ECLI:NL:RBZWB:2021:5329

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
22 oktober 2021
Publicatiedatum
22 oktober 2021
Zaaknummer
AWB- 20_8241
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om vergoeding van kosten chauffeursopleiding in het kader van de Participatiewet

In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen het besluit van het dagelijks bestuur van Werkplein Hart van West-Brabant, dat zijn verzoek om vergoeding van de kosten van een chauffeursopleiding heeft afgewezen. Het bestreden besluit dateert van 21 juli 2020. Eiser, die sinds 12 januari 2017 een bijstandsuitkering ontvangt, heeft meerdere keren niet gereageerd op uitnodigingen van verweerder voor gesprekken en andere re-integratieactiviteiten. Eiser heeft in 2018 een opleiding tot chauffeur gestart via een uitzendbureau, maar verweerder heeft hem laten weten dat er geen vergoeding voor deze opleiding zou worden verstrekt. Eiser heeft vervolgens een verzoek tot vergoeding ingediend, dat door verweerder is afgewezen op basis van het feit dat hij op de hoogte was van de voorwaarden voor vergoeding en dat hij zelf de opleiding had stopgezet. Tijdens de zitting heeft eiser aangevoerd dat hij recht heeft op een vergoeding op grond van artikel 10 van de Re-integratieverordening, maar de rechtbank oordeelt dat deze regeling alleen van toepassing is op scholing die door verweerder wordt aangeboden. De rechtbank concludeert dat verweerder op goede gronden het verzoek van eiser heeft afgewezen, omdat de opleiding niet door verweerder is aangeboden en eiser niet heeft aangetoond dat hij de nodige inspanningen heeft verricht om in aanmerking te komen voor een vergoeding. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/8241 PW

uitspraak van 12 november 2021 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] , te [plaatsnaam 1] , eiser,

gemachtigde: mr. H. Akbaba,
en

het dagelijks bestuur van Werkplein Hart van West-Brabant, verweerder.

Procesverloop

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 21 juli 2020 (bestreden besluit) van verweerder inzake de afwijzing van zijn verzoek om vergoeding van de kosten van een chauffeursopleiding.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 1 oktober 2021. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Namens verweerder is mr. C.A. den Ottelander verschenen.

Overwegingen

1.
Feiten
Eiser ontvangt sinds 12 januari 20176 een bijstandsuitkering van verweerder.
In het kader van re-integratie heeft verweerder eiser diverse malen uitgenodigd voor gesprekken, een proefplaatsing, een speedmeet, workshops en voor een keuring in het kader van een medisch advies. Eiser is meermaals niet verschenen of heeft de afspraken afgezegd.
Op 19 november 2018 heeft eiser verweerder telefonisch gemeld dat hij ging starten met een opleiding tot chauffeur via [naam uitzendbureau ] uitzendbureau ( [naam uitzendbureau ] ) en daarvoor reeds met [naam uitzendbureau ] een overeenkomst te hebben getekend. De klantmanager van eiser heeft eiser vervolgens gemeld dat hij deze opleiding met behoud van uitkering mocht volgen, maar dat er vanuit verweerder geen vergoeding voor die opleiding zou worden verstrekt. Dit laatste heeft verweerder in een onderhoud met eiser op 12 december 2019 herhaald.
Op 25 maart 2020 heeft eiser een verzoek tot vergoeding van een door hem via [naam uitzendbureau ] gevolgde opleiding ingediend bij verweerder.
Bij besluit van 8 april 2020 (primair besluit) heeft verweerder eisers aanvraag afgewezen. Verweerder heef daaraan ten grondslag gelegd dat eiser, voordat hij aan de opleiding begon, op de hoogte was van welke tegenprestatie geleverd zou moeten worden om de opleidingskosten terug te betalen. Uit correspondentie met [naam uitzendbureau ] blijkt dat eiser zelf met deze opleiding gestopt is. [naam uitzendbureau ] heeft hem de mogelijkheid geboden om als hef- en reachtruckchauffeur te gaan werken en op die manier zijn schuld aan haar af te lossen. Van die mogelijkheid heeft eiser geen gebruik gemaakt.
Tegen dit besluit heeft eiser bezwaar gemaakt.
Bij het bestreden besluit is het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
2.
Beroepsgronden
Eiser voert, kort samengevat, tegen het bestreden besluit aan dat hij meent op grond van artikel 10 van de Re-integratieverordening in aanmerking te komen voor een scholingsvoorziening van € 2.500,00. Subsidiair stelt eiser dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd of eiser wel in aanmerking komt voor een andere voorziening. Verweerder verwijst eiser terug naar [naam uitzendbureau ] uitzendbureau, doch dient naar eisers mening zelf een voorziening aan te bieden nu eiser beschikt over een aanvullende kwalificatie.
3. W
ettelijk kader
Op grond van artikel 7, eerste lid, onderdeel a, van de Participatiewet ondersteunt het college personen die algemene bijstand ontvangen bij arbeidsinschakeling.
In artikel 8a, eerste lid, onder a, van de Participatiewet is bepaald dat de gemeenteraad bij verordening regels stelt met betrekking tot het ondersteunen bij arbeidsinschakeling en het aanbieden van voorzieningen gericht op arbeidsinschakeling, bedoeld in artikel 10, eerste lid.
In artikel 10, eerste lid van de Participatiewet is, voor zover hier van belang, bepaald dat personen die algemene bijstand ontvangen, overeenkomstig de verordening, bedoeld in artikel 8a, aanspraak hebben op ondersteuning bij arbeidsinschakeling en op de naar het oordeel van het college noodzakelijk geachte voorziening gericht op arbeidsinschakeling, waaronder persoonlijke ondersteuning bij het verrichten van de aan die persoon opgedragen taken, indien die persoon zonder die ondersteuning niet in staat zou zijn die taken te verrichten.
Ter uitvoering van het bepaalde in artikel 8a van de Participatiewet heeft de gemeenteraad van [plaatsnaam 2] de Re-integratieverordening Participatiewet gemeente [plaatsnaam 2] (Verordening) en de Nadere regel re-integratie Participatiewet gemeente [plaatsnaam 2] (Nadere regel) vastgesteld.
Artikel 10 van de Verordening luidt:
1. Het college kan aan de persoon die behoort tot de doelgroep scholing of opleiding aanbieden die de toegang tot de arbeidsmarkt bevordert.
2. Het eerste lid is niet van toepassing op personen als bedoeld in artikel 7, derde lid, onderdeel a, van de wet.
3. Het college kan nadere regels vaststellen ten aanzien van de wijze van uitvoering van het scholingsinstrument en de voorwaarden die hieraan verbonden worden.
Artikel 5.1 van de Nadere regel luidt voor zover hier van belang:
1. Scholingstrajecten als bedoeld in artikel 10 van de re-integratieverordening Participatiewet [plaatsnaam 2] worden aangeboden aan personen in een re-integratietraject indien de scholing noodzakelijk wordt geacht om instroom in algemeen geaccepteerde arbeid te realiseren.
2. De noodzaak wordt alleen dan aanwezig geacht als de persoon voorafgaand aan de scholing aantoonbare inspanningen heeft verricht om instroom in algemeen geaccepteerde arbeid te realiseren.
3. De scholing moet aansluiten op de mogelijkheden van de persoon.
4. De duur van het scholingstraject is maximaal 12 maanden.
5. De kosten van de scholing of opleiding bedragen maximaal € 2.500,--.
4.
Beoordeling
4.1
In geschil is of verweerder op goede gronden de aanvraag van eiser voor vergoeding van studiekosten heeft geweigerd.
Ter zitting is bevestigd dat eiser meent op grond van artikel 10 van de Verordening aanspraak te kunnen maken op een vergoeding en is daarbij namens eiser erkend dat deze vergoeding niet meer dan € 2.500,00 zou kunnen bedragen, ondanks het feit dat de schuld van eiser aan [naam uitzendbureau ] beduidend hoger is dan dat bedrag.
4.2
De rechtbank overweegt dat artikel 10 van de Verordening enkel betrekking heeft op door verweerder aangeboden scholing of opleiding. Daarnaast volgt uit artikel 5.1 van de Nadere regel dat scholing door verweerder alleen wordt aangeboden indien de scholing noodzakelijk wordt geacht en dat deze noodzaak enkel aanwezig zal zijn als de persoon voorafgaand aan de scholing aantoonbare inspanningen heeft verricht om instroom in algemeen geaccepteerde arbeid te realiseren.
Nu het in dit geval gaat om een door een derde, namelijk [naam uitzendbureau ] , en aldus niet door verweerder aangeboden opleiding, komt de door eiser gevolgde chauffeursopleiding naar het oordeel van de rechtbank reeds hierom niet voor vergoeding op grond van artikel 10 van de Verordening in aanmerking. Bovendien is door eisers klantmanager op 20 november 2018 reeds helder gecommuniceerd dat eiser weliswaar toestemming kreeg om de chauffeursopleiding via [naam uitzendbureau ] te volgen, doch dat ter zake door verweerder geen vergoeding zou worden verstrekt. Daar komt bij dat eiser de kosten had kunnen terugverdienen door voor [naam uitzendbureau ] chauffeurswerkzaamheden te verrichten. Dat eiser hiertoe naar eigen zeggen achteraf bezien niet in staat kon worden geacht, dient naar het oordeel van de rechtbank voor zijn rekening en risico te komen. De rechtbank ziet niet in waarom dit op de Participatiewet dient te worden afgewenteld, temeer niet nu eiser door verweerder in september 2018 een medische keuring is aangeboden, doch hij van dit aanbod geen gebruik heeft gemaakt. Ook op andere afspraken en intakegesprekken is eiser niet verschenen, zodat niet gebleken is dat hij voorafgaand aan de scholing aantoonbare inspanningen heeft verricht zoals bedoeld in artikel 5.1 van de Nadere regeling.
De rechtbank komt tot de conclusie dat verweerder op goede gronden eisers verzoek tot vergoeding van de kosten van een chauffeursopleiding heeft afgewezen.
4.3
Ten aanzien van eisers subsidiaire grond dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd of eiser in aanmerking komt voor een andere voorziening, overweegt de rechtbank dat het onderhavige geschil enkel eisers verzoek tot vergoeding van de kosten van de door hem gevolgde chauffeursopleiding betreft. De vraag of verweerder eiser een voorziening in het kader van de re-integratie moet aanbieden, valt dan ook buiten de omvang van dit geding.
5. Conclusie
Gelet op wat hiervoor is overwogen, zal het beroep ongegrond worden verklaard.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.M. Schotanus, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Constant, griffier, op 12 november 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.