ECLI:NL:RBZWB:2021:5330
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Veroordeling Belastingdienst/Toeslagen in proceskosten na intrekking beroep zorgtoeslag
In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 21 oktober 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een verzoekster en de Belastingdienst/Toeslagen. De verzoekster had bezwaar gemaakt tegen de besluiten van de Belastingdienst/Toeslagen over de zorgtoeslag voor de jaren 2018 en 2019. In het primaire besluit van 31 november 2019 werd de zorgtoeslag over 2018 op nihil vastgesteld, wat resulteerde in een terugvordering van € 1.161,-. Voor het jaar 2019 werd in een later besluit het voorschot zorgtoeslag eveneens op nihil vastgesteld. De verzoekster heeft tegen deze besluiten beroep ingesteld, maar na herziening van de besluiten door de Belastingdienst/Toeslagen op 19 augustus 2021, heeft zij haar beroep ingetrokken en verzocht om veroordeling in de proceskosten.
De rechtbank heeft geoordeeld dat de Belastingdienst/Toeslagen aan de verzoekster tegemoet is gekomen, waardoor de rechtbank op grond van artikel 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) de Belastingdienst/Toeslagen heeft veroordeeld in de proceskosten. De rechtbank heeft de proceskosten vastgesteld op € 748,-, gebaseerd op het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). Tevens heeft de rechtbank opgemerkt dat het griffierecht van € 96,- door de Belastingdienst/Toeslagen aan de verzoekster vergoed dient te worden, maar dat hiervoor geen aparte veroordeling nodig was.
De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit de voorzitter en twee leden, en is openbaar gemaakt op de website van de Rechtspraak. De griffier was niet in de gelegenheid om de uitspraak mede te ondertekenen. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken verzet worden gedaan bij de rechtbank.