ECLI:NL:RBZWB:2021:5370

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
26 oktober 2021
Publicatiedatum
25 oktober 2021
Zaaknummer
AWB- 20_9363
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Proceskostenveroordeling in bestuursrechtelijke zaak na intrekking beroep

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 26 oktober 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een verzoeker en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV). De verzoeker had in eerste instantie een uitkering op basis van de Ziektewet, welke door het UWV was beëindigd per 29 mei 2020. Na het indienen van bezwaar, verklaarde het UWV het bezwaar ongegrond. De verzoeker heeft hiertegen beroep ingesteld. Echter, op 6 mei 2021 trok het UWV het bestreden besluit in en besloot het om de uitkering vanaf 29 mei 2020 voort te zetten. Hierop trok de verzoeker zijn beroep in en verzocht om vergoeding van de proceskosten.

De rechtbank heeft het UWV in de gelegenheid gesteld om te reageren op het verzoek om proceskostenveroordeling. Het UWV heeft geen inhoudelijke reactie gegeven. De rechtbank heeft vervolgens op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak gedaan. De rechtbank overweegt dat, aangezien het UWV tegemoet is gekomen aan het beroep van de verzoeker, het verzoek om proceskostenveroordeling gegrond is. De rechtbank heeft de proceskosten vastgesteld op € 748,- voor de door een derde verleende rechtsbijstand en heeft het UWV veroordeeld tot vergoeding van deze kosten. Daarnaast is het UWV verplicht om het door verzoeker betaalde griffierecht van € 48,- te vergoeden.

De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn op de hoogte gesteld van de beslissing. De verzoeker heeft de mogelijkheid om binnen 6 weken een verzetschrift in te dienen als hij het niet eens is met de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/9363

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 oktober 2021 in de zaak tussen

[naam verzoeker] , te [plaatsnaam] , verzoeker,

(gemachtigde: mr. E.J. Bek),
en

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen

(UWV; kantoor Breda), verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 30 maart 2020 (primair besluit) heeft het UWV besloten om de uitkering van verzoeker te beëindigen met ingang van 29 mei 2020 krachtens de Ziektewet (ZW).
In het besluit van 25 september 2020 (bestreden besluit) heeft het UWV het bezwaar van verzoeker ongegrond verklaard.
Verzoeker heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
In het besluit van 6 mei 2021 heeft het UWV het bestreden besluit ingetrokken en in plaats daarvan besloten om de uitkering vanaf 29 mei 2020 voort te zetten.
Naar aanleiding hiervan heeft verzoeker het beroep ingetrokken met daarbij het verzoek het UWV te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten.
De rechtbank heeft het UWV in de gelegenheid gesteld te reageren op dat verzoek.
Het UWV heeft de rechtbank meegedeeld dat zij geen aanleiding zien tot het geven van een nadere inhoudelijke reactie.

Overwegingen

De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak op het verzoek om proceskostenveroordeling.
De veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb en nader uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). Als een beroep wordt ingetrokken, omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoet gekomen, kan de rechtbank op verzoek van de indiener dat bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak veroordelen in de proceskosten. Dit is geregeld in artikel 8:75a van de Awb.
Gelet op de gedingstukken en het hiervoor weergegeven procesverloop is het UWV tegemoet gekomen aan het beroep van verzoeker.
Het verzoek wordt als kennelijk gegrond toegewezen. De rechtbank veroordeelt het UWV in de door verzoeker gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Bpb voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 748,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 748,- met wegingsfactor 1).
De rechtbank wijst erop dat het UWV op grond van artikel 8:41, zevende lid, van de Awb verplicht is het door verzoeker betaalde griffierecht van € 48,- te vergoeden. Verzoeker zal zich hiervoor dan ook tot het UWV moeten wenden.

Beslissing

De rechtbank veroordeelt het UWV in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 748,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.P. Hertsig, rechter, in aanwezigheid van
C.J.M. Hendrickx, griffier, op 26 oktober 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.