ECLI:NL:RBZWB:2021:5369
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Proceskostenveroordeling in bestuursrechtelijke procedure na intrekking beroep
In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 26 oktober 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een verzoekster en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV). De verzoekster had in eerste instantie geen recht op een uitkering op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) volgens een besluit van het UWV van 12 augustus 2020. Na een bezwaarprocedure verklaarde het UWV het bezwaar ongegrond, maar wijzigde later het besluit op 30 juni 2021, waardoor de verzoekster met terugwerkende kracht recht kreeg op een WIA-uitkering vanaf 7 september 2020. Hierop trok de verzoekster haar beroep in, maar verzocht wel om vergoeding van de proceskosten.
De rechtbank heeft het UWV in de gelegenheid gesteld om te reageren op het verzoek om proceskostenvergoeding. Het UWV heeft aangegeven zich niet te verzetten tegen een veroordeling in de proceskosten, die betrekking hebben op de rechtsbijstand verleend door een derde. De rechtbank heeft vervolgens op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak gedaan op het verzoek om proceskostenveroordeling. De rechtbank heeft vastgesteld dat het UWV tegemoet is gekomen aan het beroep van verzoekster en heeft de proceskosten voor de beroepsfase toegewezen.
De rechtbank heeft de proceskosten vastgesteld op € 748,- voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand en heeft het UWV tevens verplicht om het door verzoekster betaalde griffierecht van € 49,- te vergoeden. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid om in verzet te gaan tegen deze uitspraak binnen zes weken na verzending.