ECLI:NL:RBZWB:2021:5395

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
28 oktober 2021
Publicatiedatum
26 oktober 2021
Zaaknummer
AWB- 20_9704
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke procedure inzake dwangsom en handhaving van omgevingsvergunning

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, hebben eisers, wonende te Steenbergen, beroep ingesteld tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Steenbergen. Dit college had op 1 juli 2020 een verzoek van eisers om een dwangsom in te vorderen afgewezen. Het bestreden besluit, dat op 27 oktober 2020 werd genomen, verklaarde het bezwaar van eisers ongegrond. De rechtbank heeft op 2 september 2021 de zaak behandeld, waarbij eisers en een vertegenwoordiger van het college aanwezig waren, maar de belanghebbende niet. De rechtbank moest beoordelen of het college in redelijkheid de weigering om de dwangsom te invorderen had gehandhaafd. De rechtbank concludeerde dat de opgelegde last onder dwangsom niet was overtreden, omdat de bloembakken die door de belanghebbende waren geplaatst niet onder de definitie van 'afrastering' vielen zoals in de last was omschreven. De rechtbank oordeelde dat het college terecht het verzoek van eisers had afgewezen, en dat er geen reden was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door rechter N.E.J.M. Stoof en is openbaar gemaakt op 28 oktober 2021.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/9704 GEMWT

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 oktober 2021 in de zaak tussen

[naam eiser 1] en [naam eiser 2] , te Steenbergen, eisers,

en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Steenbergen,verweerder.
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
[naam derde partij], te [naam woonplaats] (belanghebbende)
gemachtigde: mr. S.N. van den Heykant.

Procesverloop

In het besluit van 1 juli 2020 (primaire besluit) heeft het college het verzoek van eisers om bij belanghebbende een dwangsom in te vorderen afgewezen.
In het besluit van 27 oktober 2020 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van eisers ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank op 2 september 2021.
Hierbij waren aanwezig eiser en [naam vertegenwoordiger college] namens het college. Eiseres is niet verschenen. Ook belanghebbende was, zoals van te voren aangekondigd, niet aanwezig.

Overwegingen

Feiten
1. Eisers wonen aan het adres [adres 1] in [naam woonplaats] en belanghebbende aan het adres [adres 2] in [naam woonplaats] . De woningen van eisers en belanghebbende zijn naast elkaar gelegen. De woning van belanghebbende beschikt over een plat dak waarop een dakterras is vergund. Tot de woning behoort ook een hoger gelegen plat dak. Medio 2018 heeft belanghebbende ook het hoger gelegen platte dak als dakterras in gebruik genomen. Belanghebbende heeft daartoe onder meer een afrastering van 100 tot 115 cm hoog geplaatst, bestaande uit een hekwerk op 6 parasolvoeten die met water gevuld konden worden, maar dat niet verankerd was met het dak. Ook heeft belanghebbende bloempotten op het hoger gelegen platte dak geplaatst. Eiser heeft het college medio 2018 gevraagd handhavend op te treden tegen belanghebbende.
Bij besluit van 4 juni 2019 is aan belanghebbende een last onder dwangsom opgelegd. Deze luidt: ‘
Het beëindigen en beëindigd houden van het in strijd handelen met artikel 2.1 lid 1 onder a en c Wabo waarin is bepaald dat het verboden is om zonder een omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het bouwen van een bouwwerk en het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan. De zonder omgevingsvergunning geplaatste afrastering op het hoger geleden gedeelte van het platte dak dient u te verwijderen en verwijderd te houden. Het gebruik van het hoger gelegen gedeelte van het platte dak als dakterras dient u te beëindigen en beëindigd te houden.’.
Belanghebbende heeft daarop het hekwerk verwijderd. Later heeft belanghebbende de bloempotten afgetimmerd met houten bakken (hierna: bloembakken). Op 5 juli 2019 hebben eisers het college verzocht de dwangsom in te vorderen omdat belanghebbende niet heeft voldaan aan de last. Bij besluit van 8 augustus 2019, gehandhaafd in de beslissing op bezwaar van 27 november 2019, heeft het college het verzoek van eisers afgewezen.
Belanghebbende heeft op enig moment de bloembakken van het hoger gelegen platte dak verwijderd.
Op 3 juni 2020 hebben eisers het college opnieuw verzocht de dwangsom in te vorderen omdat belanghebbende drie bloembakken heeft teruggeplaatst op het hoger gelegen platte dak en omdat op het hoger gelegen platte dak een barbecue was geplaatst.
Bij het primaire besluit, gehandhaafd bij het bestreden besluit, heeft het college het verzoek van eisers afgewezen.
Bij besluit van 27 oktober 2020 heeft het college de aan belanghebbende opgelegde last onder dwangsom ingetrokken.
Geschil
2. De vraag die de rechtbank moet beoordelen luidt of het college in redelijkheid de weigering om tot invordering van de dwangsom over te gaan in het bestreden besluit heeft gehandhaafd.
Standpunt eisers
3. Eisers voeren aan dat de uitwerking van de opname van de hoorzitting verschilt van hetgeen tijdens de hoorzitting naar voren is gebracht en dat het college de opname in strijd met het bepaalde in de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft vernietigd. Bovendien heeft het college in de last die aan belanghebbende is opgelegd bepaald dat de afrastering niet is toegestaan op het hoger gelegen platte dak. De bloembakken vormen een afrastering, dat heeft belanghebbende erkend en daarom heeft belanghebbende niet aan de last voldaan. Verder wijzen eisers er op dat sprake is van schending van het beginsel van behoorlijk bestuur omdat het college niet alle relevante stukken in deze procedure heeft overgelegd en omdat van diverse locatiebezoeken geen verslagen zijn opgemaakt. Ook ontbreekt de inventarislijst.
Wettelijk kader
4. Artikel 5:37, tweede lid, van de Awb bepaalt dat het bestuursorgaan een beschikking geeft omtrent de invordering van de dwangsom indien een belanghebbende daarom verzoekt.
Beoordeling
Is de last overtreden?
5.1
Volgens de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 5:37 van de Awb vergt een adequate handhaving dat opgelegde sancties ook worden geëffectueerd en dus dat verbeurde dwangsommen ook worden ingevorderd. [1] Bij een besluit omtrent invordering van een verbeurde dwangsom moet aan het belang van de invordering een zwaarwegend gewicht worden toegekend. [2] Een andere opvatting zou afdoen aan het gezag dat behoort uit te gaan van een besluit tot oplegging van een last onder dwangsom. [3] Voordat tot invordering kan worden overgegaan, dient echter eerst te worden vastgesteld of de opgelegde last inderdaad is overtreden. Deze vraag zal de rechtbank dan ook eerst beantwoorden.
5.2
De rechtbank overweegt dat in de last is bepaald dat de zonder omgevingsvergunning geplaatste afrastering op het hoger geleden gedeelte van het platte dak dient te worden verwijderd en verwijderd gehouden. Voor beantwoording van de vraag of deze last is overtreden, is doorslaggevend wat onder ‘de zonder omgevingsvergunning geplaatste afrastering’ moet worden verstaan. Eiser voert aan dat daaronder elke afrastering moet worden verstaan en het college voert aan dat met afrastering het ijzeren hekwerk en de parasolvoeten zijn bedoeld die ten tijde van het opleggen van de last op het dak aanwezig waren.
5.3
Ingevolge 5:32a, eerste lid, van de Awb omschrijft de last onder dwangsom de te nemen herstelmaatregelen. In deze verplichting ligt besloten dat de last voldoende concreet moet zijn. Anders is de last in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel. [4] Voor zover de bewoordingen van de last ruimte voor discussie laten met betrekking tot de vraag of aan de last is voldaan, dient uit oogpunt van rechtszekerheid iedere onduidelijkheid in de last voor rekening te blijven van het bestuursorgaan.
5.4
Uit de last moet dus voldoende blijken wat het college verlangt van degene aan wie de last is opgelegd. In dit geval was dat het verwijderen en het verwijderd houden van het ijzeren hekwerk en de parasolvoeten. Niet in geschil is immers dat op het moment dat de last werd opgelegd, er een ijzeren hekwerk rondom het hoger gelegen gedeelte van het dak stond en dat de bloembakken er op dat moment nog niet stonden. Dit betekent dat de last uitsluitend op het ijzeren hekwerk en de parasolvoeten betrekking kon hebben en niet op de bloembakken. In de last is uitdrukkelijk naar de aanwezige afrastering verwezen. Er is geen last opgelegd om ook andere afrasteringen verwijderd te houden. Het standpunt van eiser dat onder ‘afrastering’ elke (vorm van) afrastering moet worden verstaan, volgt de rechtbank dus niet.
Door de bloembakken op het hoger gelegen dak te plaatsen, is de opgelegde last dan ook niet overtreden door belanghebbende. De omstandigheid dat belanghebbende heeft beoogd met de bloembakken een afrastering te realiseren en dat hij dat tijdens de hoorzitting mogelijk ook heeft erkend, maakt dit niet anders.
5.5
Nu geen sprake is van overtreding van de last, heeft het college het verzoek van eisers terecht afgewezen. De vraag of de bloembakken vergunningplichtig zijn, zoals eiser stelt en het college betwist, hoeft in deze procedure niet meer te worden beantwoord. Dit is namelijk niet relevant voor de vraag of de opgelegde last is overtreden.
5.6
De beroepsgrond slaagt niet.
Onbehoorlijk bestuur
5.7
Eisers voeren aan dat het college heeft nagelaten een rapportage van het eerste bezoek aan belanghebbende over te leggen. Uit die rapportage volgt dat sprake was van een terras op een hoger gelegen dak. Ook zijn de e-mailwisseling van juli en augustus 2019 en verslagen van besprekingen met het college niet overgelegd. Verslagen van locatiebezoeken zijn niet opgemaakt volgens eisers.
5.8
De rechtbank overweegt dat het college op grond van artikel 8:42, eerste lid, van de Awb in beginsel gehouden is om alle stukken die hem ter beschikking staan en die een rol hebben gespeeld bij zijn besluitvorming aan eisers en aan de bestuursrechter te overleggen. Behoudens gevallen van gerechtvaardigde weigering, bijvoorbeeld op grond van artikel 8:29 Awb en uitzonderingsgevallen als misbruik van procesrecht, moet te worden tegemoetgekomen aan een verzoek tot overlegging van een bepaald stuk wanneer gemotiveerd is gesteld dat het stuk van enig belang kan zijn (geweest) voor de besluitvorming.
5.9
De rechtbank constateert dat eisers weliswaar hebben gesteld dat het procesdossier onvolledig is, maar dat zij niet concreet hebben gemaakt waarom de ontbrekende stukken relevant zijn voor de besluitvorming in deze zaak. Gelet hierop ziet de rechtbank geen aanleiding om te veronderstellen dat het college niet alle stukken die hem ter beschikking staan en die een rol hebben gespeeld bij zijn besluitvorming op het verzoek tot invordering van 3 juni 2020 in deze procedure, aan eisers en aan de rechtbank heeft overgelegd. De rechtbank is verder van oordeel dat verslagen die niet door het college zijn opgemaakt, niet overgelegd hadden kunnen worden. Artikel 8:42, eerste lid, van de Awb strekt niet zover dat niet bestaande stukken alsnog moeten worden vervaardigd en aan de bestuursrechter worden toegezonden. [5] De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om de stukken die volgens eisers ontbreken in deze procedure op te vragen en daarvoor het onderzoek te heropenen.
5.1
De stelling van eisers dat ook geen inventarislijst is opgemaakt door het college leidt niet tot een ander oordeel. De inventarislijst wordt weliswaar genoemd in de brief van de rechtbank aan het college van 25 november 2020, maar het college is op grond van artikel 8:42 van de Awb of het toepasselijke procesreglement niet verplicht een inventarislijst toe te sturen.
5.11
De beroepsgrond slaagt niet.
Verslag hoorzitting
5.12
Eisers voeren tot slot aan dat uit de opname van de hoorzitting blijkt dat voor een afrastering een bouwvergunning is vereist en zowel belanghebbende als het college tijdens de hoorzitting heeft bevestigd dat de bloembakken bedoeld zijn als afrastering. Dit valt niet terug te lezen in het verslag van de hoorzitting. De opname is ten onrechte vernietigd.
5.13
De rechtbank overweegt dat op grond van artikel 7:7 van de Awb van het horen een verslag moet worden gemaakt. Uit de geschiedenis van de totstandkoming van deze bepaling blijkt dat met ‘verslag’ een schriftelijk verslag wordt bedoeld. [6] De plicht tot schriftelijke verslaglegging kan op verschillende wijzen kan worden vormgegeven. [7] Zo kan ook uit de beslissing op bezwaar blijken wat op de hoorzitting is besproken. De Awb verplicht niet tot een audio-verslag van de hoorzitting en tot het bewaren daarvan. In deze procedure is niet geschil dat van de hoorzitting een verslag is gemaakt. Voor zover eiser niet met het verslag van de hoorzitting kan instemmen, heeft hij dat in deze procedure kenbaar kunnen maken zodat de rechtbank deze kritiek kan betrekken in haar overwegingen. Dit heeft de rechtbank onder 5.4 ook gedaan. Het bezwaar als zodanig kan echter niet leiden tot vernietiging van het bestreden besluit, of een deel daarvan. [8]
5.14
De beroepsgrond slaagt niet.
Conclusie
6.1
Nu de beroepsgronden niet slagen is het beroep ongegrond.
6.2
Er is geen reden voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.E.J.M. Stoof rechter, in aanwezigheid van J.J.P.M. van Gestel, griffier, op 28 oktober 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid deze uitspraak te ondertekenen.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

1.Kamerstukken II 2003/04, 29 702, nr. 3, blz. 115
6.Kamerstukken II 1988/99, 21 221, nr. 3, p. 151