederszijde kan tot de mogelijkheden behoren om tot de uitbreiding over te gaan. Mr. Koop – van Vliet heeft tijdens de mondelinge behandeling toegelicht dat zij niet op de hoogte was van de begeleidende e-mail van de GI van 27 augustus 2021. Zij heeft enkel de brief onder ogen gekregen en is op basis van die brief van mening dat het gaat om een schriftelijke aanwijzing, aangezien hier een besluit in is opgenomen dat leidt tot een rechtsgevolg. Dit is niet de eerste keer dat de GI mr. Koop – van Vliet niet meeneemt in de correspondentie, ondanks eerdere verzoeken daartoe van zowel mr. Koop – van Vliet als de rechtbank. Bovendien lijkt het of de GI pas tot actie overgaat als er een nieuwe mondelinge behandeling in zicht is.
De vader heeft geen bezwaar tegen beide verzoeken. Hij vindt het goed dat er een regievoerder betrokken blijft bij [minderjarige] en de ouders. Hij vindt het ook prima als de moeder meer contact kan hebben met [minderjarige] , zolang er met [minderjarige] wordt meebewogen. Zijn belang en veiligheid staat voor de vader voorop. Op dit moment is het belang van [minderjarige] gediend met begeleiding van de contactmomenten tussen [minderjarige] en de moeder in het gezinshuis. De vader heeft zelf ook de wens tot uitbreiding van het contact met [minderjarige] , maar hij heeft dit niet uitgesproken richting de GI.

De (nadere) beoordeling

JE RK 21-49
De Raad heeft in een aparte procedure (bekend onder zaak- en rekestnummer C/02/371955 / FA RK 20-2371) verzocht om het ouderlijk gezag van beide ouders te beëindigen. Bij beschikking van 25 oktober 2021 heeft de rechtbank dit verzoek toegewezen. De GI heeft aangegeven dat zij haar verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling en machtiging uithuisplaatsing intrekt indien het verzoek van de Raad wordt toegewezen. Aan de voorwaarde voor deze voorwaardelijke intrekking wordt nu voldaan, waardoor het resterende verzoek van de GI geen verdere beoordeling behoeft. Dit verzoek zal daarom worden afgewezen.
JE RK 21-1915De moeder heeft de rechtbank verzocht de schriftelijke aanwijzing van de GI van 27 augustus 2021 vervallen te verklaren. Bij de beoordeling van dit verzoek neemt de rechtbank het volgende als uitgangspunt. Ingevolge artikel 1:265f BW, kan de GI de contacten tussen een met het gezag belaste ouder en de minderjarige beperken voor zover noodzakelijk in verband met de uithuisplaatsing van de minderjarige. De beslissing van de GI geldt als een schriftelijke aanwijzing en de artikelen 1:264 en 1:265 BW zijn van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat de kinderrechter een zodanige regeling kan vaststellen als haar in het belang van de minderjarige wenselijk voorkomt. Een schriftelijke aanwijzing moet worden beschouwd als een beschikking in de zin van artikel 1:3, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). Een schriftelijke aanwijzing is gericht op enig rechtsgevolg en niet de vorm, maar de inhoud van het bericht is hierbij bepalend.
De vraag die de rechtbank allereerst moet beantwoorden is of er sprake is van een schriftelijke aanwijzing in de zin van artikel 1:265f lid 1 BW. De rechtbank is van oordeel dat hiervan in dit geval geen sprake is. In de e-mail van 27 augustus 2021 van de GI aan de moeder, waar de betreffende brief van de GI is bijgevoegd als bijlage, is als volgt opgenomen:
“Zou jij willen kijken naar de brief in de bijlage? Dit is nog een concept en mag je nog op reageren als je wil.”
“Ik zou het fijn vinden als het jou zou lukken om hier voor dinsdag op te reageren, zodat ik hem daarna officieel kan versturen naar jou en het gezinshuis.”
De titel van het bij de e-mail gevoegde bestand, zijnde de brief van 27 augustus 2021, is bovendien getiteld als “Brief bezoeken moeder augustus CONCEPT.pdf”.
De brief van de GI van 27 augustus 2021 betreft, in het licht van de begeleidende e-mail van 27 augustus 2021 en de titel van het bestand, naar het oordeel van de rechtbank een voorstel van de GI aan de moeder over de invulling van de omgang. Er is geen sprake van een schriftelijke, dwingende opdracht aan de moeder die een rechtsverhouding wijzigt of een verplichting oplegt die bij niet nakoming tot sancties kan leiden. De email van de GI aan de moeder is bedoeld als opening tot gesprek en overleg over de invulling van de contacten. Gelet hierop kan naar het oordeel van de rechtbank dan ook niet worden geconcludeerd dat de brief van 27 augustus 2021 een beslissing betreft, gericht op enig rechtsgevolg. Er is dan ook geen sprake van een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht, inhoudende een schriftelijke aanwijzing.
Nu de rechtbank tot de conclusie komt dat er geen sprake is van een schriftelijke aanwijzing, zal de moeder niet-ontvankelijk worden verklaard in haar verzoek.
Dat gezegd hebbende benoemt de rechtbank ten overvloede dat de moeder de langdurige wens heeft om gelijke omgang met [minderjarige] als de vader te hebben. Zij heeft deze wens meerdere malen uitdrukkelijk (al dan niet via gerechtelijke procedures) geuit. Het is aan de GI om vanuit haar nieuwe rol als voogdes aandacht te blijven houden voor de mogelijkheden van (uitbreiding van) contact tussen [minderjarige] en de beide ouders. Het gegeven dat de ouders verder zullen gaan als ouders zonder gezag betekent immers niet dat er minder contact of minder aandacht voor het contact tussen hen en [minderjarige] moet zijn. Zij zijn en blijven de ouders van [minderjarige] en vervullen een belangrijke rol in zijn leven.
Tot slot merkt de rechtbank op dat, in tegenstelling tot hetgeen mr. Koop - van Vliet naar voren heeft gebracht, reeds bij beschikking van 14 oktober 2020 een eindbeslissing is gegeven op het verzoek tot wijziging van de zorg- en contactregeling. Die procedure (bekend onder zaak- en rekestnummer C/02/372695 / JE RK 20-996) is zodoende reeds afgedaan en behoeft geen nadere beoordeling meer.

De beslissing

De rechtbank:
JE RK 21-49
wijst het resterende deel van het verzoek van de GI af.
JE RK 21-1915verklaart de moeder niet-ontvankelijk in haar verzoek.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.R. van Triest, voorzitter, tevens kinderrechter,
mr. I. Dijkman, rechter, tevens kinderrechter en mr. J.B. Bolle-Polak, rechter-plaatsvervanger, en in het openbaar uitgesproken op 25 oktober 2021 in tegenwoordigheid van mr. K.M.P. van Ginneke, griffier.
(KG)
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.