ECLI:NL:RBZWB:2021:5391

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
26 oktober 2021
Publicatiedatum
26 oktober 2021
Zaaknummer
02-096847-21
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met zwaar lichamelijk letsel door onvoorzichtig rijgedrag van een beginnend bestuurder

Op 26 oktober 2021 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een beginnend bestuurder die betrokken was bij een verkeersongeval op 2 juli 2020 te Heijningen, gemeente Moerdijk. De verdachte, die met een snelheid van ongeveer 130 kilometer per uur reed waar 100 kilometer per uur was toegestaan, heeft een andere auto, bestuurd door getuige [Getuige 1], geraakt. Dit leidde tot een ernstig ongeval waarbij de passagier van de verdachte, [Slachtoffer], zwaar lichamelijk letsel opliep, waaronder gebroken ribben en een klaplong. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW) door onvoorzichtig en onoplettend rijgedrag te vertonen.

Tijdens de zitting op 12 oktober 2021 heeft de officier van justitie, mr. C. de Pagter, de verdachte aangeklaagd, terwijl de verdediging betoogde dat de botsing mogelijk was veroorzaakt door een stuurbeweging van [Getuige 1]. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de verdachte, door zijn snelheid en rijgedrag, een hoge mate van schuld heeft en dat de verdediging niet voldoende bewijs heeft geleverd voor hun stelling.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 240 uren en een voorwaardelijke rijontzegging van 24 maanden met een proeftijd van drie jaar. De rechtbank heeft hierbij rekening gehouden met de ernst van het feit, de gevolgen voor het slachtoffer en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, die spijt heeft betuigd en een stabiel leven leidt. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-096847-21
vonnis van de meervoudige kamer van 26 oktober 2021
in de strafzaak tegen
[Verdachte]
geboren op [Geboortedag] 1990, te [Geboorteplaats]
wonende te [Adres]
raadsman mr. H. van Asselt, advocaat te Roosendaal.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 12 oktober 2021, waarbij de officier van justitie, mr. C. de Pagter, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat
verdachte als bestuurder schuldig is aan een verkeersongeval waarbij iemand ernstig gewond is geraakt dan wel dat hij gevaar op de weg heeft veroorzaakt.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig gemaakt heeft aan feit 1 in de primaire variant, te weten overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW). Er is sprake van zeer onvoorzichtig en onoplettend verkeersgedrag, gelet op de navolgende omstandigheden. Volgens getuigen hield verdachte onvoldoende afstand van de Fiat Punto en hij reed volgens het forensisch onderzoek zo’n 130 kilometer per uur waar 100 kilometer per uur was toegestaan. Hij naderde de auto van getuige [ Getuige 1] , bestuurder van de Fiat Punto, met hoge snelheid. [ Getuige 1] voelde zich opgejaagd, ging van de linkerbaan naar de rechterbaan en voelde, terwijl hij daarmee bezig was, dat het voertuig van verdachte zijn auto raakte, waarbij de auto van verdachte links over de doorgetrokken streep kwam en daarna naar rechts afboog en voorbij de invoegstrook aan de rechterzijde van de weg in de berm terechtkwam. Verdachte had letsel evenals de passagiere die bij verdachte in de auto zat. Zij liep zwaar lichamelijk letsel op in de vorm van twaalf gebroken ribben, een gescheurd middenrif, een klaplong, een gescheurde lever, een gescheurd bekken en een kapot schouderblad. Door dit handelen van verdachte is sprake van een zeer hoge mate van schuld.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van het primair tenlastegelegde, te weten een overtreding van artikel 6 WVW. De verdediging wijst daarbij op het feit dat er door getuige [Getuige 2] in allebei zijn getuigenverklaringen is verklaard dat de Fiat Punto waarin [ Getuige 1] reed, direct voor de botsing naar links stuurde, waarna de auto van verdachte en die van [ Getuige 1] elkaar schampten. Aannemelijk is dat de stuurbeweging van [ Getuige 1] naar links de oorzaak van de botsing was en niet de inhaalmanoeuvre van verdachte. Gelet op de inhoud van het dossier heeft verdachte wel verkeersgevaarlijk gereden door te hard en te dicht op zijn voorganger te rijden, maar is dit onvoldoende om te komen tot een bewezenverklaring van artikel 6 WVW. Het subsidiaire feit, een overtreding van artikel 5 WVW, kan wel wettig en overtuigend bewezen worden.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Feit 1 primair
Aan de rechtbank ligt de vraag voor of het handelen van verdachte kan worden gekwalificeerd als een overtreding in de zin van artikel 6 WVW. Daarbij moet gekeken worden naar het geheel van de gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het ongeval. Daarbij verdient opmerking dat niet reeds uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer, kan worden afgeleid dat sprake is van schuld in vorenbedoelde zin. Van schuld in deze zin is pas sprake in het geval van een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid of onoplettendheid van de verdachte. Een lichtere vorm van schuld is hiervoor onvoldoende. Niet elk tekortschieten, niet elke verkeersovertreding, is voldoende voor het aannemen van schuld. Bij het vaststellen van onvoorzichtigheid gaat het om de vraag of de verdachte objectief gezien een ernstige fout heeft gemaakt dan wel zijn rijgedrag (aanmerkelijk) onder de maat is gebleven van wat van een automobilist in het algemeen en gemiddeld mag worden verwacht.
Op grond van de in bijlage II genoemde bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat verdachte op 2 juli 2020, omstreeks 06.15 uur op de A59 bij Heijningen, gemeente Moerdijk ter hoogte van Fijnaart in zijn Mini reed. Hij reed met een te hoge snelheid van rond de 129 kilometer per uur waar 100 kilometer per uur de maximumsnelheid was. Verdachte naderde met hoge snelheid zijn voorganger, de heer [ Getuige 1] , die in zijn Fiat Punto reed. Hij reed volgens getuigen erg dicht achter de auto van [ Getuige 1] . Verdachte passeerde vervolgens met zijn auto de Fiat Punto aan de linkerzijde terwijl die op dat moment nog bezig was om van de linkerrijstrook naar de rechterrijstrook te gaan en daarom nog niet op de rechterrijstrook was. De auto van verdachte kwam vervolgens aan de rechterzijde in botsing met de linkerzijde van de Fiat Punto. Voor, tijdens of na dit contactmoment is de Mini met de linkerwielen links over de doorgetrokken streep van de rijbaan beland. Hierna maakte de Mini een bocht naar rechts in de richting van de rechterberm en raakte hierbij het hectometerpaalbordje. De Mini roteerde na de botsing met het hectometerpaalbordje over de lengte-as van het talud en botste met de rechterzijde tegen een boom. Na de botsing met de boom belandde de Mini ondersteboven in zijn eindpositie.
Gelet op dit samenstel van gedragingen en omstandigheden, te weten de ernstige snelheidsovertreding, het bumperkleven, het inhalen van de Fiat Punto terwijl daarvoor onvoldoende ruimte was, het rijden over een doorgetrokken streep en het schampen van de auto van aangever, is de rechtbank van oordeel dat sprake is van een hoge mate van onvoorzichtig en onoplettend rijgedrag.
Door de verdediging is betoogd dat het ongeluk kan zijn veroorzaakt door het naar links sturen van [ Getuige 1] net voor de botsing, waardoor de botsing zou kunnen zijn veroorzaakt. Dit kan volgens de raadsman in ieder geval niet worden uitgesloten. De rechtbank overweegt allereerst dat niet vast is komen te staan dat aangever naar links heeft gestuurd. Weliswaar verklaart getuige [Getuige 2] dat, maar dit wordt niet ondersteund door andere getuigen of door het rapport van de VOA. Echter, zelfs al zou worden aangenomen dat aangever inderdaad naar links heeft gestuurd, dan doet dat niet af aan de hiervoor bewezen strafbare gedragingen die door verdachte zijn begaan. Deze gedragingen vonden plaats vóór het moment dat aangever naar links zou hebben gestuurd.
Door de botsing heeft [Slachtoffer] gebroken ribben, een klaplong, een gescheurde lever, een gescheurd bekken en een gebroken schouderblad gelopen. Dit letsel kan als zwaar lichamelijk letsel worden gekwalificeerd nu bekend is dat twee maal medisch ingrijpen noodzakelijk is geweest en gelet op de duur van het herstel dat door de revalidatiearts op zes maanden tot één jaar werd ingeschat.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank overtreding van artikel 6 WVW wettig en overtuigend bewezen.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
Primair:
op 2 juli 2020 te Heijningen, gemeente Moerdijk
als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmede rijdende over de weg, de rijksweg A59 zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door zeer
onvoorzichtig en onoplettend, met het door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig, met een snelheid die lag boven ter plaatse maximale toegestane snelheid van 100 kilometer per uur,
voor een veilig verkeer ter plaatse, een voor hem, verdachte, rijdende auto in is gaan halen zonder zich er voldoende van te vergewissen of hij daar voldoende ruimte voor had en/of terwijl de voor hem, verdachte, rijdende auto zich nog gedeeltelijk op de linker rijbaan bevond, waarna hij – door gebrek aan voldoende uitwijkruimte naar links – in botsing is gekomen met de
voor hem, verdachte, rijdende auto, waardoor zijn, verdachtes, auto met de linker wielen naast de rijbaan is geraakt en vervolgens in een slip is beland waardoor zijn, verdachtes auto aan de rechterzijde van die Rijksweg A59 is beland en vervolgens tegen een hectometerpaal aan is gereden en vervolgens over de kop is geslagen en (vervolgens) tegen een boom tot stilstand is gekomen, gedurende en na welke inhaalmanoeuvre verdachte onvoldoende zijn aandacht heeft gericht op het zich voor hem, verdachte, gelegen weggedeelte van die Rijksweg A59, waardoor een ander genaamd [Slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel, te weten één of meerdere gebroken ribben en/ een klaplong en een gescheurde lever en een gescheurd bekken enf een gebroken schouderblad, of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht,
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden en een onvoorwaardelijke rijontzegging voor de duur van 2 jaren.
6.2
Het standpunt van de verdediging
Gelet op de vrijspraak voor het primair tenlastegelegde feit, is de door de officier van justitie geëiste straf niet passend. Subsidiair is betoogd dat de mate van schuld aanmerkelijk is en dat daarbij een taakstraf en een voorwaardelijke rijontzegging passend zijn. Wellicht kan daarbij een proeftijd van 3 jaren worden opgelegd. Verdachte heeft zijn rijbewijs nodig voor zijn werk.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het veroorzaken van een heftig verkeersongeval.
Hij heeft met een veel te hoge snelheid zijn voorganger opgejaagd, heeft hem geprobeerd in te halen terwijl daarvoor op dat moment onvoldoende ruimte was en is via de linkerberm van de weg – naast het asfalt gereden en daarna in botsing gekomen met deze auto. Hierna is verdachte met zijn auto via de rechterbaan, de berm, de oprit en in de berm rechts van de weg tegen een boom terechtgekomen. Zijn passagiere [Slachtoffer] heeft daarbij zwaar lichamelijk letsel opgelopen.
De rechtbank vindt dit heel ernstig. Verdachte heeft zich met zijn rijgedrag onverschillig getoond tegenover de geldende verkeersregels en de veiligheid van andere weggebruikers en heeft anderen daarmee in een levensgevaarlijke situatie gebracht.
Bij haar beslissing over de strafmodaliteit en de hoogte van de straf voor de feiten 1 en 2 heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Die oriëntatiepunten gaan in beginsel uit van de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf in combinatie met een onvoorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van twee jaar.
De rechtbank acht het niet in het belang van verdachte noch van de maatschappij om verdachte thans een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. Het ongeval heeft ruim een jaar geleden plaatsgevonden, verdachte heeft voorafgaand aan en tijdens de zitting spijt betuigd en heeft verder een stabiel leven met een baan en een huis. Anderzijds slaat de rechtbank acht op de ernst van het onderhavige feit en de gevolgen die dat heeft gehad voor [Slachtoffer] . Alles afwegende zal de rechtbank verdachte daarom de maximaal op te leggen taakstraf voor de duur van 240 uren opleggen.
Ambtshalve is het de rechtbank bekend dat bij een beginnend bestuurder in het geval van een veroordeling van artikel 6 WVW twee strafpunten op het rijbewijs worden opgelegd en dat dit betekent dat het rijbewijs van rechtswege ongeldig wordt verklaard. Indien de rechtbank thans een onvoorwaardelijke rijontzegging zou opleggen, zou verdachte na de ongeldigverklaring en nadat hij opnieuw zijn rijexamen heeft gehaald vervolgens twee jaar zijn rijbewijs kwijt zijn. Al met al zou dat ertoe leiden dat verdachte naar verwachting ten minste de komende drie jaar niet zou mogen rijden. Mede gelet op zijn leeftijd acht de rechtbank dat niet opportuun. Om die reden acht de rechtbank het passend een forse rijontzegging, maar dan in voorwaardelijke zin en met een langere proeftijd, namelijk van 3 jaren op te leggen. Dit dient om verdachte een flinke stok achter de deur te geven en om te voorkomen dat hij nogmaals dergelijk gevaarlijk rijgedrag zal vertonen.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c en 22d van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 175 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
Overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander zwaar lichamelijk letsel wordt toegebracht;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een taakstraf van 240 uren;
- beveelt dat indien verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht,
vervangende hechteniszal worden toegepast van
120 dagen;
- veroordeelt verdachte tot
een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen van 24 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaar;
- bepaalt dat de voorwaardelijke rijontzegging niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
Dit vonnis is gewezen door mr. R.P. Broeders. voorzitter, mr. C.H.W.M. Sterk en mr. P.A.M. Wijffels, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J. van Eekelen, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 26 oktober 2021.
Mrs. Sterk, Wijffels en Van Eekelen zijn niet in staat dit vonnis mede te ondertekenen.