ECLI:NL:RBZWB:2021:5336

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
22 oktober 2021
Publicatiedatum
22 oktober 2021
Zaaknummer
C/02/384393 / FA RK 21-793
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing over verzoek tot gezagsbeëindiging van ouders met betrekking tot minderjarigen in pleegzorg

Op 22 oktober 2021 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant een beslissing genomen in een zaak betreffende de gezagsbeëindiging van de ouders van twee minderjarigen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De Raad voor de Kinderbescherming had verzocht om het gezag van de ouders te beëindigen en de voogdij aan de gecertificeerde instelling (GI) toe te wijzen. De rechtbank heeft de beslissing op dit verzoek aangehouden, omdat er onvoldoende zekerheid was over de stabiliteit van het pleeggezin waar de kinderen verblijven. Tijdens de zitting op 23 september 2021 werd duidelijk dat de pleegouders recentelijk uit elkaar waren geweest, wat de situatie voor de kinderen onduidelijk maakte. De rechtbank oordeelde dat het in het belang van de kinderen is om eerst meer informatie te verkrijgen over de continuïteit van de pleegzorg voordat een definitieve beslissing wordt genomen. De rechtbank heeft de Raad verzocht om aanvullend onderzoek te verrichten en een nieuw rapport op te stellen, waarbij ook de situatie van een halfzusje van de kinderen in overweging moet worden genomen. De zaak is aangehouden tot een nieuwe zitting op 16 juni 2022, waarbij de Raad zijn bevindingen moet presenteren.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team Familie- en Jeugdrecht
Middelburg
zaak/rekestnr: C/02/384393 / FA RK 21-1735
beschikking d.d. 22 oktober 2021
in de zaak van
DE RAAD VOOR DE KINDERBESCHERMING, regio Zuidwest Nederland,
locatie Middelburg,
hierna: de Raad,
betreffende de minderjarigen:
[minderjarige 1], geboren op 6 september 2017 te [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige 1] ,
en
[minderjarige 2], geboren op 20 februari 2019 te [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige 2] .
Als belanghebbenden in deze zaak worden aangemerkt:
[de vrouw],
hierna te noemen: de moeder,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat: mr. R. Feiner te Rotterdam,
[de man],
hierna te noemen: de vader,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat: mr. D.A.H. Veldhof te Goes,
[pleegouders],
hierna te noemen: de pleegouders,
wonende te [woonplaats] ,
STICHTING JEUGDBESCHERMING WEST ZEELAND,
rechtsopvolger van Stichting Intervence,
gevestigd te Middelburg,
hierna te noemen de gecertificeerde instelling (GI),

1.De zaak bij de rechtbank

1.1.
In het dossier zitten de volgende stukken:
- het verzoek van de Raad tot beëindiging van het ouderlijk gezag met bijlagen, ontvangen op 8 april 2021;
- de op 19 april 2021 ontvangen bereidverklaring van de GI
- het verweerschrift van 22 september 2021 van mr. Feiner, met bijlagen.
1.2.
De zitting bij de meervoudige kamer van de rechtbank was op 23 september 2021.
Daarbij waren, behalve drie rechters en de griffier, ook aanwezig:
- een vertegenwoordigster van de Raad;
- de moeder (die later is aangesloten), bijgestaan door haar advocaat;
- de vader (die later is aangesloten), bijgestaan door zijn advocaat;
- een vertegenwoordigster van de GI.

2.De feiten

2.1.
De vader en de moeder hebben samen twee kinderen: [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . De moeder heeft nog een dochter uit een eerdere relatie, [minderjarige 3] .
2.2.
De vader heeft [minderjarige 1] en [minderjarige 2] erkend.
2.3.
De vader en de moeder zijn op 7 augustus 2018 gehuwd.
2.4.
De vader en de moeder hebben samen het gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] .
2.5.
Bij beschikking van 22 augustus 2017 is [minderjarige 1] , die op dat moment nog niet was geboren, onder toezicht gesteld tot 22 augustus 2018. Bij beschikking van 18 februari 2019 is [minderjarige 2] , die toen ook nog niet was geboren, onder toezicht gesteld van de GI met ingang van 18 februari 2019 en tot 22 augustus 2019. Bij beschikking van 24 april 2019 zijn [minderjarige 1] en [minderjarige 2] uit huis geplaatst in een pleeggezin met ingang van 24 april 2019 en tot 22 augustus 2019. Beide maatregelen zijn daarna steeds verlengd en gelden nog tot 22 augustus 2022.
2.6.
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] verblijven in een pleeggezin.

3.Het verzoek en de standpunten

3.1.
De Raad heeft aan de rechtbank gevraagd het gezag van de moeder en de vader te beëindigen. Hij heeft daarbij het advies gegeven om de GI de voogdij over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] te geven. Dit betekent dat de GI in plaats van de ouders voortaan de belangrijke beslissingen over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] zou mogen nemen. De Raad baseert zijn standpunt op zijn rapport van 6 april 2021. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de Raad zijn standpunt verder toegelicht.
De Raad geeft – samengevat – aan dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in hun jonge leven al meerdere keren van woonplaats zijn gewisseld. Dit is niet goed geweest voor de ontwikkeling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] en voor hun vertrouwen in de volwassenen om hen heen. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] wonen inmiddels ruim twee jaar in het pleeggezin. [minderjarige 1] was twee jaar oud toen hij bij de pleegouders ging wonen en [minderjarige 2] was op dat moment een paar maanden oud. Het gaat nu goed met [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in het pleeggezin en het is belangrijk dat zij in dit gezin kunnen blijven wonen en daar verder kunnen opgroeien. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] kunnen niet bij de moeder en/of de vader wonen. Zij hebben een stabiele basis nodig met opvoeders die er altijd voor hen zijn. De ouders houden veel van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] en doen erg hun best, maar zij kunnen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] niet de stabiele en veilige thuissituatie bieden die zij nodig hebben. Beide ouders hebben eigen problemen, waardoor zij niet (altijd) voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] kunnen zorgen en er (emotioneel) onvoldoende voor hen kunnen zijn. De verwachting is dat de ouders dit ook in de toekomst niet kunnen. Voor de ouders is IPT ingezet. Begin 2020 is er een gezinsopname bij Horizon geweest. Het is de ouders niet gelukt om dit traject te laten slagen. Het zou de kinderen erg schaden als er opnieuw zo’n traject zou moeten plaatsvinden. Het is belangrijk dat er voor iedereen duidelijkheid komt over wie de belangrijke beslissingen over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] neemt. De aanvaardbare termijn voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] is verstreken. Dat betekent dat er voor hen niet langer onzekerheid mag zijn over wie er verder voor hen gaat zorgen. Omdat de ouders wisselend zijn (geweest) in het accepteren van de uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] , vindt de Raad dat het gezag van de ouders moet eindigen en dat de GI vanaf nu de belangrijke beslissingen over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] moet gaan nemen. Het zou volgens de Raad niet goed voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] en de ouders zijn als het verzoek wordt afgewezen of als de beslissing over de beëindiging van het gezag van de ouders wordt uitgesteld, zoals de advocaten van beide ouders hebben voorgesteld. Het verzoek (en advies) van de Raad is zorgvuldig tot stand gekomen. De Raad kan zich goed voorstellen dat de situatie rondom de (tijdelijke) breuk tussen de pleegouders lastig voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] is (geweest) en de nodige impact op hen heeft (gehad). Dit betekent echter niet dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] weer bij hun ouders kunnen gaan wonen. De situatie is op een goede manier door de pleegouders opgepakt. De plek van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in het pleeggezin is niet ter discussie komen te staan en/of in gevaar gekomen. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] kunnen nog steeds veilig bij de pleegouders opgroeien. Het is dus beter voor iedereen wanneer er nu duidelijkheid komt over hoe het zal gaan in de toekomst. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] kunnen, als iedereen weet dat zij bij pleegouders blijven wonen, zich verder gaan hechten aan de pleegouders. Vooral [minderjarige 1] is heel erg bezig met de vraag wie hij is en waar hij mag opgroeien. Verder uitstel van de beslissing zal de kinderen alleen maar meer schaden.
3.2.
De GI heeft aangegeven dat zij het eens is met het verzoek van de Raad. Zij vindt het beter dat de ouders niet meer de beslissingen over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] nemen en dat hierover duidelijkheid komt. De GI heeft in mei 2020 besloten dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] niet meer (terug) bij de ouders kunnen gaan wonen. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] zitten goed in het pleeggezin en moeten daar blijven wonen. Ook al zijn de pleegouders uit elkaar geweest, zij hebben de situatie goed opgepakt en hebben zich inmiddels verzoend. De GI ontkent verder niet dat de situatie van de GI in de afgelopen tijd instabiel is geweest. De GI is echter weer op de goede weg terug en zal blijven voortbestaan onder een nieuwe naam.
3.3.
De advocaat van de moeder heeft – kort samengevat – namens de moeder gevraagd het verzoek van de Raad af te wijzen om vervolgens binnen het kader van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] te kijken hoe de situatie zich de komende tijd ontwikkelt. Er zijn veel zorgen over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] en hun verzorging en opvoeding vraagt veel (extra opvoedvaardigheden) van de pleegouders. Wanneer wordt besloten dat de ouders het gezag niet meer kunnen houden, moet er zekerheid zijn over de plek waar [minderjarige 1] en [minderjarige 2] zullen opgroeien. Die zekerheid is er op dit moment niet (meer). Een jaar geleden was het perspectief van de kinderen duidelijk. Zij zouden in het pleeggezin opgroeien. Niet zo lang geleden bleek echter dat de pleegvader het gezin had verlaten. Dit is toen ook zo aan [minderjarige 1] en [minderjarige 2] verteld. De plaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in het pleeggezin is daarmee onzeker geworden. Er is nu sprake van een ander perspectief dan waar de Raad in zijn rapport en bij zijn verzoek vanuit is gegaan. Daarnaast hebben de ouders te horen gekregen dat [minderjarige 3] , die ook in het pleeggezin woont, niet meer bij de pleegouders zou kunnen blijven wonen. Dit alles betekent dat de ouders vinden dat een beëindiging van het gezag van de ouders op dit moment niet in het belang van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] is. Er zal eerst meer duidelijkheid moeten komen over de situatie voor alle drie kinderen. De moeder vindt het belangrijk dat de kinderen samen blijven. Ook de situatie van [minderjarige 3] zal daarom bekeken moeten worden. Daarnaast vindt de moeder dat, als er toch opnieuw naar de situatie van de kinderen wordt gekeken, er dan ook naar haar situatie en haar mogelijkheden om weer c.q. meer voor de kinderen te zorgen moet worden gekeken. Wat voor de moeder ook meespeelt is dat na een beëindiging van het gezag van de ouders het toezicht van de Raad en de rechtbank wegvalt. Alles komt dan in handen van een instelling die heeft bewezen niet stabiel te zijn. Verder vindt de moeder dat op dit moment nog onduidelijk is welke rol er voor de ouders is weggelegd nadat het gezag is beëindigd. Er is geen enkel perspectief op het behoud van de band tussen de ouders en de kinderen. De omgang is heel beperkt. Ook hier moet meer duidelijkheid over komen. Verder merkt de moeder nog op dat zij nooit (tussentijds) heeft gevraagd om de machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen op te heffen. Zij heeft ook nooit hulpverlening geweigerd of haar gezag ingezet in strijd met de belangen van de kinderen. Er is dus geen reden die maakt dat de maatregel van gezagsbeëindiging echt noodzakelijk is in het licht van artikel 8 EVRM. De moeder onderkent dat zij begeleiding nodig heeft, maar daarvoor hoeft haar gezag niet te worden weggenomen.
3.4.
De moeder heeft zelf bij de mondelinge behandeling aangegeven dat zij vertrouwen heeft in het pleeggezin, maar niet in de GI. Als de kinderen uiteindelijk niet in het pleeggezin kunnen blijven wonen, wil zij dat gekeken wordt of zij een grotere rol in het leven van de kinderen kan spelen. De moeder heeft nog steeds een relatie met de vader, maar zij is van plan om op zichzelf te gaan wonen.
3.5.
De advocaat van de vader heeft namens de vader aangegeven dat hij zich aansluit bij het standpunt van de moeder en haar advocaat. Daaraan heeft hij – kort samengevat – nog het volgende toegevoegd.
Het pleeggezin leek stabiel te zijn, maar is een onzekere factor geworden. Gezien de relatiebreuk van de pleegouders, die nog niet zo lang geleden heeft plaatsgevonden, is er op dit moment geen zekerheid voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] dat zij in het pleeggezin kunnen blijven wonen. Onder deze omstandigheden is het niet goed om nu het gezag van de ouders te beëindigen. Vanuit oogpunt van zorgvuldigheid moet eerst alle informatie op tafel komen. Daarbij dient ook te worden gekeken naar de mogelijkheden van de ouders. De ouders zijn geen volmaakte mensen, maar zij hebben wel laten zien dat ze opvoedvaardigheden hebben. De mogelijkheden van de ouders om zelf voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] te zorgen zijn onvoldoende uitgezocht. De Raad heeft aangegeven dat hij niet heeft kunnen vaststellen of er voor de ouders voldoende hulpverlening is ingezet. Over de inzet van IPT – de doelen en resultaten – is weinig bekend. De gezinsopname bij Horizon is vrij abrupt afgebroken, terwijl gebleken is dat bij beide ouders voldoende opvoedvaardigheden worden gezien zolang zij zich maar in een rustige omgeving, zonder stress of spanning, begeven. De vader vraagt de rechtbank daarom het verzoek van de Raad af te wijzen en anders de beslissing op het verzoek voor zes maanden aan te houden.
3.6.
De vader zelf heeft aangegeven dat de inzet van IPT niet op hem was gericht. Er zijn voor hem geen doelen gesteld en hij heeft dus niet de kans gekregen om dit op te pakken.
Hij gebruikt geen drugs meer, maar er zijn nog wel schulden.
3.7.
De pleegouders hebben verteld dat zij voor een korte periode uit elkaar zijn geweest. In die periode verbleef de pleegvader elders. Er is geen sprake geweest van ruzie tussen de pleegouders. De pleegvader heeft een burn-out. Hij is meteen met zichzelf aan de slag gegaan. De pleegouders hebben hun relatie recent hersteld en zij wonen ook weer samen. De pleegouders willen hun toekomst samen verder vorm geven.

4.De beoordeling

Verwijzing meervoudige kamer
4.1.
De rechtbank heeft met drie rechters naar de zaak gekeken en samen de beslissing genomen, omdat het in deze zaak om een moeilijke beslissing gaat die grote gevolgen kan hebben voor het gezag van de moeder en de vader.
Beslissing
4.2.
De rechtbank heeft besloten om nu nog niet te beslissen op het verzoek van de Raad. Zij stelt haar beslissing op het verzoek van de Raad uit totdat zij alle informatie heeft gekregen die zij nodig vindt om een goede beslissing voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] te kunnen nemen. Hieronder zal de rechtbank toelichten waarom zij tot deze beslissing is gekomen.
Toelichting
4.3.
Volgens de wet kan de rechtbank het gezag van een ouder of van beide ouders beëindigen als het kind opgroeit op een manier waardoor het ernstig in de ontwikkeling wordt bedreigd en de ouder(s) niet in staat is/zijn de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding te dragen. Bovendien dient er ook geen zicht te zijn op verbetering van de situatie binnen een voor het kind aanvaardbare termijn. De aanvaardbare termijn is de periode waarin het voor dit kind duidelijk moet zijn waar hij zal opgroeien. Dit staat in artikel 1:266 lid 1 sub a Burgerlijk Wetboek.
4.4.
Uit het onderzoek van de Raad is gebleken dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in hun jonge leven al veel hebben meegemaakt. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] zijn in een korte tijd meerdere keren van verblijfplaats gewisseld en hebben in de afgelopen jaren veel onrust, onveiligheid en weinig stabiliteit ervaren. Zij zijn in april 2019 uit huis geplaatst, omdat er grote zorgen waren over hun verzorging en opvoeding door de ouders. Deze zorgen zagen op (signalen van) drugsgebruik door de ouders, de verwaarloosde thuissituatie en de persoonlijke en relationele problemen van de ouders, waarbij er vermoedens waren van huiselijk geweld. In maart 2020 zijn [minderjarige 1] en [minderjarige 2] met de ouders binnen een gezinsopname van Horizon geplaatst. Deze opname was bedoeld als (laatste) kans voor de ouders om te laten zien dat zij (op termijn) zelf voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] zouden kunnen zorgen. In april 2020 werd de vader positief getest op het gebruik van drugs en heeft Horizon besloten om de opname alleen met de moeder voort te zetten. Uiteindelijk is begin mei 2020 ook de opname voor de moeder beëindigd, omdat zij tegen de afspraken in met de kinderen naar de vader zou zijn gegaan. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] zijn vervolgens weer in het pleeggezin geplaatst.
4.5.
De vele veranderingen in de afgelopen jaren hebben grote gevolgen voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] gehad. Zij hebben gezorgd voor een gevoel van onveiligheid bij [minderjarige 1] en [minderjarige 2] en zijn van invloed geweest op het vertrouwen dat zij in anderen en zichzelf hebben. De wereld om hen heen was voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] niet meer voorspelbaar. Daarnaast hebben alle veranderingen voor veel onduidelijkheid en onrust gezorgd, met name bij [minderjarige 1] . De hechtingsontwikkeling van [minderjarige 1] is erg onder druk komen te staan, vooral na de gezinsopname bij Horizon. [minderjarige 1] heeft hiervoor samen met de pleegouders een intensief traject (Sherborne) gevolgd. [minderjarige 1] laat op dit moment nog steeds zien dat hij veel last heeft van alles wat er is gebeurd. [minderjarige 1] is de laatste tijd veel bezig met de vraag wie hij is en waar hij mag opgroeien. Ook kan hij heel onrustig zijn na de omgangsmomenten met de ouders. Over [minderjarige 2] zijn er gelukkig minder zorgen (geweest), maar de gevolgen van alle gebeurtenissen voor hem kunnen (ook) op een later moment nog zichtbaar worden.
4.6.
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] zijn door hun verleden erg kwetsbaar. Zij hebben meer dan de meeste andere kinderen behoefte aan veiligheid, rust, duidelijkheid en zekerheid. De rechtbank is het met de Raad eens dat het daarom goed zou zijn voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] wanneer er nu duidelijkheid komt over de plek waar zij (verder) zullen opgroeien. Zeker [minderjarige 1] heeft last van de onduidelijkheid die hij op dit moment heeft. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] zijn aan de pleegouders gehecht en iedereen is het erover eens dat de pleegouders goed aansluiten bij [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . Een jaar geleden zouden de ouders – zo hebben zij aangegeven – in dezelfde omstandigheden zoals die blijken uit het rapport van de Raad dan ook zonder meer hebben ingestemd met de vaststelling van het opgroeiperspectief van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] bij de pleegouders.
4.7.
Tijdens de mondelinge behandeling op 23 september 2021 is echter gebleken dat de pleegouders nog niet zo lang geleden een periode uit elkaar zijn geweest. Voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] is daarmee een andere situatie ontstaan dan de situatie waarvan de Raad in zijn rapport is uitgegaan. Er is op dit moment geen of onvoldoende zekerheid dat het pleeggezin intact blijft in de toekomst en dus bestaat er voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] ook niet de zekerheid dat zij in het pleeggezin kunnen blijven wonen. De pleegouders hebben de situatie goed opgepakt en hun relatie is volgens hun eigen zeggen inmiddels weer hersteld, maar deze situatie is nog pril. Dit betekent echter dat aan [minderjarige 1] en [minderjarige 2] op dit moment (nog) niet de duidelijkheid kan worden gegeven over hun opgroeiperspectief die zij zo hard nodig hebben. De rechtbank vindt het daarom niet in het belang van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] en van de ouders om het gezag van de ouders nu te beëindigen. Er zal komende tijd eerst meer duidelijkheid moeten komen over de stabiliteit van het pleeggezin en de continuïteit in de plaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] bij de pleegouders. Indien blijkt dat die plaatsing, om wat voor reden dan ook, niet (meer) in stand kan blijven zal op dat moment opnieuw het perspectief voor de kinderen moeten worden bepaald. Dat zou kunnen betekenen dat alsnog wordt gekeken naar een mogelijke voortzetting van de plaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] bij alleen de pleegmoeder, waarvoor aanvankelijk na het eindigen van de relatie van de pleegouders een screening in gang werd gezet. De rechtbank kan zich echter ook goed voorstellen dat er, wanneer bij de ouders groei en/of verbetering van hun situatie wordt gezien, dan ook opnieuw c.q. alsnog goed wordt gekeken naar de mogelijkheden en de rol van de ouders. Uit het rapport van de Raad blijkt namelijk dat in het raadsonderzoek niet duidelijk is geworden of er in de periode vóór de gezinsopname bij Horizon voldoende hulp is ingezet voor de relationele en persoonlijke problematiek van de ouders. Ook blijkt niet duidelijk aan welke doelen met de ouders in de afgelopen jaren (bijvoorbeeld binnen IPT) is gewerkt en waardoor deze hulpverlening aan de ouders is gestagneerd. De Raad geeft verder aan dat onduidelijk is gebleven op welke wijze de ouders zijn betrokken en meegenomen in het hele acceptatieproces rondom een rol van ouder op afstand. De rechtbank vindt dat over al deze aspecten duidelijkheid moet komen.
4.8.
De rechtbank zal om genoemde redenen de beslissing op het verzoek van de Raad aanhouden en de Raad verzoeken om aanvullend onderzoek te verrichten en vervolgens een nader rapport te verstrekken, waarbij in ieder geval de recente en nog toekomstige ontwikkelingen rondom de (relatie van de) pleegouders en de mogelijke voorzetting van de plaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] bij de pleegouders worden meegenomen en, zo de omstandigheden daartoe aanleiding geven, aandacht wordt besteed aan de overige aspecten genoemd in rechtsoverweging 4.7 van deze beschikking. De rechtbank geeft de Raad in overweging om ook de situatie van [minderjarige 3] , het halfzusje van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] , mee te nemen in zijn aanvullend onderzoek, zeker nu de moeder heel graag wil dat de kinderen samen blijven.
4.9.
De zaak zal in afwachting van het aanvullende onderzoek en rapport van de Raad worden aangehouden tot de nadere mondelinge behandeling door de meervoudige kamer op
16 juni 2022 om 09.00 uur.De Raad wordt verzocht om twee weken voorafgaand aan die nadere mondelinge behandeling zijn nadere rapport aan de rechtbank te overleggen, onder gelijktijdige verstrekking aan alle belanghebbenden. Tevens dient de Raad aan te geven of hij zijn verzoek tot beëindiging van het gezag van de ouders handhaaft.
Genoemde mondelinge behandeling hoeft geen doorgang te vinden indien de rechtbank daar naar aanleiding van het aanvullende rapport van de Raad geen aanleiding toe ziet én zowel de Raad als alle belanghebbenden tijdig aangeven geen behoefte aan een nadere mondelinge behandeling te hebben.
4.10.
De rechtbank wil de GI, als uitvoerende instantie van de nog lopende ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing, tot slot nadrukkelijk oproepen om, in afwachting van de ontwikkelingen de komende periode, de ouders in een eventuele (al dan niet verzorgende en opvoedende) rol ten aanzien van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] nog niet af te schrijven en voor hen hulpverlening in te blijven zetten.

5.De beslissing

De rechtbank:
houdt de beslissing op het verzoek van de Raad aan;
verzoekt de Raad voor de Kinderbescherming, locatie Middelburg, om aanvullend onderzoek te verrichten en vervolgens aanvullend rapport uit te brengen, één en ander zoals is vermeld in rechtsoverweging 4.8. van deze beschikking, welk rapport twee weken voorafgaand aan de hierna te noemen mondelinge behandeling bij de rechtbank dient te worden ingediend, zulks onder gelijktijdige verstrekking van een afschrift daarvan aan alle belanghebbenden;
verwijst de zaak voor verdere mondelinge behandeling door de meervoudige kamer naar de
zitting van 16 juni 2022 om 09.00 uur, in het gerechtsgebouw aan de Kousteensedijk 2 te Middelburg;
bepaalt dat een afschrift van deze beschikking geldt als oproep voor genoemde mondelinge behandeling voor de Raad en alle belanghebbenden.
Deze beschikking is gegeven door mrs. P.H.J. Slot, voorzitter, A.R. van Triest en
J.B. Bolle-Polak, (kinder)rechters, en in het openbaar uitgesproken op 22 oktober 2021 in tegenwoordigheid van mr. K.J.M. Lavrijssen, griffier.
KL
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
  • door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het
gerechtshof ’s-Hertogenbosch.