ECLI:NL:RBZWB:2021:5355

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
25 oktober 2021
Publicatiedatum
25 oktober 2021
Zaaknummer
02-120135-21, 02-11961-20 (tul)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opzettelijk bezit van 47,8 kilogram cocaïne met een straatwaarde van ruim twee miljoen euro

In deze strafzaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 25 oktober 2021 uitspraak gedaan tegen een verdachte die op 4 mei 2021 in Breda ongeveer 47,8 kilogram cocaïne in zijn bezit had. De cocaïne werd aangetroffen in de bestelbus van de verdachte, terwijl hij in een winkel was. De verdachte gaf een ongeloofwaardige verklaring over de aanwezigheid van de cocaïne en stelde dat hij niet op de hoogte was van de drugs in zijn voertuig. De rechtbank oordeelde dat de verdachte wel degelijk wetenschap had van de cocaïne, gezien de grote hoeveelheid en de omstandigheden waaronder deze was aangetroffen. De rechtbank achtte de verdachte schuldig aan het opzettelijk aanwezig hebben van de cocaïne en legde een gevangenisstraf van 40 maanden op, met aftrek van het voorarrest. Tevens werd de tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf toegewezen, omdat de verdachte zich tijdens de proeftijd schuldig had gemaakt aan een nieuw strafbaar feit. De rechtbank baseerde haar beslissing op de bewijsmiddelen en de ernst van het feit, waarbij rekening werd gehouden met de straatwaarde van de cocaïne en de impact van drugshandel op de samenleving.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
Parketnummers: 02/120135-21 en 02/119661-20 (TUL)
vonnis van de meervoudige kamer van 25 oktober 2021
in de strafzaak tegen
[Verdachte] ,
geboren op [Geboortedag] 1992 te [Geboorteplaats]
wonende te [Adres]
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting te Middelburg,
raadsvrouw mr. K. Blonk, advocaat te Spijkenisse.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 11 oktober 2021, waarbij de officier van justitie, mr. C. de Pagter, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
Ter zitting is ook de vordering tot tenuitvoerlegging behandeld met bovenvermeld parketnummer.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte op 4 mei 2021 in Breda ongeveer 47,8 kilogram cocaïne in zijn bezit heeft gehad.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht op grond van de bewijsmiddelen in het dossier wettig en overtuigend bewezen dat verdachte ongeveer 47,8 kilogram cocaïne voorhanden heeft gehad.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging bepleit vrijspraak wegens gebrek aan wettig en overtuigend bewijs. Uit het dossier kan niet worden afgeleid dat verdachte wetenschap had van de aanwezigheid van de in zijn bestelbus aangetroffen cocaïne. Uit de camerabeelden blijkt dat de cocaïne in de bestelbus van verdachte is neergelegd terwijl hij in de [Naam 1] was. Aangezien er rond dat tijdstip meerdere witte bestelbusjes over het parkeerterrein hebben gereden of aldaar geparkeerd stonden, heeft het er alle schijn van dat de onbekend gebleven persoon zich heeft vergist en de vuilniszakken met cocaïne in de verkeerde bestelbus heeft neergelegd.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
De rechtbank stelt op grond van de bewijsmiddelen het volgende vast.
Verdachte was op 4 mei 2021 eigenaar van een witte bestelbus. Deze bus stond bij verdachte op zijn terrein, maar hij reed hier maar zelden in omdat de bus niet verzekerd was en verdachte niet beschikte over een geldig rijbewijs. Verdachte was op 4 mei 2021 ziek en is daardoor eerder van zijn werk naar huis gegaan. Ondanks dat is hij wel met de bestelbus naar de [Naam 2] in Breda gereden omdat verdachte in eerste instantie een Moederdag cadeautje voor zijn vriendin wilde kopen en uiteindelijk iets voor zijn dochter. Terwijl zijn vriendin stond te koken, is verdachte weggegaan met de mededeling dat hij “iets moest fixen”. Bij aankomst heeft verdachte zijn voertuig aan het einde van de parkeerplaats (gezien vanuit de [Naam 1] ) geparkeerd en de auto daarbij niet in een parkeervak geplaatst, maar overdwars, waardoor deze meerdere plekken in beslag nam. Verdachte is vervolgens naar de [Naam 1] gegaan en terwijl hij daar was, heeft een onbekend gebleven persoon zijn eigen bus zodanig neergezet dat de achterdeuren van beide bestelbussen naar elkaar toe gericht waren. Vervolgens heeft deze persoon drie vuilniszakken uit zijn bestelbus overgeladen naar de bestelbus van verdachte. Daarna is deze persoon weggereden.
Verdachte is ongeveer een half uur in de [Naam 1] gebleven. Hij is daarbij op veel verschillende afdelingen geweest en heeft uiteindelijk een computerspelletje voor zijn dochtertje, een Snickers en een blikje Red Bull gekocht. Vervolgens is verdachte naar zijn bestelbus teruggelopen en heeft hij plaatsgenomen in het voertuig. Ongeveer vijf minuten later is de politie ter plaatse gekomen en bleken er in de laadruimte van de bestelbus drie vuilniszakken met harde blokken te liggen. Monsters van deze blokken zijn door het NFI onderzocht en positief getest op cocaïne. De blokken hadden een totaal bruto gewicht van 47,8 kilogram.
Dat in de laadruimte van de bestelbus van verdachte circa 47,8 kilogram cocaïne is aangetroffen, staat niet ter discussie. Verdachte heeft echter verklaard dat hij geen wetenschap had van de aanwezigheid van de cocaïne in zijn bestelbus. De rechtbank acht deze verklaring niet geloofwaardig en overweegt daartoe als volgt.
De rechtbank stelt voorop dat het om een grote hoeveelheid cocaïne gaat die een straatwaarde vertegenwoordigt van ruim twee miljoen euro. Dergelijke hoeveelheden harddrugs worden door criminelen doorgaans goed in de gaten gehouden en beschermd. Het is dan ook zeer onwaarschijnlijk dat de onbekend gebleven persoon deze drugs in een willekeurige witte bestelbus heeft overgeladen die op het grote parkeerterrein van de [Naam 2] stond.
De rechtbank overweegt dat uit de camerabeelden volgt dat de onbekend gebleven persoon de deuren van de bestelbus van verdachte direct kan openen. De rechtbank leidt hieruit af dat de bus van verdachte niet was afgesloten. Verdachte heeft bij de politie echter verklaard dat hij de bus eigenlijk altijd afsluit. Dat verdachte dat in dit geval per ongeluk zou zijn vergeten of dat dit het gevolg is geweest van een defect aan de sleutel van verdachte, acht de rechtbank onwaarschijnlijk.
De rechtbank overweegt voorts dat verdachte zijn woning op 4 mei 2021 onverwacht heeft verlaten, terwijl hij eerder die dag ziek naar huis was gegaan en zijn vriendin al stond te koken. Hij heeft daarbij enkel gezegd dat hij ‘iets moest fixen’. Hij is vervolgens met zijn bestelbus naar de [Naam 2] gereden terwijl verdachte blijkens zijn eigen verklaring maar zelden in deze bus rijdt omdat hij geen geldig rijbewijs heeft en de bus ook niet verzekerd is. Ter plaatse heeft hij zijn bestelbus op een niet voor de hand liggende plek geparkeerd, te weten ver bij de [Naam 1] vandaan terwijl er nog voldoende parkeer-plekken dichter in de buurt vrij waren en niet netjes in een parkeervak, maar overdwars. Door deze wijze van parkeren was het voor de onbekend gebleven persoon eenvoudig om zijn eigen bus zodanig te positioneren dat de achterkanten van de bestelbussen naar elkaar toe waren gericht én het verkeer niet werd gehinderd. Mede hierdoor konden de vuilniszakken met daarin de cocaïne binnen één minuut worden overgeladen vanuit zijn bestelbus naar de bestelbus van verdachte.
Verdachte is ruim een halfuur in de [Naam 1] geweest en heeft daarbij diverse afdelingen bezocht terwijl hij enkel op zoek was naar een cadeautje voor zijn dochter en wist dat zijn vriendin met het eten bezig was. Voorts heeft verdachte wisselend verklaard over zijn acties. Bij de politie heeft verdachte verklaard dat hij naar de [Naam 1] is gereden omdat hij voor zijn dochter een cadeautje wilde kopen. Later heeft hij verklaard dat hij eigenlijk eerst naar de [Naam 3] wilde gaan maar zich op het allerlaatste moment had bedacht. Op zitting heeft hij ten slotte verklaard dat hij enkel naar de [Naam 1] is gegaan en niet meer naar de [Naam 3] omdat hij het toch leuker vond om met zijn dochter samen iets voor Moederdag te kopen.
De rechtbank kent ten slotte gewicht toe aan het feit dat verdachte schulden heeft. Ter zitting heeft hij verklaard dat deze onder controle zijn, maar hij kan of wil de rechtbank hier geen inzicht in geven.
Gelet op het voorgaande, in onderlinge verband en samenhang bezien, kan het naar het oordeel van de rechtbank niet anders zijn dan dat verdachte wist dat in de bestelbus cocaïne lag en dat hij daarover ook de beschikkingsmacht had. Verdachte heeft zich daarmee schuldig gemaakt aan het opzettelijk aanwezig hebben van ongeveer 47,8 kilogram cocaïne.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 4 mei 2021 te Breda opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 47,8 kilogram cocaïne, een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, nu niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van 40 maanden met aftrek van het voorarrest. Zij houdt daarbij rekening met artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr).
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging bepleit primair vrijspraak, nu wettig en overtuigend bewijs ten aanzien van de opzet op het aanwezig hebben van ongeveer 47,8 kilogram cocaïne ontbreekt. Subsidiair, in geval van een veroordeling, heeft de verdediging verzocht om bij strafoplegging rekening te houden met het feit dat verdachte een gezin heeft, over werk beschikt en geen relevant strafblad heeft.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het opzettelijk aanwezig hebben van ongeveer 47,8 kilogram cocaïne. Gelet op deze grote hoeveelheid met een straatwaarde van ruim twee miljoen euro, moet aangenomen worden dat deze cocaïne bestemd was voor de handel. Het is algemeen bekend dat harddrugs zoals cocaïne ernstige schade toebrengen aan de gezondheid van de gebruikers van deze middelen en dat de handel in drugs veelal gepaard gaat met andersoortige criminaliteit, waaronder delicten die harddrugsgebruikers plegen om aan hun harddrugs te kunnen komen, maar ook delicten tussen handelaren onderling. Er dient dan ook hard te worden opgetreden tegen degenen die deze handel bevorderen.
Bij het bepalen van de strafmaat houdt de rechtbank rekening met het strafblad van verdachte, waaruit blijkt dat hij niet eerder voor soortgelijke strafbare feiten is veroordeeld. Wel liep hij nog in de proeftijd van een eerdere veroordeling. Dit heeft verdachte er echter niet van weerhouden opnieuw een strafbare feit te plegen. De rechtbank rekent verdachte dit zwaar aan. Verder blijkt uit het strafblad van verdachte dat artikel 63 Sr van toepassing is.
Ook slaat de rechtbank acht op de inhoud van het rapport van de reclassering van 1 oktober 2021 dat over verdachte is opgesteld. Uit het rapport blijkt dat verdachte een sterke behoefte aan controle/regie heeft, waardoor hij beperkt ontvankelijk is voor externe sturing en correctie. Dit hangt mede samen met zijn negatieve ervaringen met jeugdhulpverlening, waardoor hij geen vertrouwen heeft in de hulpverlening in het algemeen. Voorts constateert de reclassering dat verdachte neigt tot het bagatelliseren van zijn rol en aandeel met betrekking tot het ontstaan dan wel voorkomen van delictgedrag. De reclassering ziet geen mogelijkheden om met interventies of toezicht de risico’s te beperken of het gedrag te veranderen, waardoor zij een straf zonder bijzondere voorwaarden adviseert.
De rechtbank houdt bij de strafbepaling rekening met de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting van het LOVS die gelden voor dit soort feiten. Voor het opzettelijk aanwezig hebben van meer dan 20.000 gram harddrugs geldt als uitgangspunt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 36 maanden of hoger.
Alles afwegende en gelet op de straffen die in vergelijkbare gevallen plegen te worden opgelegd, is de rechtbank van oordeel dat de door de officier van justitie gevorderde straf recht doet aan de ernst van het feit en de persoon van verdachte. De rechtbank zal aan verdachte dan ook een gevangenisstraf voor de duur van 40 maanden met aftrek van het voorarrest opleggen.

7.De vordering tot tenuitvoerlegging

De officier van justitie heeft gevorderd dat de voorwaardelijke gevangenisstraf van twee weken, die aan verdachte is opgelegd bij vonnis van de politierechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 22 oktober 2020 in de zaak onder parketnummer 02/119661-20, ten uitvoer zal worden gelegd.
De rechtbank stelt vast dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan een nieuw strafbaar feit en daarmee de algemene voorwaarde heeft overtreden. Gelet hierop zal de vordering tot tenuitvoerlegging worden toegewezen.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op het artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
Opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder C, van de Opiumwet gegeven
verbod;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 40 maanden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Vordering tenuitvoerlegging
- gelast dat de voorwaardelijke straf die bij vonnis van de politierechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 22 oktober 2020 is opgelegd in de zaak onder parketnummer 02/119661-20
ten uitvoer zal worden gelegd, te weten
twee weken gevangenisstraf.
Dit vonnis is gewezen door mr. T.M. Brouwer, voorzitter, mr. E.B. Prenger en mr. M.I. Koelewijn, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S.D.M. Bos, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 25 oktober 2021.
Mr. M.I. Koelewijn en mr. Prenger zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.