ECLI:NL:RBZWB:2021:5369

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
26 oktober 2021
Publicatiedatum
25 oktober 2021
Zaaknummer
AWB- 21_1554
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Proceskostenveroordeling in bestuursrechtelijke procedure na intrekking beroep

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 26 oktober 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een verzoekster en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV). De verzoekster had in eerste instantie geen recht op een uitkering op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) volgens een besluit van het UWV van 12 augustus 2020. Na een bezwaarprocedure verklaarde het UWV het bezwaar ongegrond, maar wijzigde later het besluit op 30 juni 2021, waardoor de verzoekster met terugwerkende kracht recht kreeg op een WIA-uitkering vanaf 7 september 2020. Hierop trok de verzoekster haar beroep in, maar verzocht wel om vergoeding van de proceskosten.

De rechtbank heeft het UWV in de gelegenheid gesteld om te reageren op het verzoek om proceskostenvergoeding. Het UWV heeft aangegeven zich niet te verzetten tegen een veroordeling in de proceskosten, die betrekking hebben op de rechtsbijstand verleend door een derde. De rechtbank heeft vervolgens op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak gedaan op het verzoek om proceskostenveroordeling. De rechtbank heeft vastgesteld dat het UWV tegemoet is gekomen aan het beroep van verzoekster en heeft de proceskosten voor de beroepsfase toegewezen.

De rechtbank heeft de proceskosten vastgesteld op € 748,- voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand en heeft het UWV tevens verplicht om het door verzoekster betaalde griffierecht van € 49,- te vergoeden. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid om in verzet te gaan tegen deze uitspraak binnen zes weken na verzending.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/1554

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 oktober 2021 in de zaak tussen

[naam verzoekster] , te [plaatsnaam] , verzoekster,

(gemachtigde: mr. B.E. Crone),
en

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen

(UWV; kantoor Eindhoven), verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 12 augustus 2020 (primair besluit) heeft het UWV besloten dat verzoekster met ingang van 7 september 2020 geen recht heeft op een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA).
In het besluit van 26 februari 2021 (bestreden besluit) heeft het UWV het bezwaar van verzoekster ongegrond verklaard.
Verzoekster heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
In het besluit van 30 juni 2021 heeft het UWV het bestreden besluit gewijzigd door te beslissen dat verzoekster met ingang van 7 september 2020 recht heeft op een WIA-uitkering.
Naar aanleiding hiervan heeft verzoekster het beroep ingetrokken met daarbij het verzoek het UWV te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten.
De rechtbank heeft het UWV in de gelegenheid gesteld te reageren op dat verzoek.
Het UWV heeft de rechtbank meegedeeld dat ze zich niet zullen verzetten in een veroordeling in de vergoeding van de proceskosten, zijnde kosten voor een door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.

Overwegingen

De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak op het verzoek om proceskostenveroordeling.
De veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb en nader uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). Als een beroep wordt ingetrokken, omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoet gekomen, kan de rechtbank op verzoek van de indiener dat bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak veroordelen in de proceskosten. Dit is geregeld in artikel 8:75a van de Awb.
Gelet op de gedingstukken en het hiervoor weergegeven procesverloop is het UWV tegemoet gekomen aan het beroep van verzoekster.
Bij het nieuwe besluit heeft het UWV al een proceskostenveroordeling voor de bezwaarfase toegekend. De beoordeling hierna over de gevraagde proceskostenveroordeling beperkt zich daarom tot de beroepsfase.
Het verzoek wordt als kennelijk gegrond toegewezen. De rechtbank veroordeelt het UWV in de door verzoekster gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Bpb voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 748,-
(1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 748,- met wegingsfactor 1).
De rechtbank wijst erop dat het UWV op grond van artikel 8:41, zevende lid, van de Awb verplicht is het door verzoekster betaalde griffierecht van € 49,- te vergoeden. Verzoekster zal zich hiervoor dan ook tot het UWV moeten wenden.

Beslissing

De rechtbank veroordeelt het UWV in de proceskosten van verzoekster tot een bedrag van € 748,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.P. Hertsig, rechter, in aanwezigheid van
C.J.M. Hendrickx, griffier, op 26 oktober 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.