ECLI:NL:RBZWB:2021:5373

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
22 oktober 2021
Publicatiedatum
25 oktober 2021
Zaaknummer
AWB- 21_3923 VV en AWB- 21-3924 VV
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening inzake geluidsoverlast door scheepswerf

Op 22 oktober 2021 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoeker, wonende aan de overzijde van een rivier, een voorlopige voorziening heeft gevraagd tegen geluidsoverlast van een scheepswerf. Verzoeker had bezwaar gemaakt tegen besluiten van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Geertruidenberg, die zijn verzoek om actualisatie van de omgevingsvergunning van de derde partij en handhaving van vergunningvoorschriften had afgewezen. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de derde partij, een scheepswerf, geen overtredingen heeft begaan en dat de verzoeken van verzoeker om handhaving en actualisatie niet zijn onderbouwd met voldoende bewijs van spoedeisendheid. De voorzieningenrechter oordeelde dat de verzoeken tot het treffen van voorlopige voorzieningen moesten worden afgewezen, omdat de motivering van de gemeente niet evident onjuist was en er geen grond was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummers: BRE 21/3923 VV en 21/3924 VV

uitspraak van 22 oktober 2021 van de voorzieningenrechter in de zaken tussen

[naam verzoeker], te [woonplaats verzoeker], verzoeker,

gemachtigde: mr. W. Graafland
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Geertruidenberg, verweerder.
Als derde partij heeft aan het geding deelgenomen:
[naam vergunninghouder]te [vestigingsplaats vergunninghouder],
gemachtigde: mr. P.M.D. Weijers.

Procesverloop

Verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen de besluiten van verweerder van 31 maart 2021 en 14 mei 2021 (bestreden besluiten) inzake de afwijzing van zijn verzoek tot actualisatie van de omgevingsvergunning van derde partij en/of maatwerkvoorschriften op te leggen resp. de afwijzing van zijn verzoek om handhavend op te treden tegen het niet in acht nemen van de vergunningvoorschriften door derde partij.
Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Desgevraagd heeft verzoeker bij brief van 15 oktober 2021 de spoedeisendheid van zijn verzoeken nader onderbouwd.
Op grond van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is een zitting achterwege gebleven.

Overwegingen

1. Derde partij exploiteert een scheepswerf aan [adres scheepswerf] te [plaats scheepswerf]. De werkzaamheden betreffen - samengevat - reparatie en nieuwbouw van alle voorkomende binnenvaartuigen en kleinere zeeschepen alsook het verlengen dan wel inkorten van diverse schepen, het schoonspuiten en conserveren van binnenvaart- en offshore vaartuigen en het vervaardigen van diverse lichte en zware constructiewerken. Voor deze activiteiten is aan derde partij laatstelijk bij besluit van 29 augustus 1995 een milieuvergunning verleend.
Verzoeker woont aan [adres verzoeker] aan de overzijde van [naam rivier] en heeft gesteld dat hij al jaren geluidsoverlast ervaart van de activiteiten van derde partij. Weliswaar heeft verweerder sinds 2015 meerdere lasten onder dwangsom opgelegd aan derde partij, maar die handhavingsmaatregelen hebben tot op heden volgens verzoeker onvoldoende resultaat gehad om de geluidsoverlast tot een aanvaardbaar niveau te beperken, Daarom heeft hij aan verweerder verzocht om de uit 1995 daterende milieuvergunning van derde partij te actualiseren en/of maatwerkvoorschriften op te leggen. Daarnaast heeft verzoeker verzocht om handhavend op te treden tegen het niet in acht nemen van de vergunningvoorschriften door derde partij.
2. Bij de bestreden besluiten heeft verweerder aangegeven dat geen toepassing kan worden gegeven aan de actualiseringsplicht wegens het ontbreken van relevante veranderingen op het gebied van technische mogelijkheden of de kwaliteit van het milieu. Voor het opleggen van maatwerkvoorschriften bestaat geen aanleiding omdat derde partij een type C inrichting drijft en het desbetreffende hoofdstuk 3 van het Activiteitenbesluit milieubeheer verweerder geen bevoegdheid verschaft om aanvullende eisen te stellen aan de emissie van geluid.
Verweerder heeft het handhavingsverzoek afgewezen omdat de naleving van de vergunningvoorschriften door derde partij in de afgelopen maanden herhaaldelijk is gecontroleerd en daarbij geen overtredingen zijn geconstateerd.
3. Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Awb kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
4. Verzoeker heeft verzocht om verweerder op te dragen zo spoedig mogelijk passende maatregelen te nemen om de voortdurende geluidsoverlast als gevolg van de werkzaamheden bij derde partij tot een acceptabel niveau te brengen.
4.1
De voorzieningenrechter stelt voorop dat de voorlopige voorziening procedure als bedoeld in artikel 8:81, eerste lid, van de Awb, is bedoeld om in afwachting van de uitkomst van een bezwaar- of beroepsprocedure een voorlopige maatregel te treffen. Voorts speelt bij de beoordeling van een verzoek om voorlopige voorziening de spoedeisendheid een belangrijke rol. Nu bij verweerder bezwaar tegen de bestreden besluiten aanhangig is, dient de vraag te worden beantwoord of sprake is van onverwijlde spoed die noopt tot het treffen van een voorlopige voorziening in afwachting van een beslissing op die bezwaren.
4.2
De voorzieningenrechter overweegt dat het voorkomen van geluidsoverlast voor verzoeker een zelfstandig spoedeisend belang kan zijn. Maar het daartoe treffen van de gevraagde voorzieningen is een te vergaande maatregel die niet past bij het karakter van de voorlopige voorziening procedure. Daarbij is van belang dat verweerder in de bestreden besluiten de verzoeken van verzoeker gemotiveerd heeft afgewezen en deze motivering niet evident onjuist geacht kan worden. Naar verzoeker heeft erkend wordt het bedrijf van derde partij met enige regelmaat gecontroleerd door de Omgevingsdienst Midden- en West-Brabant en zijn er - laatstelijk bij besluit van 25 maart 2020 - ook al lasten onder dwangsom opgelegd. Volgens verzoeker leiden deze maatregelen niet tot vermindering van de door hen ondervonden geluidsoverlast, maar dit betekent wel dat niet gezegd kan worden dat verweerder niet reeds handhavend optreedt met betrekking tot de geluidssituatie op het bedrijf van derde partij. Daarom acht de voorzieningenrechter het te verstrekkend om verweerder bij wege van voorlopige voorziening te gelasten om verdergaande maatregelen te nemen.
4.3
Verzoeker heeft gesteld dat hij psychologisch nadelige effecten ondervindt van de structurele geluidsoverlast van het bedrijf van derde partij, maar hij heeft deze gezondheidsklachten niet onderbouwd met bijvoorbeeld een medische rapportage. Daarmee is ook niet aannemelijk gemaakt dat verzoeker dermate gezondheidsrisico’s loopt dat hij de uitkomst van de bodemprocedure niet kan afwachten. Voorts heeft verzoeker betoogd dat verweerder weigert om maatregelen te treffen met betrekking tot de geluidwering van de gevels van de woning van verzoeker, als bedoeld in artikel 111b van de Wet geluidhinder. Verzoeker heeft gesteld dat hij een daartoe strekkend verzoek heeft ingediend, maar indien en voor zover verweerder dit verzoek heeft afgewezen dan staat voor hem de mogelijkheid van bezwaar en beroep open. Zijn stelling dat verweerder stelselmatig de beslistermijnen overschrijdt en pas beslissingen neemt als hij in gebreke is gesteld laat onverlet dat dit de geëigende weg is om een besluit op een aanvraag af te dwingen. Het ligt niet op de weg van de voorzieningenrechter om in afwijking van deze Awb-regeling kortere termijnen op te leggen.
5. Dit leidt de voorzieningenrechter tot de conclusie dat de verzoeken tot het treffen van de gevraagde voorlopige voorzieningen moeten worden afgewezen. Gelet hierop is er geen grond voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst de verzoeken om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.P. Hertsig, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. P.H.M. Verdonschot, griffier, op 22 oktober 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
P.H.M. Verdonschot, griffier L.P. Hertsig, voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.