ECLI:NL:RBZWB:2021:5370
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Proceskostenveroordeling in bestuursrechtelijke zaak na intrekking beroep
In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 26 oktober 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een verzoeker en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV). De verzoeker had in eerste instantie een uitkering op basis van de Ziektewet, welke door het UWV was beëindigd per 29 mei 2020. Na het indienen van bezwaar, verklaarde het UWV het bezwaar ongegrond. De verzoeker heeft hiertegen beroep ingesteld. Echter, op 6 mei 2021 trok het UWV het bestreden besluit in en besloot het om de uitkering vanaf 29 mei 2020 voort te zetten. Hierop trok de verzoeker zijn beroep in en verzocht om vergoeding van de proceskosten.
De rechtbank heeft het UWV in de gelegenheid gesteld om te reageren op het verzoek om proceskostenveroordeling. Het UWV heeft geen inhoudelijke reactie gegeven. De rechtbank heeft vervolgens op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak gedaan. De rechtbank overweegt dat, aangezien het UWV tegemoet is gekomen aan het beroep van de verzoeker, het verzoek om proceskostenveroordeling gegrond is. De rechtbank heeft de proceskosten vastgesteld op € 748,- voor de door een derde verleende rechtsbijstand en heeft het UWV veroordeeld tot vergoeding van deze kosten. Daarnaast is het UWV verplicht om het door verzoeker betaalde griffierecht van € 48,- te vergoeden.
De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn op de hoogte gesteld van de beslissing. De verzoeker heeft de mogelijkheid om binnen 6 weken een verzetschrift in te dienen als hij het niet eens is met de uitspraak.