ECLI:NL:RBZWB:2021:535

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
11 februari 2021
Publicatiedatum
11 februari 2021
Zaaknummer
02/265316-20
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor vermogensfeiten met betrekking tot diefstal, heling en witwassen

Op 11 februari 2021 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte, geboren in 1995, die zich schuldig heeft gemaakt aan meerdere vermogensdelicten. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld voor diefstal, heling en medeplichtigheid aan witwassen. De feiten vonden plaats in Vlissingen en Middelburg tussen oktober 2020 en juni 2020. De verdachte heeft op 20 oktober 2020 een handtas en een Opel Astra gestolen, en samen met een ander een BMW ontvreemd. Daarnaast heeft hij in de periode van januari tot juni 2020 geldbedragen gewitgewassen door zijn bankpas ter beschikking te stellen aan anderen. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van enkele tenlastegelegde feiten, waaronder de diefstal van de BMW, omdat niet bewezen kon worden dat hij bij de diefstal aanwezig was. De rechtbank heeft de verdachte een gevangenisstraf van 12 maanden opgelegd, waarvan 4 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals reclasseringstoezicht en klinische opname. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de ernst van de feiten en de recidive van de verdachte, die eerder veroordeeld was voor vergelijkbare delicten.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Middelburg
parketnummer: 02/265316-20
vonnis van de meervoudige kamer van 11 februari 2021
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1995 te [geboorteplaats]
wonende te [woonplaats]
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting te Nieuwegein
raadsvrouw mr. N. Wouters, advocaat te Middelburg

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 28 januari 2021, waarbij de officier van justitie, mr. R.C.P. Rammeloo, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering. De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte
feit1:
op 20 oktober 2020 te Vlissingen in een woning een hand/schoudertas met inhoud van [naam 1] en/of [naam 2] heeft gestolen;
feit 2:
op 20 oktober 2020 te Vlissingen een Opel Astra van [naam 1] en/of [naam 2] heeft weggenomen door middel van een gestolen autosleutel;
feit 3:
tezamen met een ander op 10 of 11 oktober 2020 te Middelburg een BMW van Leasemaatschappij [bedrijf 1] en/of [naam 3] heeft weggenomen door middel van een gestolen autosleutel, dan wel dat hij deze auto heeft geheeld;
feit 4:
tezamen met een ander in de periode van 21 januari 2020 tot en met 5 juni 2020 te Vlissingen geldbedragen heeft witgewassen, dan wel dat verdachte daaraan medeplichtig is geweest door zijn bankpas beschikbaar te stellen;
feit 5:
tezamen met een ander op 11 oktober 2020 te Middelburg de schutting van [naam 4] en/of de BMW van [naam 3] heeft vernield en verdachte op 11 oktober 2020 aan de [adres] te Middelburg de plaats van het ongeval heeft verlaten, terwijl hij redelijkerwijs moest vermoeden dat aan [naam 4] en/of [naam 3] schade was toegebracht.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht feit 1, feit 2, feit 3 subsidiair (opzetheling), feit 4 subsidiair en feit 5 deel 2 wettig en overtuigend bewezen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw is van mening dat de rechtbank tot een bewezenverklaring kan komen van de feiten 1, 2 en 3 subsidiair en wijst daarbij op de aangiften en de bekennende verklaring van verdachte.
Ten aanzien van feit 4 heeft zij vrijspraak bepleit. Verdachte heeft weliswaar zijn bankpas en pincode uitgeleend, maar hij heeft niet het (voorwaardelijk) opzet gehad om met die daad een witwasfeit te plegen. Daartoe is tevens aangevoerd dat verdachte onder bewind stond, slechts een leefgeldrekening had, niet kan internetbankieren, de bewuste whatsapp berichten niet heeft verzonden en blijkens de camerabeelden geen geldbedragen heeft gepind.
Door de raadsvrouw is ook vrijspraak verzocht van de tenlastegelegde delicten onder feit 5, omdat verdachte niet degene is geweest die het ongeval heeft veroorzaakt. Op het moment dat hij de BMW achterliet, was de BMW nog niet tegen de schutting aangereden en was de BMW daardoor ook nog niet beschadigd geraakt.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
feit 3:
Er is een aangifte van [naam 3] , waaruit volgt dat de door hem geleasede BMW tussen
10 oktober 2020 om 17:30 uur en zondag 11 oktober 2020 om 16:30 uur aan de Schuitvlotstraat in Middelburg is ontvreemd. Nog binnen deze periode, op 11 oktober 2020 omstreeks 11.00 uur werd deze BMW al beschadigd aangetroffen tegen de schutting op het perceel [adres] in Middelburg. Verdachte heeft aangegeven dat hij kort voor die botsing als passagier heeft meegereden in de BMW en wist dat die auto was gestolen. Daarnaast heeft hij verklaard dat hij kentekenplaten van een andere BMW heeft afgetrokken om op de gestolen BMW te bevestigen.
Ondanks het korte tijdsbestek − tussen het tijdstip van de diefstal van de BMW en het tijdstip waarop verdachte in de BMW heeft meegereden – en de omstandigheid dat verdachte kentekenplaten ten behoeve van de gestolen BMW heeft weggenomen, kan uit de stukken niet worden afgeleid dat verdachte op het moment van de diefstal van de BMW aanwezig is geweest, althans op enigerlei wijze bij die diefstal betrokken is geweest. Verdachte zal daarom worden vrijgesproken van de diefstal zoals primair ten laste is gelegd.
Op grond van de bewijsmiddelen kan wel de opzetheling van de BMW, zoals subsidiair ten laste is gelegd, wettig en overtuigend worden bewezen.
feit 4:
Op basis van het dossier en het verhandelde ter zitting staat vast dat de in de tenlastelegging genoemde personen door middel van whatsapp fraude zijn opgelicht. De door hen gedane betalingen zijn gedaan op de bankrekening van verdachte. Hieruit volgt dat die bedragen uit misdrijf afkomstig waren.
Verdachte heeft iedere wetenschap van of betrokkenheid bij die oplichting ontkend. Wel heeft hij verklaard dat hij zijn bankpas en pincode heeft uitgeleend. Verdachte heeft over het uitlenen van die bankpas wisselend verklaard zowel voor wat betreft de frequentie als de reden waarom hij de pas uitleende. Zo heeft verdachte enerzijds verklaard dat hij zijn bankpas slechts eenmaal heeft uitgeleend terwijl hij het op een ander moment over een eerste keer en een laatste keer heeft. Tevens heeft hij verklaard dat hij zijn bankpas niet de hele periode tussen 21 januari 2020 en 4 juli 2020 heeft uitgeleend terwijl in die periode wel meerdere malen zijn bankpas voor de whatsapp fraude is gebruikt. Verdachte heeft voorts verklaard dat hij zijn bankpas als onderpand heeft afgegeven en op een ander moment heeft hij verklaard dat zijn pas voor drugs heeft afgegeven maar dat hem daar niet bij is verteld dat zijn rekening als “ezel” werd gebruikt.
De tenlastelegging verwijt verdachte niet dat hij de oplichter is. De beschuldiging is (medeplichtigheid aan) het witwassen van het buitgemaakte geld.
Naar het oordeel van de rechtbank kan het niet anders dan dat verdachte geweten heeft dat er op zijn bankrekening gelden gestort zouden worden die van enig misdrijf afkomstig waren.
Verdachte heeft ter zitting verklaard dat het fenomeen whatsapp fraude hem goed bekend is in die zin dat hij het dom vond van de slachtoffers om er in te trappen omdat iedereen toch van deze vorm van fraude zou weten.
Voorts acht de rechtbank zeker in het drugsmilieu waarin verdachte op dat moment verkeerde en zijn pas uitleende bekend, dat het uitlenen van pinpassen en pincodes en het daarmee ter beschikking stellen van bankrekeningen aan anderen, zonder zelf beschikking te houden over deze zaken, slechts tot doel kan hebben het afschermen van de identiteit van de daders van strafbare feiten en het aan het zicht van de opsporingsinstanties onttrekken van wederrechtelijk verkregen financiële middelen. Met het beschikbaar stellen van zijn bankpas en pincode en daarmee het ter beschikking stellen van zijn bankrekening heeft verdachte een bijdrage aan het witwassen van dit geld geleverd.
Gelet op de rol en de bijdrage van verdachte is de rechtbank van oordeel dat niet een zodanig nauwe en bewuste samenwerking kan worden vastgesteld dat gesproken kan worden van medeplegen. Naar het oordeel van de rechtbank is daarom sprake van medeplichtigheid aan witwassen van de op de bankrekening van verdachte gestorte bedragen.
feit 5:
Zoals onder de overwegingen bij feit 3 is aangehaald, heeft verdachte als bijrijder in een gestolen BMW gereden, welke auto enige tijd later tegen een schutting werd aangetroffen. De BMW was niet afgesloten, de motor draaide nog en de radio stond nog aan. Bij de BMW werden geen personen waargenomen. Aan de bandensporen was te zien dat de BMW vanaf de weg over het gras was gereden en tegen de schutting tot stilstand was gekomen. Hierdoor was de paal van de schutting afgebroken en was het voertuig aan de voorzijde beschadigd geraakt.
Verdachte heeft hierover verklaard dat zijn vriend, de bestuurder, in paniek raakte toen hij politie zag en wegrende zonder de versnellingspook van de auto in de parkeerstand te zetten. Ook verdachte rende weg.
Kennelijk had de BMW een automatische versnellingsbak, zodat de auto, omdat deze niet naar de parkeerstand werd geschakeld, zonder inzittenden is doorgereden.
Op basis van het vorenstaande kan worden vastgesteld dat verdachte en zijn vriend de BMW al hadden verlaten voordat dit voertuig tegen de schutting terecht kwam, dus voordat het ongeval had plaatsgevonden. Bovendien was verdachte niet de bestuurder van het voertuig. Dit maakt dat niet kan worden bewezen dat verdachte betrokken is geweest bij het ongeval en de plaats van het ongeval heeft verlaten. Evenmin kan worden bewezen dat hij schade heeft toegebracht aan de schutting en de BMW. De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van de beide onder feit 5 tenlastegelegde delicten.
4.3.3
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
feit 1:
op 20 oktober 2020 te Vlissingen, in een woning [adres 2] alwaar verdachte zich
buiten weten of tegen de wil van de rechthebbende bevond, een hand-/schoudertas (met daarin een portemonnee en twee zonnebrillen en een sleutelbos met huissleutel en een autosleutel en een [bank 2] bankpas en een [bank 3] bankpas en een bijenkorf creditcard en een rijbewijs en een paspoort), dat aan een ander toebehoorde, te weten aan [naam 1] en/of [naam 2] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
feit 2:
op 20 oktober 2020 te Vlissingen een personenauto (merk Opel Astra Sports) (met daarin een gasdetectiemeter en een kentekenbewijs en een qpark parkeerkaart en een tas met daarin
werkschoenen en werkkleding en een veiligheidshelm en een bril en een oorkappel), dat aan een ander dan aan verdachte toebehoorde, te weten aan [naam 1] en/of [naam 2] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen,
terwijl verdachte die weg te nemen auto onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel, te weten door gebruik te maken van een gestolen autosleutel;
feit 3 subsidiair:
op 11 oktober 2020 te Middelburg een goed, te weten een personenauto (merk BMW) heeft voorhanden gehad, terwijl hij ten tijde van het voorhanden krijgen van dit goed wist dat het
een door misdrijf verkregen goed betrof;
feit 4 subsidiair:
in de periode van 21 januari 2020 tot en met 5 juni 2020 in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, heeft verborgen en/of verhuld wie een voorwerp, te weten de hierna te noemen geldbedragen voorhanden had,
terwijl hij en/of zijn mededader(s) wist(en) dat die voorwerpen- onmiddellijk of middellijk
- afkomstig waren uit enig misdrijf,
en voorwerpen, te weten de hierna te noemen geldbedragen, heeft verworven,
voorhanden gehadterwijl hij en/of zijn mededader(s) wist(endat die voorwerpen - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf, te weten:
op verschillende tijdstippen in de periode van 21 tot en met 28 januari 2020 een
hoeveelheid geld (in totaal ongeveer 2.800,20 euro) (aangeefster [naam 5] , dossier
vanaf pag. 87),
op 26 april 2020 22 een hoeveelheid geld (in totaal ongeveer 1792,32 euro)
(aangeefster [naam 6] , dossier vanaf pag. 134)
op 28 april 2020 een hoeveelheid geld (in totaal ongeveer 615 euro) (aangever
[naam 7] ), dossier vanaf pag.76),
op 4 juni 2020 een hoeveelheid geld (in totaal ongeveer 835,15 euro) (aangeefster
[naam 8] , dossier vanaf pag. 128),
tot het plegen van welk misdrijf verdachte in de periode van
21 januari 2020 tot en met 5 juni 2020, te Vlissingen, althans in Nederland,
opzettelijk middelen en/of
inlichtingen heeft verschaft door zijn bankpas aan die onbekend gebleven persoon
te geven, en zijn bankrekeningen beschikbaar te stellen voor
het storten van de hiervoor (op strafbare/laakbare wijze verkregen) genoemde
geldbedragen.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van
15 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering zijn geformuleerd.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht om verdachte te veroordelen tot een straf die gelijk is aan het voorarrest en daarnaast tot een voorwaardelijke gevangenisstraf met de bijzondere voorwaarden die door de reclassering zijn geadviseerd. Zij onderschrijft de visie van de reclassering dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf negatieve gevolgen zal hebben voor het op te starten behandeltraject. Verdachte is gemotiveerd om zich te houden aan de door de reclassering aanbevolen voorwaarden, ook aan de voorwaarde voor een klinische behandeling. Hij wil een “normaal mens” worden en wenst een goed voorbeeld te zijn voor zijn zoon [naam 9] .
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft bij de strafbepaling rekening gehouden met de volgende door verdachte bekende en ad informandum op de dagvaarding vermelde strafbare feiten:
6
Plaats Vlissingen, gemeente Vlissingen
Datum en tijd 20 oktober 2020
Omschrijving feit: diefstal d.m.v. braak, verbreking, inklimming, valse sleutels etc.
Betreft het pinnen van 50 euro bij de [tankstation]
7
Plaats Vlissingen, gemeente Vlissingen
Datum en tijd 19 oktober 2020
Omschrijving feit: diefstal in vereniging
Betreft de tv van [naam instelling]
9
Plaats Middelburg, gemeente Middelburg
Datum en tijd 20 oktober 2020
Omschrijving feit: diefstal d.m.v. braak, verbreking, inklimming, valse sleutels etc.
Betreft de kentekenplaten van de Opel
Hetgeen voor het overige ad informandum is aangeboden (nummer 8) is buiten beschouwing gebleven, nu er onduidelijkheid bestaat over de pleegdatum. Verdachte heeft verklaard een dergelijk feit te hebben gepleegd op 11 oktober 2020, maar op de dagvaarding is de datum 9 oktober 2020 vermeld.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een reeks vermogensdelicten, te weten aan diefstallen, heling en medeplichtigheid tot witwassen.
De rechtbank acht de diefstallen ernstig, met name die waarbij verdachte de woningen van de slachtoffers is binnengedrongen. Verdachte heeft een inbreuk gemaakt op het eigendomsrecht en in sommige gevallen ook op het privacyrecht van de betrokken slachtoffers. Hij heeft uitsluitend oog gehad voor zijn eigen financieel voordeel, zonder rekening te houden met de nadelige gevolgen voor een ander.
Tevens rekent de rechtbank verdachte zijn aandeel bij het witwassen zwaar aan. Het witwassen ziet op geldbedragen die middels oplichting zijn verkregen. Via whatsapp werden slachtoffers door één of meerdere daders benaderd, die zich voordeden als een naast familielid en de slachtoffers overhaalden om meerdere geldbedragen over te maken. Verdachte heeft zijn bankpas, pincode en daarmee zijn bankrekening aan de daders ter beschikking gesteld. Op die wijze kon zijn bankrekening worden misbruikt om daarop de geldbedragen door de slachtoffers te laten storten die de daders vervolgens van die rekening konden opnemen. Verdachte heeft als een zogenaamde “geldezel” gefungeerd.
Blijkens zijn strafblad is verdachte al meermalen veroordeeld ter zake van vermogensdelicten en heeft hij in 2017 een ISD-maatregel opgelegd gekregen.
De rechtbank heeft kennis genomen van het rapport van GGZ reclassering Inforsa d.d. 20 januari 2021, waarin wordt beschreven dat verdachte na de opgelegde ISD-maatregel een terugval heeft gehad. Hij is niet abstinent van middelen gebleven en raakte opnieuw in aanraking met politie en justitie. De reclassering stelt dat het gebruik van (hard)drugs en alcohol door verdachte in directe relatie staat tot de gepleegde misdrijven. Dit middelengebruik in combinatie met zijn benedengemiddelde intelligentie en zijn persoonlijkheid, die is gevormd door gebeurtenissen uit zijn jeugd, zorgt ervoor dat op dit moment de kans op recidive hoog is.
De indruk bestaat dat, ondanks dat verdachte in het kader van de ISD in 2018 een langdurige klinische opname heeft ondergaan, de problematiek nog zodanig sterk aanwezig is, dat de kans van slagen in een ambulante setting gering is. Dit blijkt tevens uit een recent uitgevoerd psychologisch onderzoek (verdiepingsdiagnostiek) door de zorgorganisatie Fivoor. Een klinisch traject waarin ook individueel met verdachte aan zijn middelenafhankelijkheid kan worden gewerkt is volgens de reclassering het meest aangewezen. Daarbij is van belang dat zijn persoonlijkheid beter in kaart wordt gebracht, zodat de behandeling daarop kan aansluiten. De reclassering adviseert dan ook een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen, aan welke straf de volgende bijzondere voorwaarden verbonden kunnen worden: een meldplicht bij de Emergis Verslavingsreclassering te Middelburg, een klinische opname in een zorginstelling, een ambulante behandeling door Ambulante Verslavingszorg met de mogelijkheid tot een kortdurende klinische opname, begeleid wonen of maatschappelijke opvang, alsmede meewerken aan middelencontrole.
Alles afwegende, is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf een passende strafrechtelijke sanctie is en niet kan worden volstaan met en andersoortige straf. Nu uit het reclasseringsrapport is op te maken dat een klinische opname gevolgd door een ambulant hulpverleningstraject van essentieel belang is om de kans op recidive te verkleinen en verdachte kenbaar heeft gemaakt gemotiveerd te zijn om aan een dergelijke behandeling en begeleiding mee te werken, zal de rechtbank de gevangenisstraf deels voorwaardelijk opleggen, zodat hieraan de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden gekoppeld kunnen worden.
Gelet op de straffen die doorgaans voor soortgelijke feiten worden opgelegd en het feit dat verdachte al meermalen heeft gerecidiveerd, acht zij een straf gelijk aan het voorarrest – zoals is voorgesteld door de raadsvrouw – te mild.
Het onvoorwaardelijk deel zal bovendien van langere duur zijn dan het voorarrest om de reclassering en andere instellingen in de gelegenheid te stellen de plaatsing van verdachte in een kliniek te bewerkstelligen en de overige zaken voor zijn traject te regelen.
De rechtbank zal verdachte veroordelen tot een gevangenisstraf van 12 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 4 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar en met de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden.

7.De benadeelde partij

De benadeelde partij [naam 8] vordert een schadevergoeding van € 2.579,15 en de wettelijke rente voor feit 4.
Met het toewijzen van de vordering wijziging tenlastelegging ter zitting is het bedrag waarvoor [naam 8] is benadeeld bijgesteld naar € 835,15. Dit betekent dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk wordt verklaard voor het verschil tussen voormelde bedragen, voor een bedrag van € 1.744,00.
Daarnaast heeft de rechtbank geconstateerd dat het bedrag van € 835,15 naar haar bankrekening is teruggestort en dus al is vergoed. Dit betekent dat de vordering voor dat deel zal worden afgewezen.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 48, 57, 63, 310, 311, 416, 420bis van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan de onder feit 3 primair, feit 4 primair en feit 5 tenlastegelegde feiten;
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1:diefstal;
feit 2:diefstal waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft
gebracht door middel van valse sleutels;
feit 3 subsidiair:opzetheling;
feit 4 subsidiair:medeplichtigheid tot witwassen, meermalen gepleegd;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 12 maanden waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als
bijzondere voorwaarden:
* dat verdachte zich binnen drie dagen na het onherroepelijk worden van het vonnis meldt bij Emergis Verslavingsreclassering op het adres Vrijlandstraat 33e, 4337 EA in Middelburg of een andere locatie van de verslavingsreclassering in de regio alwaar hij verblijft. Verdachte blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dit noodzakelijk vindt;
* dat verdachte zich houdt aan de voorschriften en aanwijzingen van de reclassering, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
* dat verdachte zijn medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, de medewerking van huisbezoeken daaronder begrepen;
* dat verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit zijn medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
* dat verdachte zich klinisch laat opnemen in een instelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. De opname start op het moment dat de DIZ (Dienst Individuele Zaken) een geschikte plek heeft gevonden waar verdachte zijn behandeltraject kan starten. De opname duurt een jaar of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Betrokkene houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling. Als de reclassering een overgang naar ambulante zorg, begeleid wonen of maatschappelijke opvang gewenst vindt, werkt betrokkene mee aan de indicatiestelling en plaatsing;
* dat verdachte zich laat behandelen door de Ambulante Verslavingszorg of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling start na het afronden van het klinische behandeltraject. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling. Bij terugval in middelengebruik, overmatig middelengebruik of ernstige zorgen over het psychiatrische toestandsbeeld ontstaat een grote kans op risicovolle situaties. In dergelijke gevallen kan de reclassering een indicatiestelling aanvragen voor een kortdurende klinische opname voor crisisbehandeling, detoxificatie, stabilisatie, observatie of diagnostiek. Als de voor indicatie verantwoordelijke instantie een kortdurende klinische opname indiceert, laat verdachte zich opnemen in een zorginstelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. De kortdurende klinische
opname duurt maximaal zeven weken of zoveel korter als de reclassering nodig vindt;
* dat verdachte verblijft in een instelling voor begeleid/beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Het verblijf start na het afronden van het klinische behandeltraject. Het verblijf duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld;
* dat verdachte meewerkt aan controle van het gebruik van alcohol en drugs om het middelengebruik te beheersen. De reclassering kan een urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak betrokkene wordt gecontroleerd;
- geeft de reclassering opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van dit vonnis in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Benadeelde partij
- verklaart de benadeelde partij [naam 8] voor een bedrag van € 1.744,00 niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat die vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- bepaalt dat de vordering van de benadeelde partij [naam 8] voor het overige wordt afgewezen;
- veroordeelt de benadeelde partij [naam 8] in de kosten van verdachte, tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.H. Nomes, voorzitter, mr. N. van der Ploeg-Hogervorst en mr. J.C. Gillesse, rechters, in tegenwoordigheid van mr. D.A.C.M. Roebroeks, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 11 februari 2021.
Mrs. Van der Ploeg-Hogervorst en Roebroeks zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

10.Bijlage I

De tenlastelegging
1
hij op of omstreeks 20 oktober 2020 te Vlissingen, in een woning en/of op een
besloten erf waarop een woning stond, [adres 2] , alwaar verdachte zich
buiten weten of tegen de wil van de rechthebbende bevond, een hand-
/schoudertas (met daarin een portemonnee en/of twee zonnebrillen en/of een
sleutelbos met huissleutels en/of (een) autosleutel(s) en/of een [bank 2] bankpas en/of
een [bank 3] bankpas en/of een bijenkorf creditcard en/of een rijbewijs en/of een
paspoort), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander
toebehoorde, te weten aan [naam 1] en/of [naam 2] , heeft
weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
( art 310 Wetboek van Strafrecht, art 311 lid 1 ahf/sub 3 Wetboek van Strafrecht )
2
hij op of omstreeks 20 oktober 2020 te Vlissingen
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
een personenauto (merk Opel Astra Sports) (met daarin een gasdetectiemeter
en/of een kentekenbewijs en/of een qpark parkeerkaart en/of een tas met daarin
werkschoenen en/of werkkleding en/of een veiligheidshelm en/of een bril en/of
een oorkappel), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan
aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [naam 1]
en/of [naam 2] ,
heeft weggenomen
met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen,
terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het
misdrijf heeft/hebben verschaft en/of die weg te nemen auto onder zijn/haar/hun
bereik heeft/hebben gebracht door middel van een valse sleutel, te weten
door gebruik te maken van een gestolen autosleutel, in elk geval van een bij die
auto behorende autosleutel die niet voor gebruik door verdachte bestemd was;
( art 310 Wetboek van Strafrecht, art 311 lid 1 ahf/sub 4 Wetboek van Strafrecht,
art 311 lid 1 ahf/sub 5 Wetboek van Strafrecht )
3
hij op een tijdstip in of omstreeks de periode van 10 tot en met 11 oktober 2020 te
Middelburg
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
een personenauto (merk BMW), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan
een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan
leasemaatschappij [bedrijf 1] en/of [naam 3] ,
heeft weggenomen
met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen,
terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het
misdrijf heeft/hebben verschaft en/of die weg te nemen auto onder zijn/haar/hun
bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak en/of verbreking en/of een
valse sleutel, te weten
door gebruik te maken van een gestolen autosleutel, althans van een bij die auto
behorende autosleutel die niet voor gebruik door verdachte en/of zijn mededader
bestemd was;
( art 310 Wetboek van Strafrecht, art 311 lid 1 ahf/sub 4 Wetboek van Strafrecht,
art 311 lid 1 ahf/sub 5 Wetboek van Strafrecht )
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 10 en/of 11 oktober 2020 te Middelburg,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
een goed, te weten een personenauto (merk BMW) heeft verworven, voorhanden
gehad en/of overgedragen,
terwijl hij en zijn mededader(s) ten tijde van de verwerving of het voorhanden
krijgen van dit goed wist(en, althans redelijkerwijs moest(en) vermoeden, dat het
een door misdrijf verkregen goed betrof;
( art 416 lid 1 ahf/ond a Wetboek van Strafrecht, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek
van Strafrecht )
4
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 21 januari 2020 tot
en met 5 juni 2020 te Vlissingen, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen
(telkens) van een voorwerp, te weten de hierna te noemen geldbedragen,
de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de
verplaatsing heeft verborgen en/of verhuld en/of heeft verborgen en/of verhuld
wie de rechthebbende(n) op een voorwerp, te weten de hierna te noemen
geldbedragen, was/waren,
en/of heeft verborgen en/of verhuld wie een voorwerp, te weten de hierna te
noemen geldbedragen voorhanden had,
terwijl hij en/of zijn mededader(s) wist(en), althans redelijkerwijs moest(en)
vermoeden dat die voorwerp(en) geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk
- afkomstig waren uit enig misdrijf,
en/of voorwerpen, te weten de hierna te noemen geldbedragen, heeft verworven,
voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet en/of van voorwerpen, te weten
de hierna te noemen geldbedragen gebruik heeft gemaakt,
terwijl hij en/of zijn mededader(s) wist(en), althans redelijkerwijs (moest(en)
vermoeden dat die voorwerpen geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk -
afkomstig waren uit enig misdrijf, te weten:
op verschillende tijdstippen in de periode van 21 tot en met 28 januari 2020 een
hoeveelheid geld (in totaal ongeveer 2.800,20 euro) (aangeefster [naam 5] , dossier
vanaf pag. 87),
op 26 april 2020 22 een hoeveelheid geld (in totaal ongeveer 1792,32 euro)
(aangeefster [naam 6] dossier vanaf pag. 134)
op 28 april 2020 een hoeveelheid geld (in totaal ongeveer 615 euro) (aangever
[naam 7] , dossier vanaf pag.76),
op 4 juni 2020 een hoeveelheid geld (in totaal ongeveer 835,15 euro) (aangeefster
[naam 8] , dossier vanaf pag. 128)
( art 420bis lid 1 ahf/ond b Wetboek van Strafrecht, art 420quatr lid 1 ahf/ond b
Wetboek van Strafrecht )
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
een onbekend gebleven persoon op één of meer tijdstippen in of omstreeks de
periode van 21 januari 2020 tot en met 5 juni 2020 te Middelburg, althans in
Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen
(telkens) van een voorwerp, te weten de hierna te noemen geldbedragen,
de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de
verplaatsing heeft verborgen en/of verhuld en/of heeft verborgen en/of verhuld
wie de rechthebbende(n) op een voorwerp, te weten de hierna te noemen
geldbedragen, was/waren,
en/of heeft verborgen en/of verhuld wie een voorwerp, te weten de hierna te Pagina 4
noemen geldbedragen voorhanden had,
terwijl hij en/of zijn mededader(s) wist(en), althans redelijkerwijs moest(en)
vermoeden dat die voorwerp(en) geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk
- afkomstig waren uit enig misdrijf,
en/of voorwerpen, te weten de hierna te noemen geldbedragen, heeft verworven,
voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet en/of van voorwerpen, te weten
de hierna te noemen geldbedragen gebruik heeft gemaakt,
terwijl hij en/of zijn mededader(s) wist(en), althans redelijkerwijs (moest(en)
vermoeden dat die voorwerpen geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk -
afkomstig waren uit enig misdrijf, te weten:
op verschillende tijdstippen in de periode van 21 tot en met 28 januari 2020 een
hoeveelheid geld (in totaal ongeveer 2.800,20 euro) (aangeefster [naam 5] , dossier
vanaf pag. 87),
op 26 april 2020 22 een hoeveelheid geld (in totaal ongeveer 1792,32 euro)
(aangeefster [naam 6] , dossier vanaf pag. 134)
op 28 april 2020 een hoeveelheid geld (in totaal ongeveer 615 euro) (aangever
[naam 7] ), dossier vanaf pag.76),
op 4 juni 2020 een hoeveelheid geld (in totaal ongeveer 835,15 euro) (aangeefster
[naam 8] , dossier vanaf pag. 128),
bij en/of tot het plegen van welk misdrijf verdachte in of omstreeks de periode van
21 januari 2020 tot en met 5 juni 2020, te Vlissingen, althans in Nederland,
opzettelijk behulpzaam is geweest en/of opzettelijk gelegenheid, middelen en/of
inlichtingen heeft verschaft door zijn bankpas aan die onbekend gebleven persoon
te geven, en/of een of meer van zijn bankrekeningen beschikbaar te stellen voor
het storten van de/het hiervoor (op strafbare/laakbare wijze verkregen) genoemde
geldedrag(en)
( art 420bis lid 1 ahf/ond a Wetboek van Strafrecht )
5
hij op of omstreeks 11 oktober 2020 te Middelburg,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
opzettelijk en wederrechtelijk
een (deel van een) schutting, geheel of ten dele toebehorende aan [naam 4]
en/of
een (personen)auto (merk BMW), geheel of ten dele toebehorende aan [naam 3] ,
in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan een ander of anderen,
heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt;
artikel 350 lid 1 Wetboek van Strafrecht, artikel 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van
Strafrecht
en/of
dat hij, als degene die al dan niet als bestuurder van een motorrijtuig betrokken was
geweest bij een verkeersongeval
dat had plaatsgevonden in Middelburg op/aan de Agaat,
op of omstreeks 11 oktober 2020
de (voornoemde) plaats van vorenbedoeld ongeval heeft verlaten,
terwijl bij dat ongeval, naar hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden, aan een
ander (te weten [naam 4] en/of [naam 3] ) schade was toegebracht;
( art 7 lid 1 ahf/ond a Wegenverkeerswet 1994, art 7 lid 1 ahf/ond b
Wegenverkeerswet 1994 )
Mededeling ad informandum gevoegde strafbare feiten.
Ter terechtzitting zal onderstaand door u bekend strafbaar feit ter kennis van de
rechter worden gebracht. De rechter kan aldus bij het bepalen van de straf ook
met dat feit rekening houden.
Doet de rechter dit dan kunt u dat feit als strafrechtelijk afgedaan beschouwen.
6
Plaats Vlissingen, gemeente Vlissingen
Datum en tijd 20 oktober 2020
Omschrijving feit Diefstal dmv braak, verbreking, inklimming, valse sleutels etc.
Betreft het pinnen van 50 euro bij de [tankstation]
7
Plaats Vlissingen, gemeente Vlissingen
Datum en tijd 19 oktober 2020
Omschrijving feit Diefstal in vereniging
Betreft de tv van [naam instelling]
8
Plaats Middelburg, gemeente Middelburg
Datum en tijd 09 oktober 2020
Omschrijving feit Diefstal dmv braak, verbreking, inklimming, valse sleutel etc in vereniging
Betreft de kentekenplaten van de BMW
9
Plaats Middelburg, gemeente Middelburg
Datum en tijd 20 oktober 2020
Omschrijving feit Diefstal dmv braak, verbreking, inklimming, valse sleutels etc.
Betreft de kentekenplaten van de Opel

11.Bijlage II

De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit, waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.
Wanneer hierna wordt verwezen naar een paginanummer, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een pagina van het eindproces-verbaal met dossiernummer PL2000-2020278882 van de politie Zeeland-West-Brabant, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren en doorgenummerd van 1 tot en met 293.
feit 1:
Verdachte heeft dit feit bekend, daarom wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen. De rechtbank acht het feit wettig en overtuigend bewezen op grond van:
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd tijdens de zitting van 28 januari 2021;
- de aangifte met de bijlage goederen van [naam 1] mede namens [naam 2] d.d. 20 oktober 2020 door verbalisant [verbalisant 1] , op pagina 10 en 13 van voornoemd eindproces-verbaal.
feit 2:
Verdachte heeft dit feit bekend, daarom wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen. De rechtbank acht het feit wettig en overtuigend bewezen op grond van:
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd tijdens de zitting van 28 januari 2021;
- de aangifte met de bijlage goederen van [naam 1] mede namens [naam 2] d.d. 20 oktober 2020 door verbalisant [verbalisant 1] , op pagina 10 en 13 van voornoemd eindproces-verbaal.
feit 3 subsidiair:
Verdachte heeft dit feit bekend, daarom wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen. De rechtbank acht het feit wettig en overtuigend bewezen op grond van:
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd tijdens de zitting van 28 januari 2021;
- de aangifte van [naam 3] d.d. 10 oktober 2020 door verbalisant [verbalisant 2] , op pagina 269 van voornoemd eindproces-verbaal.
feit 4 subsidiair:
I. Het proces-verbaal van aangifte van [naam 5] d.d. 28 april 2020 door verbalisant [verbalisant 3] , op pagina 87 en 88 van het voornoemd eindproces-verbaal, onder meer inhoudende -zakelijk weergegeven-:
Ik doe aangifte van horizontale fraude. Op 21 januari 2020 kreeg ik om 13.12 uur berichtjes via de What’s app, van het nummer, [telefoonnummer 1] . Een nummer welke ik niet herken. In de berichten zag ik dat het van mijn zoon [naam 10] afkomstig was, hij stuurde mij dat dit zijn nieuwe nummer was. Vervolgens kreeg ik via What's app berichten het verzoek of ik enkele betalingen voor hem voor wilde schieten. In de veronderstelling dat ik contact had met mijn zoon. Ik kreeg het verzoek om 954,57 euro, 966,27 euro, 948,36 euro over te maken naar rekeningnummer [rekeningnummer 1] op naam van [verdachte] . Nadat ik dat had gedaan zag ik dat alle voorgaande app berichten waren verwijderd. Hierdoor werd mij ineens duidelijk dat dit hele verhaal niet klopte. De rekening waar het bedrag van afgegaan is staat op mijn naam, [rekeningnummer 2] . Het gaat om een totaalbedrag van 2800,20 euro.
Een overzicht van mijn rekening waar de afschrijving van deze
bedragen op te zien is.
II. Het geschrift, zijnde het rekeningafschrift betreffende nummer [rekeningnummer 1] met afschrijvingen, via betaalopdracht, van 954,57 euro, 966,27 euro, en 948,36 euro, verwerkingsdatum 21 januari 2020, t.n.v. [verdachte] , op pagina 97 en 98 van het voornoemd eindproces-verbaal, als BIJLAGE IIA bij dit vonnis.
III. Het geschrift, zijnde Verstrekking gegevens op grond van art. 126nc WvSv van de [bank 1] , op pagina 104 van het voornoemd eindproces-verbaal, onder meer inhoudende -zakelijk weergegeven-:
[rekeningnummer 1] :
Contractsoort: Privérekening
Persoonsgegevens: de heer [verdachte] , geboortedatum [geboortedag] -1995.
IV. Het proces-verbaal van aangifte van [naam 6] d.d. 4 mei 2020 door verbalisant [verbalisant 4] , op pagina 134 en 138 van het voornoemd eindproces-verbaal, onder meer inhoudende -zakelijk weergegeven-:
Op zaterdag 25 april 2020 om 10.47 uur kreeg ik een app van een onbekend nummer met daarin: mam, dit is het nieuwe nummer van mij. Ik dacht dat is vast mijn dochter. zo. Om 11.18 uur krijg ik via dit nummer de vraag of ik haar financieel even kan helpen om dat ze nog geen internet bankkieren op dat nummer had. Via een tikkie krijg ik verschillende verzoeken en die voldoe ik. Ook op zondag krijg ik verzoeken om achterstallige rekeningen te betalen.
Mijn bankrekeningnummer: [rekeningnummer 3] .
Bankrekeningnummer andere partij: [rekeningnummer 4] .
Telefoonnummer andere partij: [telefoonnummer 2] .
- Het bedrag van de betaling: 655,60Datum betaling: 26-04-2020 Tijdstip betaling: 11:40
- Het bedrag van de betaling: 655,60Datum betaling: 26-04-2020 Tijdstip betaling: 11:48
- Het bedrag van de betaling: 481,12Datum betaling: 26-04-2020 Tijdstip betaling: 13:57
V. Het geschrift, zijnde het rekeningafschrift IBAN/rekeningnummer [rekeningnummer 3] 3 op naam van [naam 6] met afschrijvingen van 655,60 euro, 655,60 euro en 481,12 euro, verwerkingsdatum 26 april 2020, op rekeningnummer [rekeningnummer 4] op pagina 141 en 142 van het voornoemd eindproces-verbaal, als BIJLAGE IIB bij dit vonnis.
VI. Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 14 juli 2020 door verbalisant [verbalisant 9] op pagina 147 van het voornoemd eindproces-verbaal, onder meer inhoudende -zakelijk weergegeven-:
Ik ontving de volgende gegevens van [bank 1] :
De heer [verdachte]
Geboortedatum [geboortedag] -1995
Betaalrekening [rekeningnummer 4]
Opmerking: leefgeldrekening, gesloten datum 03-06-20
VII. Het proces-verbaal van aangifte van [naam 7] d.d. 29 april 2020 door verbalisant [verbalisant 5] op pagina 76 en 77 van het voornoemd eindproces-verbaal, onder meer inhoudende -zakelijk weergegeven-:
Ik doe aangifte van What's app oplichting. Iemand heeft zich voorgedaan als mijn zoon genaamd [naam 11] .
Op dinsdag 28 april 2020, omstreeks 11:30 uur kreeg ik via de What's app een bericht, deze persoon noemde zich [naam 11] . Ik ging er natuurlijk van uit dat dit mijn zoon was. Hij vertelde dat dit zijn nieuwe telefoonnummer was. Hij gaf aan dat hij een rekening van 615,00 euro moest overmaken. Ik heb direct ingestemd om hem te helpen. [naam 11] stuurde mij een tikkie betaalverzoek via Whatsapp. Ik heb uiteindelijk het bedragen van 615,00 euro overgemaakt naar bankrekeningnummer [rekeningnummer 4] , omschrijving: [omschrijving] , IBAN: [rekeningnummer 5] , kenmerk: 28-04-2020 12:06 [omschrijving] .
Dit is van mijn bankrekeningnummer [rekeningnummer 6] afgeschreven, tenaamgestelde [naam 7] .
VIII. Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 1 mei 2020 door verbalisant [verbalisant 6] op pagina 82 van het voornoemd eindproces-verbaal, onder meer inhoudende -zakelijk weergegeven-:
Naar aanleiding van een aangifte van Whatsapp fraude, werden vorderingen gedaan op een bankrekeningnummer.
Het bankrekeningnummer [rekeningnummer 4] blijkt op naam te staan van:
[verdachte]
Geboortedatum: [geboortedag] -1995
Betreft contractsoort: Leefgeldrekening
IX. Het proces-verbaal van aangifte van [naam 8] d.d. 6 juni 2020 door verbalisant [verbalisant 7] op pagina 128 en 130 van het voornoemd eindproces-verbaal, onder meer inhoudende -zakelijk weergegeven-:
Op Whatsapp benaderd door contact onder de naam van mijn dochter (zelfde opmaak naam). "Zij" meldde mij dat haar telefoon kapot was (Vandaar nieuw nummer). Na een paar dagen kwamen de verzoeken om haar te helpen met enkele financiële / technische problemen door wat geld voor haar over te maken. De rekeningen bleven komen, want ze kon nog steeds niet betalen. Pas enkele dagen en
meerdere betalingen later sprak ik mijn echte dochter en kwam de situatie aan het licht.
04-06-20 15.50 - [naam 12] : Ik heb het nog steeds niet ontvangen mam... maar moet vandaag de huur betalen 800?. Kan je me alleen nog hier mee helpen. Zodra de bank een beetje mee werkt heb je het gelijk terug
04-06-20 15:51 - [naam 8] : Zeg het maar
04-06-20 15:52 - [naam 12] : Oké ik ga je het zo weer opsturen momentje
04-06-20 16:23 - [naam 12] : 835,15 [rekeningnummer 4] [verdachte]
X. De verklaring van verdachte afgelegd ter zitting op 28 januari 2021, onder meer inhoudende -zakelijk weergegeven-:
Ik heb meerdere passen. Het klopt dat iemand mijn pas wilde gebruiken. Het klopt dat dit ging om [naam 13] en dat zijn vader ‘ [naam 14] ’ heet, zoals ik bij de politie heb verklaard. Ik leende mijn pas uit, als onderpand.
XI. Het proces-verbaal van bevindingen 30 oktober 2020 door verbalisant
[verbalisant 8] op pagina 85 van het voornoemd eindproces-verbaal, onder meer inhoudende -zakelijk weergegeven-:
Ik vroeg aan [bedrijf 2] of verdachte [verdachte] onder bewind stond bij [bedrijf 2] en in welke periode dit was. Ik zei dat er fraude was gepleegd met twee rekeningen op naam van [verdachte] , namelijk [rekeningnummer 4] en [rekeningnummer 5] .
Ik kreeg een reactie van [bedrijf 2] . Ik zag dat in de e-mail stond:
"Het beschermingsbewind was opgeheven in 2017. Het is toen Budgetbeheer geworden. Vervolgens is het beschermingsbewind opnieuw aangevraagd en toegewezen op 28-07-2018. Het beschermingsbewind was niet opnieuw geregistreerd bij de bank, alleen het Budgetbeheer.
De bank was niet op de hoogte van het bewind en daarom kon meneer een rekening openen en dergelijke handelingen uitvoeren.
Pas na de fraude is er contact geweest met de bank. De beschikking is toen opnieuw
gestuurd en heeft meneer een gesloten rekening gekregen.
Hieruit begreep ik dat [verdachte] niet onder bewind stond in de periode dat de fraude
werd gepleegd met de rekeningnummers van [verdachte] en niet een gesloten rekening had.